Internationale Neerlandistiek. Jaargang 2009
(2009)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| |||||||
Klara A. Bonder en Alice van Kalsbeek (Universiteit van Amsterdam)
| |||||||
MethodeOm een antwoord te vinden op de eerste twee onderzoeksvragen is een enquête afgenomen. Om de derde onderzoeksvraag te beantwoorden is er een studie | |||||||
[pagina 36]
| |||||||
gedaan naar een drietal vakbladen (Neerlandica extra Muros, nachbarsprache niederländisch, anbf-nieuwsbrief) en congresbundels (ivn-Colloquium, Studie Nederlands in Indonesië en Docentenbijeenkomst Zuid-Europa, Israël en Turkije). Deze bladen en bundels werden onderzocht op de aanwezigheid van artikelen over taalverwerving en didactiek van het Nederlands als vreemde taal. | |||||||
EnquêteDe enquête is met behulp van enquêtesoftware in elektronische vorm aangeboden en afgenomen. Hij omvatte 79 vragen, het merendeel meerkeuze-, die verdeeld waren over de secties ‘Personalia’, ‘Taalonderwijs’, ‘Behoefte aan materialen’, ‘Bijscholing’, ‘Informatievoorziening’ en ‘Steunpunt Nederlands als vreemde taal’. In het gedeelte ‘Personalia’ werden de respondenten bevraagd over hun leeftijd, moedertaal, opleiding en kwalificaties en de instelling waar ze werken. Dit gedeelte van de enquête moest door alle respondenten worden ingevuld. Docenten die taalvaardigheid geven, werden daarna doorgestuurd naar de sectie ‘Taalonderwijs’, docenten die geen taalvaardigheid geven naar de sectie ‘Bijscholing’. In de sectie ‘Taalonderwijs’ werden de taalvaardigheidsdocenten bevraagd over de lesmethodes, toetsen, grammatica's, woordenboeken en (media)hulpmiddelen die ze in de onderwijspraktijk gebruiken en waar ze de beschikking over hebben op hun instituut. De hierop volgende sectie, ‘Behoefte aan materialen’, werd ook alleen door de docenten taalvaardigheid ingevuld. Er werden vragen gesteld over de behoefte aan lesmateriaal voor de verschillende vaardigheden en de niveaus van het Common European Framework of Reference (cefr). De vragen in de sectie ‘Bijscholing’ zijn door alle respondenten beantwoord. Die vragen waren gericht op het identificeren van de verschillende soorten bijscholing waaraan de docenten hebben deelgenomen en op hun waardering van deze bijscholing. In de sectie ‘Informatievoorziening’ zijn voornamelijk vragen gesteld over vakbladen en de wensen daaromtrent. In de sectie ‘Steunpunt Nederlands als vreemde taal’ ging het voornamelijk om de kennis en het gebruik van leermiddelen, producten en diensten van het Steunpunt. | |||||||
Populatie en responsBij het onderzoek is gebruikgemaakt van de adresbestanden van de Nederlandse Taalunie en het Steunpunt. Door deze twee lijsten met elkaar te combineren en op te schonen, bleef er uiteindelijk een lijst over van 651 docenten van wie wordt aangenomen dat ze zijn bereikt per e-mail. Van deze groep hebben uiteindelijk 163 docenten de enquête online ingevuld. Dit is een responsgraad van 25%.Ga naar eind4 Uit 29 landen hebben er docenten gereageerd. De top-vijf van landen waar de meeste respondenten vandaan komen, is: 1. Duitsland (14,4%), 2. Belgë (12,4%), 3. Italë (8,5%), 4. Verenigde Staten (6,5%) en een gedeelde vijfde plaats voor Indonesië en Tsjechië (5,9%). Meer dan de helft van de docenten heeft het Nederlands als moedertaal. De overige docenten hebben samen een totaal van achttien moedertalen, waarvan het Duits (6,7%) en het Frans (6,1%) het meest | |||||||
[pagina 37]
| |||||||
genoemd werden. Op een enkeling na hebben alle docenten een universitaire opleiding. Een doctorstitel of een equivalent daarvan heeft 35% en de rest heeft een bachelor- of masteropleiding gevolgd. Opvallend is dat slechts tweederde van de docenten aangeeft Nederlands te hebben gestudeerd. Van diegenen die geen Nederlands hebben gestudeerd, heeft wel het merendeel een Germaanse taal gestudeerd. Slechts een derde van alle respondenten heeft een opleiding tot docent vreemde taal gevolgd. Het aantal jaren leservaring dat docenten hebben, varieert van een paar maanden tot 43 jaar. Van de docenten is 92,5% werkzaam (geweest) in het universitaire onderwijs en bijna de helft van de groep (47%) in het volwassenenonderwijs. Terwijl ongeveer een kwart van de docenten werkzaam is (geweest) in het voortgezet onderwijs, is slechts een tiende werkzaam (geweest) in het hoger beroepsonderwijs. Een klein percentage (7,5%) geeft privéles aan individuen of privécursussen op een taalschool. Bijna 80% van de respondenten geeft taalvaardigheidsonderwijs. Cultuurkunde wordt door bijna 40% van de respondenten gedoceerd. Bijna alle instituten (93%) bieden taalvaardigheid aan. Twee derde van de instituten biedt cultuurkunde en letterkunde aan, en nog iets minder instituten onderwijzen ook taalkunde. Bij minder dan een derde van de instituten is het voor studenten ook mogelijk om vakken te volgen op het gebied van vaktaal en tolken/vertalen. Bij een handjevol instituten is het mogelijk om didactiek van het nvt te volgen of andere vakken op het gebied van het Nederlands. Een leuk voorbeeld hiervan is ‘Nederlands voor zeelui’ dat in Odessa wordt gegeven. | |||||||
Studie vakliteratuurTen grondslag aan het deelonderzoek over vakpublicaties lag de vraag: ‘Is er in tien jaar meer aandacht binnen het vakgebied gekomen voor didactiek en taalverwerving?’ Een van de doelen van het Steunpunt van het afgelopen decennium was het professionaliseren van de nvt-docent. Congressen en colloquia, maar ook vakbladen vormen een belangrijke bron voor docenten om aan informatie te komen, om kennis en ervaring uit te wisselen en met vakgenoten te discussiëren over recente ontwikkelingen in het vak.Ga naar eind5 Als we het aantal artikelen in de vakbladen en congresbundels over een specifiek onderwerp opvatten als een indicatie voor de aandacht die dat onderwerp krijgt in het veld, zou de verwachting zijn dat in de afgelopen tien jaar het aantal artikelen over taalverwerving, leermiddelen, didactiek en ict is toegenomen. Toename zou een bijdrage hebben kunnen leveren aan de doelstelling van het Steunpunt om het onderwijs Nederlands als vreemde taal meer te profileren. Mogelijkerwijs heeft dit ook de professionalisering van docenten bevorderd. Om deze vraag te beantwoorden is er een corpus gemaakt van drie vaktijdschriften en van drie series congresbundels die het Steunpunt als belangrijk en toonaangevend beschouwt. De vaktijdschriften zijn Neerlandica extra Muros, nachbarsprache niederländisch en de anbf-Nieuwsbrief (sinds 2001 N/F). De congresbundels betreffen de bundels behorende bij het driejaarlijkse Colloquium van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek, het vijfjaarlijkse | |||||||
[pagina 38]
| |||||||
congres Studie Nederlands in Indonesië en de tweejaarlijkse Bijeenkomst van docenten in de Neerlandistiek in Zuid-Europa, Israël en Turkije. Uit de genoemde vakbladen en congresbundels zijn alle artikelen bekeken en beoordeeld op de inhoud van het artikel. Er is gekeken hoeveel artikelen als onderwerp taalvaardigheid hadden. Hieronder vallen artikelen over taalverwerving, didactiek van taalvaardigheidsonderwijs, lesmaterialen voor taalverwerving en het gebruik van ict in het taalverwervingsonderwijs. Per jaargang van een vakblad en per congresbundel is vervolgens bepaald hoeveel procent van de artikelen over deze onderwerpen gaan. | |||||||
LeermiddelenIn deze paragraaf geven we de resultaten weer van de vragen over leermiddelen en naslagwerken. Deze en andere vragen die betrekking hadden op taalverwerving zijn door 116 personen beantwoord. Uitgaande van de totale hoeveelheid respondenten, 163, is dit 71%. | |||||||
LeergangenDe vraag ‘Welke leermiddelen gebruikt u?’ leverde een lijst op van negentien leergangen (zie figuur 1). De leergang waar het vaakst mee wordt gewerkt, is Taal vitaal/Taal totaal. Help! (deel 1, 2 en 3) wordt bijna even vaak gebruikt en staat op de tweede plaats. Op de derde plaats staat Code Nederlands (1 en 2); een derde van de docenten werkt hiermee. Van de leergangen die de docenten tien jaar geleden aangaven te gebruiken is Vanzelfsprekend de grootste stijger in de lijst; deze is van 6% naar bijna 23% gestegen. Code Nederlands is van de plaats van meest gebruikte leergang verstoten door Taal vitaal/Taal totaal, die tien jaar eerder nog helemaal niet werd genoemd. Naast de reeds hierboven genoemde titels zijn de volgende erbij gekomen (in aflopende volgorde); Code, @net, Nederlands in actie, Delftse methode en 0031. Materiaal dat op de website van het Taalunieversum staat en speciaal is ontwikkeld voor docenten nvt wordt door iets meer dan dertig procent van de docenten gebruikt. De lijst met leergangen waarmee wordt gewerkt, vertoont een divers beeld: verschillende niveaus, verschillende doelgroepen, materiaal ontwikkeld in Nederland of Vlaanderen. Opvallend is dat er slechts drie leergangen op staan die specifiek bedoeld zijn voor nvt-onderwijs (Taal vitaal/Taal totaal Duitse versie, @net 1/2 en Lagelands). Alle andere vermelde leermiddelen zijn voor nt2-gebruik ontwikkeld. Drie van de vijf meest gebruikte leergangen (Taal vitaal/Taal totaal, Code Nederlands 1/2, en Code 1/2/3) zhn communicatieve (functionele) methodes. Ook in de overige titels van de lijst zien we een verschuiving richting communicatieve leergangen. Verder zien we dat vrij recent ontwikkelde leergangen hun weg vinden (Code bijvoorbeeld). In die zin is te constateren dat de informatie over lesmateriaal het veld heeft bereikt. Wel valt op dat enkele docenten nog met relatief oude leergangen werken: Code Nederlands bijvoorbeeld is in 2004 al vervangen door Code, 0031 eveneens (nu Code | |||||||
[pagina 39]
| |||||||
3), Nieuw perspectief is ook niet een van de jongste meer en Levend Nederlands stamt uit 1975. Net als tien jaar geleden blijkt dat docenten meerdere basisleergangen naast elkaar gebruiken, terwijl toch iedere geïntegreerde leergang een ‘totaalpakket’ aanbiedt van vaardigheden, grammatica en basiswoordenschat. Docenten selecteren uit de verschillende leergangen wat ze relevant vinden. Bijna alle docenten (97,5%) geven aan dat ze niet alleen werken met de genoemde leergangen, maar dat ze die aanvullen met materiaal op basis van kranten, tijdschriften en internet. Op het gebied van aanvullend materiaal is er het een en ander veranderd: 88% van de docenten ontwikkelt zelf het aanvullende materiaal; dit was tien jaar geleden slechts de helft (43%). Het aantal docenten dat met audiovisueel materiaal werkt, is met bijna 25% toegenomen. Een reden hiervoor kan zijn dat door de opkomst van internet en dvd dit materiaal toegankelijker is geworden. | |||||||
NaslagwerkenOp de vraag ‘Welke drie grammatica's gebruikt u het meest?’ hebben honderd docenten 234 antwoorden gegeven. Dit betekent dat ze meer dan één | |||||||
[pagina 40]
| |||||||
grammatica gebruiken of raadplegen. Nederlandse grammatica voor anderstaligen van Fontein en Pescher-ter Meer is met 39% de meest gebruikte grammatica. Op de tweede plaats staat de Algemene Nederlandse spraakkunst (ans) met 37%, en op de derde plaats staat met 26% De regels van het Nederlands van Florijn en Lalleman. Opmerkelijk is dat geen van deze drie grammatica's gebruikersgrammatica's zijn. Nederlandse grammatica en Regels zijn weliswaar bedoeld voor studenten, maar in de praktijk is gebleken dat het niveau voor veel studenten te hoog is. Dat kan betekenen dat de docent ze gebruikt als naslagwerk voor zichzelf. Tien jaar geleden was dat niet veel anders, behalve dat de nummers 1 en 2 van plek zijn gewisseld. Voor studenten zijn er heel wat alternatieven, bijvoorbeeld Grammatica in gebruik (ook in het Duits), Nederlands in hoofdlijnen, Grammatica is niet moeilijk. Het zou aan te bevelen zijn de studenten hiermee te laten werken.
De 107 docenten hebben op de vraag welke drie woordenboeken ze gebruiken 264 antwoorden gegeven. Ze noemen 27 titels van woordenboeken waarvan er negen van Van Dale zijn. Het Groot woordenboek der Nederlandse taal (Dikke van Dale) wordt door 76% van de docenten gebruikt. Tussen de Dikke van Dale en het woordenboek dat op de tweede plaats staat van meest gebruikte woordenboeken, Van Dales Woordenboek hedendaags Nederlands, zit een groot gat: slechts 18% van de docenten geeft aan dit woordenboek te gebruiken. Er zijn twee woordenboeken die een speciale vermelding nodig hebben, het Basiswoordenboek en het Pocketwoordenboek Nederlands als tweede taal. Dit zijn twee woordenboeken die specifiek ontworpen zijn voor nt2 - leerders van het Nederlands. Toch worden deze woordenboeken weinig gebruikt door docenten; bijna 15% geeft aan het Pocketwoordenboek te gebruiken, en slechts 6,5% gebruikt het Basiswoordenboek in de les. Dit is niet anders dan tien jaar geleden. Wat wel veranderd is, is dat er een verschuiving heeft plaatsgevonden in het gebruik van tweetalige naar eentalige woordenboeken. Gebruikte tien jaar geleden bijna geen van de docenten de Dikke Van Dale, dit is nu het meest gebruikte woordenboek. Tweetalige woordenboeken staan nu op de tweede plaats. | |||||||
HulpmiddelenVan de hulpmiddelen die de docenten aangeven te gebruiken, steekt het gebruik van een cd-speler met kop en schouders boven de andere hulpmiddelen uit met 84%. De twee hulpmiddelen die daarna het vaakst gebruikt worden, zijn de dvd-speler en cassetterecorder. Minder dan de helft van de docenten gebruikt televisie, laptop, beamer, diaprojector of internet als hulpmiddel in de les. Veel van deze hulpmiddelen zijn beschikbaar via het instituut waar de docent werkzaam is, maar ze worden vaak niet gebruikt in de colleges. Docenten denken dat meer dan driekwart van hun studenten de beschikking heeft over de volgende hulpmiddelen: internet (90%), computer/cd-romspeler (89%), cd-speler (86%), televisie en dvd-speler (75%). | |||||||
[pagina 41]
| |||||||
Behoefte aan materialenHoewel er in het afgelopen decennium veel lesmateriaal is ontwikkeld, geven, net als tien jaar geleden, alle docenten aan dat ze nog behoefte hebben aan lesmateriaal op het gebied van taalverwerving. Van 105 docenten hebben er 55 behoefte aan meer materiaal dat aansluit op de zes niveaus van het cefr. Voor de verschillende vaardigheden die omschreven staan in het cefr hebben de docenten aangegeven op welk niveau ze graag materiaal ontwikkeld willen zien. Saillant detail is dat de hoogste percentages voor gewenst materiaal bij vier van de vijf vaardigheden op niveau C1 te vinden zijn. Op niveau B2 willen ook veel docenten meer materiaal voor gespreksvaardigheid, spreekvaardigheid en schrijfvaardigheid. Overigens komt uit dit onderzoek naar voren dat de eisen die docenten aan hun studenten stellen in termen van het cefr buitengewoon hoog zijn: ca. 40% van de docenten die werken met de niveaus, eisen minimaal C1 voor alle vaardigheden. Ter vergelijking: het niveau van zowel het ptho-examen van het cnavt, als van het Staatsexamen nt2 programma 2, is B2. Van de 105 docenten geven 63 aan nog behoefte te hebben aan materiaal dat aansluit op de traditionele niveaus (beginners tot vergevorderden). Zowel in de groep die met het cefr werkt als in de groep die traditionele niveaus hanteert, geven de meeste docenten aan dat er voldoende materiaal voor schrijfvaardigheid en leesvaardigheid is. 40% van de 105 docenten ziet het liefst conventioneel materiaal, meer dan de helft (55%) van de groep heeft liever digitaal materiaal. | |||||||
ConclusiesOp basis van de leermiddelen die de docenten aangeven te gebruiken, kunnen we constateren dat informatie over recent gepubliceerde leermiddelen voor het nt2/nvt het veld goed bereikt. Niet iedereen maakt echter van de allernieuwste materialen gebruik; dat zou te maken kunnen hebben met de eisen die nieuwe materialen aan ict-faciliteiten stellen. Ook budgettaire problemen kunnen hier een rol spelen. We zien een verschuiving in het type leergangen dat gebruikt wordt: docenten gebruiken steeds vaker communicatieve leergangen. Onveranderd bleven het gebruik van meerdere basisleergangen tegelijk en het aanvullen met eigen materiaal. Knippen en plakken blijft populair. Wat betreft de naslagwerken kunnen we constateren dat de recente publicaties voor nt2 niet bovenaan de lijst van gebruikte werken staan en dat de naslagwerken die docenten vermelden wellicht door de docent zelf worden gebruikt. Het zou interessant zijn te onderzoeken welke naslagwerken de docenten aan hun studenten adviseren en of ze überhaupt studenten naslagwerken aanraden.
Als gekeken wordt naar het gebruik van hulpmiddelen in de les, dan is te zien dat het afgelopen decennium verschillende technologische vooruitgangen heeft gekend. Zo is onder andere het gebruik van een cassetterecorder afgenomen, | |||||||
[pagina 42]
| |||||||
maar het gebruik van een cd-speler in de les is tegenwoordig normaal voor bijna alle docenten. Het gebruik van een videorecorder is met de helft afgenomen in het afgelopen decennium; de dvd-speler heeft een heel snelle opmars gemaakt in het onderwijs. Het gebruik van de computer is in de laatste tien jaar verdubbeld, maar lijkt nog steeds niet optimaal. Aan het type leergang waarmee docenten werken, kunnen we aflezen dat er een voorkeur bestaat voor leergangen waarin de computer geen cruciale rol speelt (Taal vitaal/Taal totaal, Help, Code Nederlands).
Wanneer we de situatie van gewenst lesmateriaal voor taalverwerving vergelijken met 1998, dan valt op dat toen het meeste materiaal gewenst werd op het niveau van (half)gevorderden; nu is dat gevorderden-niveau. Dit valt te verklaren doordat er in de afgelopen tien jaar veel materiaal is ontwikkeld dat met name bedoeld is voor de lagere niveaus. | |||||||
ICTHet gebruik van ict in de lespraktijk is in het afgelopen decennium flink toegenomen. Eén ontwikkeling van de laatste tien jaar is dat er steeds meer leermiddelen via internet beschikbaar komen. Een van de nadelen van het gebruik van internet als bron voor materialen is de onoverzichtelijkheid van het geheel; docenten moeten goed kunnen zoeken en precies weten hoe aan bepaalde informatie te komen. De vraag rees dan ook of docenten nvt zelf vinden dat ze weten welke leermiddelen er via het internet beschikbaar zijn. Als het gaat over conventionele leermiddelen, geeft bijna de helft van de docenten aan dat ze (zeer) goed op de hoogte is van bestaande leermiddelen; iets meer dan een derde zegt voldoende op de hoogte te zijn. Een kleine groep van 16% geeft aan niet zo goed op de hoogte te zijn van bestaande conventionele leermiddelen. Hoe anders zijn deze cijfers als het gaat over digitale leermiddelen. Nog geen derde van de docenten (32%) vindt (zeer) goed op de hoogte te zijn van bestaande digitale materialen. Dit is een stuk lager dan bij de conventionele leermiddelen. Het percentage docenten dat vindt dat ze voldoende op de hoogte zijn, is gelijk (35%). De groep docenten die vindt dat ze niet zo goed op de hoogte is, is bij digitale leermiddelen twee keer zo groot als bij conventionele leermiddelen (30%). Verder geeft nog een kleine groep (3%) aan helemaal niet op de hoogte te zijn van digitale leermiddelen.
Digitale omgevingen zouden een handig hulpmiddel kunnen zijn voor docenten om beter op de hoogte te kunnen blijven van conventionele en digitale lesmethodes. Van de 105 docenten geeft 40% aan behoefte te hebben aan een digitale omgeving waar ze contact kunnen leggen met andere docenten nvt. Hoewel dat minder dan de helft van de respondenten is, zou een dergelijke omgeving net dat beetje extra ondersteuning kunnen bieden. De docenten geven aan dat ze een dergelijke omgeving vooral zouden gebruiken voor het uitwisselen van ervaringen met andere docenten (60%), lesmateriaal (40%) en | |||||||
[pagina 43]
| |||||||
lesideeën (30%). Ook denkt 20% van de docenten dat een dergelijke digitale omgeving goed is voor het ontwikkelen van samenwerkingsverbanden en uitwisselingen tussen vakgroepen. | |||||||
Digitale leermiddelen van de TaalunieDe website van het TaalunieversumGa naar eind6 is een webportaal waar informatie en materialen samenkomen van intra- en extramurale instellingen Nederlands. Het Steunpunt had voor het luik ‘Neerlandica extra Muros’ een coördinerende rol, maar droeg zelf ook digitale leermiddelen aan voor de materialenbankGa naar eind7. Op de vraag of de docenten bekend zijn met het Taalunieversum, gaf 86% van de 132 docenten een bevestigend antwoord. Van de Materialenbank gebruiken de docenten het vaakst ‘Bronnen over cultuur en grammatica’ en ‘Kronieken Neerlandica extra Muros’. De twee materialen ‘Milanese rijst’ en ‘Loenatik’ worden het minst gebruikt en bekeken; deze beide materialen zijn de enige op het Taalunieversum die bedoeld zijn voor absolute beginners. Het is daarom wellicht aan te nemen dat de docenten vaker op zoek zijn naar materiaal voor (half)gevorderden op het Taalunieversum. Reden hiervoor kan zijn dat er voor absolute beginners meer dan voldoende materiaal ‘offline’ te vinden is. Opvallend is dat ‘De Leeswijzer’ door 18% van de docenten is gebruikt en dat dit materiaal het hoogste percentage ‘bekeken maar niet gebruikt’ heeft. Dit is waarschijnlijk omdat het materiaal pas begin juli 2007 online is gezet; dit onderzoek is in de periode augustus-september 2007 uitgevoerd. Het Steunpunt heeft naar aanleiding van reeds ontwikkeld materiaal, @net 10 Videolessen deel 1 en 2, aan het begin van 2007 een interactieve versie ontwikkeld. Deze versie, @net-onlineGa naar eind8, is gebaseerd op @net 2 en wordt via de Materialenbank gratis aangeboden aan docenten. Van de 133 docenten die de vraag naar hun bekendheid met de leermiddelenreeks @net 10 Videolessen beantwoord hebben, geeft 17% aan het materiaal te kennen en er ook mee gewerkt te hebben, 26% van de docenten kent het materiaal wel, maar heeft er niet mee gewerkt, en 57% van de docenten zegt het materiaal helemaal niet te kennen. Van de 23 docenten die hadden aangegeven met de @net-methode te hebben gewerkt, zegt 96% met deel 1 gewerkt te hebben, 74% heeft met @net 2 gewerkt en slechts 13% geeft aan met @net-online te hebben gewerkt. | |||||||
ConclusieHoewel het gebruik van ict in het nvt-onderwijs tien jaar geleden niet nieuw was, speelt het anno 2008 nog steeds geen grote rol. In veel gevallen ligt dat aan de faciliteiten op de werkplek, maar het lijkt er ook op dat docenten niet op de hoogte zijn van ict-materialen die kunnen worden gebruikt in de les. Aan de hoge vraagGa naar eind9 naar ict-lesmaterialen is duidelijk te merken dat de docenten in het algemeen wel de wens hebben om hier meer mee te werken. Er is dus met name aandacht nodig voor het implementeren van ict in de onderwijspraktijk. Een handig hulpmiddel hiervoor zou een nog te ontwikkelen webportaal zijn, | |||||||
[pagina 44]
| |||||||
waar docenten met elkaar ervaringen kunnen uitwisselen en zelf ontworpen lesmaterialen kunnen delen. Zo'n platform kan dan meteen een plaats zijn waar nieuw uitgekomen interactieve leermiddelen, maar ook vernieuwingen in onderwijsland, gemeld kunnen worden. Zo kan er aan een wens van veel docenten, die nu door de bomen het bos niet meer zien, tegemoet worden gekomen. | |||||||
BijscholingDocenten die Nederlands geven in het buitenland, werken vaak ver buiten het Nederlandse taalgebied, waardoor het niet altijd gemakkelijk is om vakkennis bij te houden. Om de kwaliteit, de zelfstandigheid en de status van de neerlandistiek extra muros te bevorderen, biedt de Taalunie nascholingscursussen aan over diverse onderwerpen. Er zijn drie types bijscholing:
Op de vraag ‘Heeft u de mogelijkheid om aan bijscholing te doen?’ antwoordde 87% van de 136 docenten bevestigend. 30% kan vaak aan bijscholing doen, terwijl 57% wel aan scholing kan doen, maar niet zo vaak. De groep docenten die nooit aan bijscholing kan doen, is 13%. Bijna twee derde (65%) van de docenten die antwoord gaf, zegt vaker bijscholing te willen volgen. Driekwart (77%) van de docenten heeft wel eens aan een vorm van bijscholing deelgenomen. Dit betekent dat 10% van de docenten wel de mogelijkheid heeft om deel te nemen aan bijscholing, maar daar geen gebruik van maakt. 23,5% (32 docenten) zegt nog nooit aan bijscholing te hebben deelgenomen. De belangrijkste redenen (ongeveer 20% van de respondenten) voor het niet deelnemen aan bijscholing zijn: geen informatie beschikbaar, geen behoefte, te ver weg en geen tijd. Docenten zijn over het algemeen tevreden over de inhoud van de bijscholing die ze hebben gevolgd: 38,5% van de docenten is zeer tevreden over de bijscholing, en 46% zegt tevreden te zijn. De overige 15,5% vindt de inhoud van de bijscholing die men heeft gevolgd matig. Docenten geven het Seminarie Nederlandse taal en cultuur het hoogste cijfer: 8.9, de cursus in Amsterdam een 8.4, de cursus in Leuven een 8.1, scholing op locatie een 7.8, en de laagste waardering is voor regionale docentenbijeenkomsten, een 7.4. Over het scholings- | |||||||
[pagina 45]
| |||||||
aanbod zijn de docenten matig tevreden. Ongeveer de helft van de docenten vindt het aanbod precies goed en ongeveer een derde vindt het weinig. 18% van de docenten vindt dat het aanbod voor scholing op locatie veel te gering is.
De vraag ‘Aan welke scholingsthema's heeft u nog behoefte?’ is door 87 docenten beantwoord. Docenten hebben de meeste behoefte aan bijscholing op het gebied van didactiek, toetsing, evaluatie en aan cultuurkunde, kennis van land en volk (beide thema's 28%). Het derde onderwerp, waar 16% van de docenten graag bijscholing in zou krijgen, is literatuur/moderne Nederlandse letterkunde. 11,5% van de docenten geeft aan dat het niet uitmaakt waar de bijscholing over gaat, als het programma maar vakinhoudelijk is en de reeds bij hen aanwezige kennis actualiseert. Van de 91 docenten zou 64% deze bijscholing graag in Nederland of Vlaanderen ontvangen in een cursus die wordt georganiseerd door de Nederlandse Taalunie. 22% zou liever scholing op locatie krijgen en 27,5% vindt dat deze bijscholingsthema's bij een regionale docentenbijeenkomst behandeld moeten worden. | |||||||
ConclusieWe kunnen concluderen dat het aanbod aan cursussen de afgelopen tien jaar gestegen is. Was er vroeger alleen het Seminarie, nu zijn er ook nog twee cursussen: een in Amsterdam bij het Steunpunt nvt (in 2008 zelfs twee) en een in Leuven. Ook bijscholingen die gekoppeld zijn aan regionale bijeenkomsten zijn nieuw. Deze beperken zich alleen nog tot bepaalde regio's; dit zou nog verder kunnen worden uitgebouwd. Het feit dat docenten vragen naar nog meer aanbod is een goed teken, hoewel het niet te rijmen valt met het feit dat een kwart van de docenten zegt geen gebruik te hebben gemaakt van de mogelijkheden voor bijscholing. Waarschijnlijk moeten de docenten nog beter voorgelicht worden over de mogelijkheden die de Taalunie biedt. Het Steunpunt heeft al eerder de suggestie gedaan docenten rechtstreeks te benaderen omdat informatie die naar de instituten wordt gestuurd niet altijd op de juiste plaats terechtkomt. Er bestaat ook vaak onduidelijkheid over het aantal keren dat iemand kan deelnemen aan een cursus. | |||||||
ArtikelenAls men kijkt naar het verloop van het aantal artikelen over de vier onderzochte onderwerpen taalverwerving, didactiek, ict en leermiddelen, dan is er bij de meeste congresbundels en vakbladen een piek te zien tussen 2000 en 2003.
In Neerlandica extra marus zijn 213 artikelen verschenen; hiervan behandelden er 51 (24%) een aspect van taalvaardigheidsonderwijs. Opvallend is dat het aantal dat over taalverwerving gaat, toeneemt van 5% in 1998/1999 tot 17,5% in 2003. Na 2003 neemt het aantal artikelen over taalverwerving en didactiek zichtbaar af. Nachbarsprache niederländisch heeft de meest extreme schomme- | |||||||
[pagina 46]
| |||||||
lingen in percentages artikelen die over taalvaardigheidsonderwijs gaan. In zeven jaargangen zijn slechts 44 artikelen gepubliceerd, waarvan er 7 (16%) over de onderzochte thema's gingen. In de jaren 2000, 2001 en 2002 zijn er alleen artikelen met letter- of geschiedkundige thema's verschenen; geen van deze artikelen ging over de onderzochte thema's. 40,5% van de 74 artikelen die in de negen jaargangen anbf-Nieuwsbrief (later N/F) zijn verschenen, ging over taalvaardigheidsonderwijs. Opvallend is dat vóór N/F 2 (2002) er geen artikelen zijn verschenen over ict, na dit nummer trouwens ook niet meer. Dit is ook meteen het laatste nummer waarin leermiddelen behandeld zijn.
Het Colloquium Neerlandicum van de ivn is het grootste en toonaangevende congres binnen het vakgebied nvt. In de congresbundels van het 13e t/m 16e Colloquium staan 145 artikelen; 36 daarvan (25%) gingen over de onderzochte onderwerpen. In de bundel van het 14e Colloquium (2000) is het aantal artikelen over taalvaardigheidsonderwijs (met name didactiek) opeens verviervoudigd ten opzichte van het congres uit 1997, de bundel van het 15e Colloquium bevat nog 30% artikelen over alle onderzochte thema's. In de laatste bundel valt het op dat artikelen over ict en leermiddelen in hun geheel ontbreken. Het vijfjaarlijkse congres Studie Nederlands in Indonesië heeft met drie bundels 75 artikelen opgeleverd; 17,5% van de artikelen ging over taalvaardigheidsonderwijs. In de bundel van 2001 verschijnen opeens 2,5 keer zoveel artikelen over taalvaardigheidsonderwijs als in de bundel uit '96, en in 2006 is het nog altijd 2 keer zoveel als in 1996. Ook hier ontbreken in de laatste bundel artikelen over ict en leermiddelen. De 61 artikelen uit de congresbundels van de tweejaarlijkse Bijeenkomst van docenten in de neerlandistiek in Zuid-Europa, Israël en Turkije gingen voor 49,5% over de vier onderwerpen die samenkomen in het taalvaardigheidsonderwijs. De eerste bundel heeft, in tegenstelling tot de andere onderzochte congresbundels, al een hoog percentage artikelen dat zich buigt over taalverwerving en didactiek, en in bescheidener mate over leermiddelen. In de bundel van 2000 nemen de artikelen over taalverwerving, didactiek en leermiddelen alleen nog maar meer toe. ict komt pas voor het eerst in de bundel uit 2002 aan de orde. Na de hausse van artikelen in de bundel van 2000 lopen de percentages flink terug, om in de laatste bundel van 2004 alweer bijna gehalveerd te zijn. In de laatste bundels is er over het algemeen meer aandacht voor didactiek en iets minder voor taalverwerving. | |||||||
DocentCongressen en colloquia, maar ook de vakbladen zijn belangrijke middelen voor docenten om aan informatie te komen. Daarom is er in het onderzoek ook aandacht besteed aan de wensen van docenten nvt op deze gebieden. Wat vinden de docenten nvt van de onderwerpen die in de congresbundels en vakbladen aan bod komen? Welke vakbladen lezen ze? | |||||||
[pagina 47]
| |||||||
Dat het Steunpunt de drie vaktijdschriften Neerlandica extra Muros, nachbarsprache niederländisch en N/F als de belangrijkste vakbladen in het veld bestempelde, is niet vreemd. De enquête heeft bevestigd dat dit inderdaad de drie meest gelezen vaktijdschriften zijn. De meeste docenten, 79,5%, lezen het blad Neerlandica extra Muros. Als tweede noemen de docenten nachbarsprache niederländisch met 20,5% en als derde meest gelezen vaktijdschrift wordt N/F genoemd met 17,5%. Het Engelse vakblad Dutch Crossing wordt door 11% van de ondervraagde docenten gelezen. Van de docenten zegt 29% andere bladen te lezen. De trend die de afgelopen jaren zichtbaar geworden is in de vakbladen, is dat het aandeel artikelen over taalverwerving en didactiek weer enigszins aan het afnemen is na een hoogtepunt rond 2000/2003. Het was daarom misschien te verwachten dat het merendeel van de docenten het eens zou zijn met de volgende stelling: ‘De huidige tendens in de vaktijdschriften is dat ze steeds meer over cultuur en letterkunde schrijven, en steeds minder over taalverwerving en didactiek’. Dat is echter niet het geval; bijna evenzoveel docenten zijn het eens als oneens met deze stelling. De docenten werd ook gevraagd over welke onderwerpen ze meer willen lezen in de vakbladen (zie figuur 2). Het is opvallend dat de twee onderwerpen waar de docenten nu juist meer over willen lezen taalverwerving en didactiek zijn. Bij 36% tot 46% van de docenten staan artikelen over cultuurkunde, tolken/vertalen en vaktaal ook hoog op het verlanglijstje. Verder geeft 21% aan meer te willen zien over ict in de vakbladen. | |||||||
ConclusieOf de grote toename van het aantal artikelen over taalvaardigheidsonderwijs tussen 1998 en 2002 samenhangt met de doelstellingen voor het nvt-veld zoals de Taalunie die in zijn Meerjarenbeleidsplan 1998-2002Ga naar eind10 heeft uitgeschreven, is niet duidelijk. Feit is wel dat na het ingaan van het nieuwe meerja- | |||||||
[pagina 48]
| |||||||
renbeleidsplan in 2003 het aantal artikelen over taalverwerving en taalonderwijs daalde. Het is belangrijk om op te merken dat, hoewel de docenten niet het idee hebben dat er minder artikelen over taalverwerving en didactiek in de vakbladen verschijnen dan een aantal jaren terug, ze (50-60%) op hetzelfde moment aangeven meer aandacht te willen voor deze onderwerpen. Er is behoefte aan een constante stroom artikelen die zich richt op taalverwerving en didactiek. Misschien is deze ‘noodkreet’ van de docenten reden voor de vakbladen om weer meer publicaties op te nemen op deze twee gebieden. De trend die nu namelijk is ingezet, stevent af op de situatie zoals het Steunpunt die tien jaar geleden tijdens het Veldboeket-onderzoek aantrof: ‘de meeste aandacht gaat naar theoretisch taalkundige en letterkundige onderwerpen’.Ga naar eind11 Misschien is er wel een markt voor een vakblad dat één of twee keer per jaar verschijnt en dat alleen gevuld wordt met artikelen over taalverwerving en didactiek. In een dergelijk blad zou dan ook ruimte kunnen zijn voor informatie over leermiddelen en ict. | |||||||
Tot slotAls er één conclusie te trekken valt uit de resultaten van het onderzoek, dan is het wel dat de ontwikkelingen op het gebied van het Nederlands als vreemde taal die de afgelopen tien jaar plaatsvonden, verder gestimuleerd moeten worden. Met name een extra impuls wat betreft nieuwe media en ict is van groot belang voor de ontwikkeling van het vakgebied als geheel. Natuurlijk moeten hierbij de wensen van de docenten in ogenschouw worden genomen. Taalvaardigheid en didactiek zijn de sleutels voor het goed kunnen aanbieden van een studie Nederlands als vreemde taal; iedere nvt-docent is taaldocent. Het is dus essentieel dat docenten op de hoogte blijven van de ontwikkelingen in het vak. Twee zaken zijn hierbij onontbeerlijk: gerichte bijscholing en mogelijkheden voor vakpublicaties. |
|