Internationale Neerlandistiek. Jaargang 2009
(2009)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |||||
Marion Boers (Universiteit Leiden)
| |||||
[pagina 51]
| |||||
zich met zijn volk verbonden te voelen. Dat gold voor de periode toen Nederland na de Franse tijd een koninkrijk was geworden, maar evenzeer anno 2009, nu de globalisering, het probleem van ‘niet voldoende ingeburgerde allochtonen’ en de kredietcrisis op de loer liggen. In de eerste helft van de negentiende eeuw werden de helden vooral van stal gehaald in tijden van oorlog en politieke onrust: hoe langer de rij, hoe overtuigender de boodschap dat Nederlanders een heldhaftig volk met een imposant verleden en een potentieel grote toekomst waren. Een groot verschil met de huidige belangstelling voor geschiedenis is wel dat historici nu minder geneigd lijken te zijn om die helden (en de spaarzaam optredende heldinnen) op te hemelen of te modelleren naar eigentijdse behoeften (210 en 212). | |||||
De Rooy en Van OostromHet pleidooi voor meer aandacht voor de vaderlandse geschiedenis is in ieder geval iets uit het recente verleden, want sinds de Tweede Wereldoorlog was alles wat te maken had met nationalisme en heldenverering lange tijd in een kwaad daglicht komen te staan. Door de gevaarlijke uitwassen van het nationaal-socialisme was er in Nederland een soort allergie ontstaan voor de trots op eigen volk en vaderland. De kentering trad op aan het einde van de vorige eeuw. Er kwam een maatschappelijke discussie op gang uit frustratie over het feit dat een hele generatie hoogopgeleiden op school en daarbuiten niets over de Nederlandse geschiedenis te horen had gekregen. In 2001 kwam de commissie-De Rooy met een reeks aanbevelingen om de kerndoelen van het onderwijs in geschiedenis en maatschappijleer op dit punt aan te passen. De commissie presenteerde bovendien een overzicht van de Nederlandse geschiedenis dat op een paar A4-tjes paste, opgedeeld in verschillende tijdvakken met namen die de belangrijkste thematiek ervan samenvatten. Zo werd de periode 1500-1600 aangeduid als de tijd van ontdekkers en hervormers, en 1800-1900 als de tijd van burgers en stoommachines. De commissie-De Rooy kreeg een vervolg in de commissie-Van Oostrom die zich namens de Nederlandse overheid moest gaan buigen over wat iedere ingezetene van het land zou moeten weten over die geschiedenis. We kunnen ons voorstellen dat er tijdens de vergaderingen van deze ‘canoncommissie’ verhitte discussies zijn gevoerd over de thema's die niet mochten ontbreken. De Nederlandse samenleving is nu eenmaal zeer ingewikkeld gestructureerd en vormt een vat van tegenstellingen als het gaat om de verschillende religieuze achtergronden, de kloof tussen stad en platteland en alle individuele bevolkingsgroepen die hun eigen verleden koesteren. Het is geen gemakkelijke opgave om een canon samen te stellen die al die mensen bindt. Want daar ging het immers om: meer kennis van het verleden zou meer betrokkenheid met de samenleving moeten opleveren.Ga naar eind2 Na de presentatie in 2006 werd er dan ook heftig geprotesteerd door tal van groepen die deze canon vanuit hun oogpunt veel te eenzijdig vonden. De pennenstrijd werd onder meer gevoerd in de landelijke dagbladen. In nrc-Handelsblad beklaagde iemand zich er bijvoor- | |||||
[pagina 52]
| |||||
beeld over dat de eerste vrouw in dit overzicht van de vaderlandse geschiedenis pas in 1900 verschijnt in de persoon van Aletta Jacobs. De twee andere vrouwen die erin worden genoemd, zijn respectievelijk de puber Anne Frank en de schrijfster Annie M.G. Schmidt. De laatste ging er prat op dat haar succes kon worden verklaard uit het feit dat ze ‘altijd een kind van acht was gebleven’. Maar hoe dan ook, de politiek besloot dat deze canon in de kerndoelen van het onderwijs moest worden opgenomen. | |||||
entoen.nuToen de gemoederen rond de inhoudelijke kanten van de canon wat waren bedaard, begon men met de eigenlijke kruistocht voor de vaderlandse geschiedenis door naar alle Nederlandse scholen een poster te sturen waarop de canon in vijftig vensters staat afgebeeld op een tijdbalk. Die posters zouden vervolgens als uitgangspunt moeten dienen voor verdere verdieping. Ter ondersteuning van de invoering van de kerndoelen werd een nieuwe commissie in het leven geroepen, die onder leiding van Hubert Slings onder meer de website www.entoen.nu moest gaan ontwikkelen. Slings had veel ervaring met het maken van websites over historische onderwerpen en dat heeft zeker zijn vruchten afgeworpen voor het materiaal dat inmiddels op internet te vinden is. Er zijn talloze links met interessante informatie of filmpjes en de site is interactief gemaakt via een forum. Men heeft alles in het werk gesteld om de schooljeugd ervan te overtuigen dat de vaderlandse geschiedenis geen stoffige aangelegenheid is voor middelbare heren, maar een leuk, levend onderwerp waar je als scholier enthousiast mee aan de slag kunt gaan. Want dat is vooral wat de canon wil doen: enthousiasmeren voor iets dat in de afgelopen decennia in het verdomhoekje heeft gezeten, namelijk de vaderlandse geschiedenis ofwel, zoals de commissie voor de ontwikkeling van de Nederlandse canon het zelf formuleert in het boekje entoen.nu: het samenhangende geheel van personen, teksten, kunstwerken, voorwerpen, verschijnselen, processen en niet te vergeten gebeurtenissen die laten zien hoe Nederland zich heeft ontwikkeld tot het land dat het nu is. De commissie vindt het ook belangrijk om dat niet te doen door te gaan zitten navelstaren achter de dijken, maar door de verbanden te laten zien met de ontwikkelingen in Europa en de rest van de wereld. Een niet geringe ambitie.
Het klinkt allemaal prachtig, maar toch heb ik hier en daar wat vraagtekens bij wat de canoncommissie voorstaat. Een typisch Nederlands fenomeen is bijvoorbeeld dat men discussie verwelkomt en tegelijkertijd uitsluit. Enerzijds wordt gezegd dat de canon niet gesloten is maar open, en dat er weliswaar keuzes zijn gemaakt, maar dat de canon geen keurslijf mag zijn, geen dictaat maar een gesprek; maar anderzijds is er over de themakeuze in het lesmateriaal-onder meer het boekje entoen.nu - geen enkele discussie meer mogelijk. Als je een overzicht van de vaderlandse geschiedenis een canon noemt en die vervolgens tot kerndoel van het onderwijs maakt, dan impliceert het dat het een set van | |||||
[pagina 53]
| |||||
regels betreft, of een maatstaf, en dan gaat het niet aan om vervolgens te zeggen dat er helemaal geen sprake is van regels of een keurslijf. Mijn andere bezwaar is het wollige taalgebruik in het boekje entoen.nu dat de werkelijke bedoelingen van deze door de politiek ingestelde commissie mijns inziens mystificeert. Deze canon moet er zijn voor alle Nederlanders en vensters bevatten voor wat hen bindt. Die vensters mogen geen nationale trots oproepen, maar vormen een oproep tot betrokkenheid. Lotte Jensen geeft in de inleiding van haar boek aan dat nationalistische motieven zorgvuldig door de canoncommissie worden vermeden, maar impliciet zijn ze overal aanwezig. De canon mag dan weliswaar geen trots oproepen, hij wordt wel degelijk beschreven als ‘ons cultureel kapitaal met een onschatbaar rendement en een fonds voor het vervolg’ (8). Dat komt toch wel heel dicht bij de gedachte van de dichter Helmers in zijn Hollandsche natie van 1812 dat herinneringen aan het verleden een belofte inhouden voor de toekomst. De oproep tot betrokkenheid valt overigens niet los te zien van de gedachte, die sterk leeft in de Nederlandse politiek, dat het goed zou zijn als allochtone medeburgers zich deze canon zouden eigen maken om volledig in Nederland te kunnen inburgeren. Mijn belangrijkste bezwaar is echter dat de commissie, nadat ze met grote zorgvuldigheid haar doelstellingen had geformuleerd en langdurig over de inhoud van de canon had gesteggeld, is gekomen met vijftig vensters op de Nederlandse geschiedenis die totaal niet vernieuwend zijn en waarin slechts mondjesmaat moderne historische inzichten zijn verwerkt. Zeker, voor de twintigste eeuw heeft men een paar opmerkelijke thema's gekozen, zoals de al genoemde Annie M.G. Schmidt, maar als we kijken naar de vensters vóór 1900, dan vinden we vrijwel alle onderwerpen terug in schoolboekjes van rond de Tweede Wereldoorlog. Als de hoofdlijnen van de geografie worden neergezet, noemen de commissieleden het venster zelfs ‘Lage landen bij de zee’ en het kan toch geen toeval zijn dat dit de titel is van het eens zo populaire standaardwerk over de vaderlandse geschiedenis van Jan en Annie Romein uit 1934. Een collega wees me erop dat er in het openluchtmuseum Ellert en Brammert in Drenthe een schoolklas te zien is, waar een plaat aan de muur hangt die dateert uit circa 1940 met kleine plaatjes, noem het vensters, van vrijwel alle historische gebeurtenissen die we in de canon van 2006 aantreffen.Ga naar eind3 Oude wijn in nieuwe zakken dus, een enkele uitzondering daargelaten, zoals het planetarium van Eise Eisinga dat de Nederlandse verlichting vertegenwoordigt. Verwarrend is het allemaal wel, eerst de commissie-De Rooy en daarna die van Van Oostrom en Slings. De uitgangspunten waren hetzelfde: kennis van de vaderlandse geschiedenis verbreden om de onderlinge verbondenheid van het Nederlandse volk te vergroten, maar de aanpak is totaal verschillend. De commissie-De Rooy koos voor tijdvakken, Van Oostrom voor vensters die niet goed op die tijdvakken van De Rooy passen, met alle gevolgen van dien. Ik kom daar zo nog op terug. | |||||
[pagina 54]
| |||||
Kleine geschiedenis van NederlandOm de verwarring compleet te maken heeft uitgeverij Waanders, de canon-Van Oostrom negerend, een serie van tien boeken op de markt gebracht met de titel Kleine geschiedenis van Nederland, gebaseerd op de tijdvakken van de commissie-De Rooy. In deze kroniek bespreek ik daaruit alleen de delen 7 en 8: ‘De tijd van pruiken en revoluties (de min of meer vergeten 18de eeuw)’ en ‘De tijd van burgers en stoommachines (de 19de eeuw)’. Zo ‘klein’ is die geschiedenis trouwens ook weer niet, want de afzonderlijke delen behelzen ieder zo'n 150 pagina's, dus in totaal hebben we het over ongeveer 1500 bladzijden tekst en illustraties. Arie Wilschut - secretaris van de commissie-De Rooy en docent geschiedenisdidactiek aan het Amsterdamse Instituut voor Geschiedenisdidactiek ivgd - en Ben Speet zijn de auteurs van deze serie, die op basis van een abonnement kan worden aangeschaft. Opvallend is dat de auteurs geen wetenschappers zijn aan universitaire opleidingen, maar historici die hun sporen hebben verdiend in het onderwijs: het type van de enthousiaste leraar die zijn interesse voor een onderwerp met een breed publiek wil delen. entoen.nu wil ook enthousiasmeren, maar blijft steken in fantasieloze oubolligheid. In de Kleine geschiedenis druipt de geestdrift van de pagina's, althans in het deel van Arie Wilschut over de achttiende eeuw dat ik hier als eerste wil bespreken. We worden niet alleen geconfronteerd met koele opsommingen van belangrijke historische feiten, maar ook met de gevoelens en indrukken van mensen die zelf in die tijd hebben geleefd. Uitgangspunt is telkens een ‘petite histoire’ die een inkijkje geeft in het leven van alledag tijdens de behandelde periode. De keuze voor het menselijke verhaal is heel bewust gemaakt, omdat zo'n episode past binnen de grote historische lijnen die door de auteurs worden uitgezet. Er is ruimte voor zijpaden die de historische feiten in een breder verband plaatsen, of dit nu de context is van internationale ontwikkelingen of van algemene tendensen die de periode kenmerken. Het boek is thematisch, en binnen de thematiek chronologisch opgebouwd, met aparte hoofdstukken over de economisch-sociale, cultureel-mentale en politieke ontwikkelingen. Daarbij gaat Wilschut altijd uit van de geschiedenis van gewone mensen, maar verrast de lezer ook af en toe door belangrijke personen aan de vergetelheid te ontrukken. Zo wordt bijvoorbeeld niet alleen de wetenschapper Herman Boerhaave genoemd, maar ook het belang getoond van de Purmerendse arts en onderzoeker Bernard Nieuwentijt (1654-1718) die - ondanks zijn veelbelovende naam - totaal in de vergetelheid is geraakt. We leren ook de Leidse natuurkundige Willem Jacob 's-Gravenzande (1688-1742) kennen, die de leer van Newton in Nederland introduceerde. De illustraties zijn met zorg gekozen, en de bijschriften geven nog meer diepgang aan de hoofdtekst die helder de lijnen uitzet en ook zonder de verdieping van de inzetjes zeer leesbaar blijft. Wilschut wil ons verplaatsen naar het verleden, maar er worden ook relaties gelegd met onze eigen tijd, getuige bijvoorbeeld het inzetje over de oorsprong van de firma Douwe Egberts van wie de koffie nog altijd het A-merk is in de meeste Nederlandse supermarkten. Dit | |||||
[pagina 55]
| |||||
is overigens niet alleen bedoeld als een leuk zijpad, maar het verhaal verwijst ook naar een belangrijk aspect van de achttiende-eeuwse mentaliteitsgeschiedenis, namelijk dat van de koffiehuizen die toen een alledaags verschijnsel waren geworden dat nauw verbonden raakte met de Nederlandse cultuur. Zulke relaties met het heden zijn soms impliciet, maar af en toe zijn ze in de tekst ook expliciet gemaakt, bijvoorbeeld wanneer de auteur erop wijst dat vaccinatie voor besmettelijke dierziekten in de achttiende eeuw met veel vallen en opstaan was uitgevonden en veel dieren- en mensenleed bespaarde, maar tegenwoordig om economische redenen verboden is (23). Soms krijgt de tekst hierdoor een persoonlijk karakter, waarbij het overigens wel opvalt dat de mening van Wilschut over het hier en nu af en toe behoorlijk misprijzend uitvalt. Duidelijk is in ieder geval dat hij ons voorhoudt dat in de achttiende eeuw veel zaken werden voorbereid die aan de basis hebben gestaan van de moderne Nederlandse samenleving. Zo blijkt bijvoorbeeld dat het vereren van vaderlandse helden aan het begin van de negentiende eeuw geen nieuw fenomeen was, maar dat Justus van Effen daar al in de achttiende eeuw een pleidooi voor hield als middel tot de heropvoeding van het Nederlandse volk in de geest van de deugden der vaderen (25). Heel anders was mijn indruk bij het lezen van Ben Speets bijdrage over de negentiende eeuw: De tijd van burgers en stoommachines. De historische feiten worden hierin tamelijk plichtmatig op een rijtje gezet en er is minder plaats ingeruimd voor de zijpaden die het deeltje over de voorafgaande eeuw zo lezenswaard maken. Bovendien ging de gemeenzame toon van de auteur mij op den duur nogal irriteren. Het is moeilijk om er de vinger op te leggen, maar na afloop hield ik een bittere nasmaak over aan Speets negentiende eeuw, die vrijwel uitsluitend bevolkt leek door incompetente vorsten, conservatieve politici, door kerk en staat onderdrukte armen en beschimpte visionairen. Het is geen verhaal dat uitnodigt om je in de verworvenheden van dat tijdvak te gaan verdiepen. Dit deel is niet alleen anders van toon dan de bijdragen van Wilschut aan deze serie, maar ook enigszins anders van opzet. Minder ‘petites histoires’ en zijpaden, maar bijvoorbeeld ook geen samenvattingen aan het eind van de hoofdstukken zoals we die bij Wilschut wel vinden. Wat dit betreft is er geen redactie aan het werk geweest die de eenheid binnen de serie heeft kunnen waarborgen. Wel aardig is het overigens dat Speet een apart hoofdstuk heeft gewijd aan de koloniale geschiedenis als bruggetje naar het deel over de eerste helft van de twintigste eeuw, waarin de tijd van wereldoorlogen en crises centraal staat. Een klein punt van kritiek op de serie als geheel zou kunnen zijn dat de bladspiegel door de inzetjes en illustraties met bijschriften soms wat onoverzichtelijk wordt en dat men de hoofdtekst soms pas weer na enkele pagina's verdieping kan oppakken. Toch maakt een en ander een weloverwogen indruk, al het blijft lastig om in een boek gelaagdheid in de stof aan te brengen die door een klik van de muis tegenwoordig zo eenvoudig en overzichtelijk is geworden. | |||||
[pagina 56]
| |||||
Ik heb me tijdens het lezen wel afgevraagd voor welke doelgroep deze serie bestemd is. Ik kom een vergelijkbare aanpak tegen in tijdschriften als het florerende Historisch nieuwsblad en het goed bekeken televisieprogramma Andere tijden. Blijkbaar bestaat er in brede lagen van de Nederlandse bevolking behoefte om de geschiedenis dichtbij te brengen. Geen canon dus met grote helden of gebeurtenissen die het Nederlands ‘cultureel kapitaal’ vormen, maar een geschiedenis over mensen van vlees en bloed waarmee Nederlanders zich kunnen identificeren. Als men spreekt over de sleutelfiguren in de vaderlandse geschiedenis, dan wordt meestal een poging gedaan om ze tot hun menselijke maat terug te brengen, en dat is misschien wel het grootste verschil met de verheerlijking van helden uit het verleden in de eerste helft van de negentiende eeuw, het onderwerp van het boek van Lotte Jensen dat ik aan het begin van deze kroniek al even heb genoemd. | |||||
Leve de canon?Mooie plannen, mooi materiaal, het moet gezegd, maar hoe is het allemaal ontvangen door de doelgroepen waarvoor het bestemd is? Voor wat betreft de Kleine geschiedenis moeten we dat nog even afwachten, maar over de canon valt wel iets te zeggen. Op 14 juni 2008 verscheen in nrc-Handelsblad een artikel onder de titel ‘Scholen hebben geen tijd voor historische canon’. Anderhalf jaar na de lancering maakt het basisonderwijs er nauwelijks gebruik van. Het is vooral de Tweede Kamer die voortdurend de noodzaak van de canon in het onderwijs benadrukt en met nieuwe kerndoelen komt, maar in het onderwijs zelf haalt men er de schouders over op. De sombere discussie over de teloorgang van de kennis van de vaderlandse geschiedenis bij scholieren lijkt vooral te worden gevoerd in de kranten en in politiek Den Haag, maar de praktijk is dat een basisschool gemiddeld veertien jaar met een methode moet doen en dat betekent dat de meeste scholen tot 2020 nog zullen doorgaan met lesgeven uit boeken die van voor de commissie-Van Oostrom dateren, kerndoelen of niet. Het ideaal van de canoncommissie was dat er dunnere schoolboeken zouden komen. De canon moest een leidraad zijn en de docenten konden de onderwerpen via de vensters en de gegeven links verder verdiepen. In de praktijk heeft de gemiddelde onderwijzer geen tijd, geen capaciteit en geen zin om zelf lessen te ontwerpen bij de verschillende thema's. De canon zou nog een kleine kans van slagen hebben als er gratis kant-en-klare lespaketten werden aangeleverd. Ook uitgevend Nederland klaagt, want schoolmethodes die waren gebaseerd op de tijdvakken van de commissie-De Rooy konden naar de papierversnipperaar toen de canon van 2006 totaal andere uitgangspunten bleek te hebben. Zo gaat een en ander dus aan de schoolgaande jeugd voorbij en blijft voorlopig alles bij het oude. Alle discussies in de media, en het materiaal dat de afgelopen jaren op de markt is gekomen, vormen samen in ieder geval wel een goudmijn voor extramurale docenten en studenten die zich willen verdiepen in de Nederlandse | |||||
[pagina 57]
| |||||
mentaliteitsgeschiedenis. Want de discussie rond de teloorgang van kennis van de vaderlandse geschiedenis toont nu, net als aan het begin van de negentiende eeuw aan, dat het Nederlandse volk op zoek is naar zijn identiteit. Het levert een groeiende stapel prachtig materiaal op dat zich voegt bij de boeken die ik hier al eerder heb besproken. Entoen.nu is geschreven in niet al te moeilijk Nederlands. De korte teksten bij de vijftig onderwerpen zijn zeker leesbaar voor studenten met een gevorderd niveau van taalvaardigheid, terwijl de website veel extra's biedt om de onderwerpen zelfstandig door studenten te laten uitdiepen. De Kleine geschiedenis van Nederland en het boek van Lotte Jensen over helden en literatuur bieden vele uren leesplezier. En stof tot nadenken, leve de canon! | |||||
Besproken titels
|
|