Neerlandica extra Muros. Jaargang 2007
(2007)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| ||||||||||||||||
Johanneke Caspers
| ||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||
maar te denken aan een melodische markering op een verkeerde lettergreep binnen het woord, bijvoorbeeld ‘Ed heeft boodSCHAPpen gedaan’ (in plaats van ‘Ed heeft BOODschappen gedaan’), of op een verkeerd woord in de zin: ‘Ed heeft boodschappen geDAAN’. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat prosodische factoren de mate van ‘buitenlandsheid’ en verstaanbaarheid van tweedetaalsprekers sterk beïnvloeden (Anderson-Hsieh, Johnson en Koehler 1992, Munro en Derwing 1995, 1998). Dit betekent dat correcte prosodie belangrijk is voor adequate tweedetaalverwerving. Dit neemt echter niet weg dat onderzoek naar de verwerving van prosodie in een tweede taal tot nog toe vrij beperkt is gebleven (Chun 2002, Rasier 2004). Ik ga het in deze bijdrage hebben over de melodie aan het einde van spraakeenheden (deelzinnen, zinnen), en dan specifiek over de interpretatie van de functie van die grenstonen door niet-moedertaalsprekers van het Nederlands (NT2 - sprekers) in vergelijking met moedertaalsprekers (NT1 - sprekers). Ik heb ervoor gekozen in eerste instantie te kijken naar de waarneming van grenstonen, omdat spraakaspecten die niet goed kunnen worden waargenomen mogelijk ook niet goed worden gerealiseerd. Volgens Gussenhoven (2004) is het gebruik van grenstonen universeel, dat wil zeggen dat alle talen aan het einde van spraakeenheden een linguïstisch relevant onderscheid kunnen maken in toonhoogte (NB, toonhoogteaccenten zijn niet universeel). Voor de Nederlandse intonatie is een model ontwikkeld, genaamd ToDI, wat staat voor Transcription of Dutch Intonation (Gussenhoven, Rietveld, Kerkhoff en Terken 2003). In het model worden twee mogelijke grenstonen onderscheiden voor het Nederlands: hoog (aangeduid met H%) of laag (L%). Een hoge grenstoon bestaat uit een stijging van de toonhoogte op de laatste lettergreep van een uiting, in het geval van een lage grenstoon eindigt de uiting op een lage toon. Naast deze H%- en L%-grenstonen is er nog een derde mogelijkheid, namelijk de afwezigheid van een grenstoon (aangeduid met alleen het symbool %). In de praktijk komt dat neer op een vlakke toon, ergens tussen hoog en laag in. Voor voorbeelden van de verschillende grenstonen verwijs ik naar de website van ToDI (http://todi.let.kun.nl/ToDI/home.htm) en naar figuur 1. | ||||||||||||||||
VraagstellingHet onderzoek naar de precieze betekenis van melodische middelen als toonhoogteaccenten en grenstonen in de verschillende talen is nog in volle gang, wat betekent dat we nog niet precies weten hoe intonatie in talen werkt. Gussenhoven (2004) stelt dat de linguïstische betekenis van grenstonen in oorsprong biologisch bepaald is: een hoge toon wordt geassocieerd met een relatief klein en daarom kwetsbaar wezen, hetgeen de universele interpretatie ‘onzekerheid’ geeft, wat linguïstisch geïnterpreteerd wordt als vraag. Daartegenover staat een lage finale grenstoon voor ‘zekerheid’, met de linguïstische interpretatie van een bewering. Grammaticalisaties kunnen echter leiden tot taalspecifieke afwijkingen van deze basisbetekenissen. Dit verklaart dat er talen zijn waarin vragen standaard niet eindigen op een hoge maar op een lage toon (zoals sommige | ||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||
Duitse dialecten en het Hongaars). Uitgaande van deze benadering is transfer een mogelijkheid: wanneer er verschillen bestaan tussen de moedertaal en de tweede taal wat betreft de betekenis van grenstonen, dan zou de moedertaalfunctie (deels) kunnen worden overgebracht naar de doeltaal. Er bestaat al enig experimenteel bewijs voor transfer van melodische elementen. Zo heeft Wennerstrom (1998) laten zien dat er sprake kan zijn van transfer van grenstonen bij de productie van het Engels als tweede taal door moedertaalsprekers van het Mandarijn Chinees. Niioka, Caspers en Van Heuven (2005) laten hetzelfde zien voor de waarneming (perceptie) van grenstonen in het Nederlands als tweede taal door moedertaalsprekers van het Japans, en Rasier (2006) voor de distributie van toonhoogteaccenten in het Nederlands van moedertaalsprekers van het Frans. Dit leidde tot de volgende vraag: hoe zit het nu met de waarneming van grenstonen door beginnende tweedetaalsprekers van het Nederlands? Het onderhavige onderzoek wilde vaststellen of de interpretatie van Nederlandse grenstonen door NT1 - en NT2 - sprekers verschillen laat zien. Daarnaast was de vraag of er aanwijzingen zijn voor transfer. | ||||||||||||||||
VoorspellingenOp basis van Gussenhoven (2004) is het mogelijk universele betekenissen te hechten aan de drie grenstonen: een lage grenstoon (L%) geeft aan dat de eenheid compleet is, een vlakke grenstoon (%) geeft aan dat de eenheid nog niet compleet is (‘er komt nog meer’), en een hoge grenstoon (H%) markeert de eenheid als vraag. Deze functies zijn vrij eenvoudig te vangen in interpunctiesymbolen: L% is een punt, % een komma en H% een vraagteken. De hoge grenstoon wordt echter ook wel in verband gebracht met de betekenis van continuering. Dit is af te leiden uit zowel de algemene theorie over intonatie van Gussenhoven (2004) als uit het ToDI-model voor de Nederlandse intonatie. Daarnaast heeft eerder onderzoek uitgewezen dat de H%-grenstoon in het Nederlands door moedertaalsprekers vooral geassocieerd wordt met een vraag, maar ook acceptabel is in een continueringscontext (Caspers 1998). Voor de interpretatie van de vlakke grenstoon (%) als markeerder van incompleetheid bestaat ook experimenteel bewijs: onderzoek van een corpus semi-spontane Nederlandse dialogen laat zien dat er een duidelijk verband bestaat tussen het voorkomen van deze grenstoon en het niet overgaan van de beurt naar de andere spreker (Caspers 2003). De verwachting voor zowel de NT1 - als de NT2 - sprekers was dat de interpretatie van de lage grenstoon (L%) vrijwel altijd een punt zou zijn en dat de vlakke grenstoon (%) voornamelijk als een komma zou worden opgevat, terwijl de hoge grenstoon (H%) vooral tot vraagtekens zou leiden, maar - in elk geval door de moedertaalsprekers - ook wel als komma zou kunnen worden geïnterpreteerd. | ||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||
Opzet experimentEr werd een experiment opgezet, waarin korte uitingen met verschillende intonatiecontouren werden aangeboden aan een groep NT1 - sprekers (N= 26) en een groep NT2 - sprekers (N= 22). Zij moesten op papier aangeven welk interpunctieteken ze het beste vonden passen bij elke gehoorde uiting. De groep moedertaalsprekers bestond uit 10 mannen en 16 vrouwen, allen studerend aan de Letterfaculteit van de Universiteit Leiden.Ga naar eind1 Op het moment van deelname was de jongste NT1 - spreker 18 en de oudste 62 jaar (met een gemiddelde leeftijd van 23). De groep NT2 - sprekers bestond voor de helft uit moedertaalsprekers van het Mandarijn Chinees (N= 11), en voor de andere helft uit moedertaalsprekers van diverse Indo-Europese talen (drie maal Russisch, twee maal Engels, eenmaal Pools, Litouws, Zweeds, Braziliaans Portugees, Spaans en Italiaans). Alle NT2 - sprekers waren beginnende studenten aan de opleiding Dutch Studies van de Universiteit Leiden. De proef is of na zeven of na acht weken van tien uur NT2 - onderwijs per week afgenomen. De leeftijd van de groep NT2 - sprekers varieerde van 19 tot 46 (gemiddelde leeftijd 25) en bestond uit vijf mannen en zeventien vrouwen. Het Chinees wijkt prosodisch gezien sterk af van Indo-Europese talen, omdat het een toontaal is, waarin melodie primair een lexicale - dus woordonderscheidende - functie heeft. De uitingen waar de proefpersonen naar moesten luisteren, hadden de vorm van beweringen, bijvoorbeeld ‘Jan-Willem wil de leider zijn’. Dat betekent dat ze neutraal waren ten opzichte van een vraaginterpretatie. Declaratieve zinnen zijn met behulp van intonatie te veranderen in een vraag (‘Jan-Willem wil de leider zijn?’) of een incomplete uiting (‘Jan-Willem wil de leider zijn,...’). De stimuli waren geheel synthetisch. Hiervoor is gekozen om alle ongewenste variatie in uitspraak buiten de proef te houden. De uitingen zijn gemaakt met software die specifiek ontwikkeld is voor ToDI.Ga naar eind2 In figuur 1 worden voorbeelden van de verschillende contourtypen gegeven. Boven in de figuur is het amplitudeverloop weergegeven, en daaronder het toonhoogteverloop voor contouren eindigend in de drie verschillende grenstonen. Tot aan de piek op het geaccentueerde woord (‘leider’) zijn de contouren identiek. De contour die eindigt met een %-grenstoon, klinkt onnatuurlijker dan de andere contourtypen, een vooralsnog onoplosbaar probleem bij de synthese van vlakke melodie. | ||||||||||||||||
ResultatenIn figuur 2 wordt het percentage punt-, komma- en vraagtekenresponsies gegeven voor de stimuli die eindigen in een lage grenstoon (L%), waarbij de drie groepen proefpersonen apart worden gehouden. De data laten zien dat in de overgrote meerderheid van de gevallen (gemiddeld tussen de 82% en 93%) gekozen wordt voor een punt als best passend interpunctiesymbool. Dit betekent dat voor de drie groepen proefpersonen de standaardinterpretatie van een lage finale grenstoon dezelfde is, wat erop zou kunnen wijzen dat een lage finale grenstoon een universele markeerder van compleetheid is. | ||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||
Figuur 1: voorbeelden van de aangeboden intonatiecontouren
Figuur 2: Percentage punt-, komma- en vraagtekenresponsies voor de L% grenstoon, uitgesplitst naar taalgroep (moedertaalsprekers, Indo-Europese sprekers en Chinese sprekers van het Nederlands als tweede taal)
Figuur 3. Percentage punt-, komma- en vraagtekenresponsies voor de % grenstoon, uitgesplitst naar taalgroep (moedertaalsprekers, Indo-Europese sprekers en Chinese sprekers van het Nederlands als tweede taal)
Figuur 4: Percentage punt-, komma- en vraagtekenresponsies voor de H% grenstoon, uitgesplitst naar taalgroep (moedertaalsprekers, Indo-Europese sprekers en Chinese sprekers van het Nederlands als tweede taal)
| ||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||
Figuur 3 bevat de gemiddelde responsies voor de stimuli die eindigen in een vlakke (%) grenstoon. De figuur laat zien dat er sprake is van meer dan 50% kommaresponsies voor de drie groepen proefpersonen, maar de NT1 - sprekers responderen ook relatief vaak met een punt (34%) en Chinese NT2 - sprekers met een vraagteken (40%). De puntresponsies van de moedertaalsprekers zijn mogelijk te wijten aan een artefact: de onnatuurlijkheid van de stimuli die eindigen met een %-toon (te vlak, te hoog), heeft mogelijk geleid tot de - onbedoelde - waarneming van deze uitingen als een soort verveelde uitroep (een subtiliteit die door de non-natives over het hoofd gezien wordt). Het feit dat de Chinese NT2 - sprekers in 40% van de gevallen de uiting als vraag waarnemen - en de andere groepen proefpersonen vrijwel nooit - lijkt te wijzen op transfer vanuit het Chinees. Recent onderzoek naar kenmerkende eigenschappen van vragen in Chinese conversatie leidde tot de volgende conclusie: ‘Unlike in English, where final pitch rise is a good cue for questions, we find in Chinese that utterance-final pitch behavior is not a good feature’ (Yuan en Jurafsky, 2005). Hoe precies de prosodische markering van vragen dan wel geregeld is in het Chinees, is vooralsnog niet helemaal helder, onder meer vanwege de interactie met lexicale toon. Wel is eerder gerapporteerd dat in Chinese vragen het toonhoogtebereik wordt verhoogd (Shen 1990), wat betekent dat de hele uiting op een wat hogere toon wordt uitgesproken. Het is tevens mogelijk dat het vlakke hogere gedeelte van de contouren die eindigen met een %-grenstoon (vanaf het toonhoogteaccent op ‘leider’ tot het einde van de uiting, zie figuur 1) voldoende is voor een interpretatie van de uiting als vraag. Ten slotte worden in figuur 4 de resultaten gepresenteerd voor de uitingen die eindigen met een toonhoogtestijging op de laatste syllabe (H%). De moedertaalsprekers van het Nederlands reageren met evenveel vraagtekens als komma's (44%), terwijl door de niet-moedertaalsprekers meer vraagtekens dan komma's worden gerespondeerd. Dat een H%-grenstoon in het Nederlands zowel een komma als een vraag kan markeren was al eerder gemeld (Caspers 1998), maar het aantal kommaresponsies van de NT1 - sprekers was onverwacht hoog. Het feit dat de NT2 - sprekers vooral kiezen voor een vraaginterpretatie lijkt erop te wijzen dat deze dubbele functie mogelijk taalspecifiek is. | ||||||||||||||||
Conclusie en discussieDe resultaten kunnen als volgt worden samengevat:
Dit betekent dat de vraag hoe beginnende NT2 - sprekers Nederlandse grenstonen waarnemen in eerste instantie als volgt beantwoord kan worden: de waarneming van de functie van de drie grenstonen in termen van interpunctie- | ||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||
symbolen is grofweg vergelijkbaar, er zijn geen grote tegenstrijdigheden. De vraag of er aanwijzingen zijn voor transfer kan voor het Chinees voorzichtig positief worden beantwoord: de Chinese NT2 - sprekers nemen de vlakke hoge toon vaak als vraag waar, in contrast met de andere groepen proefpersonen, wat wijst op een mogelijke invloed van de T1.Ga naar eind3 Het feit dat de moedertaalsprekers de H%-toon zowel als komma als als vraag interpreteren, en de niet-moedertaalsprekers voornamelijk als vraag, kan betekenen dat hier sprake is van een taalspecifieke factor: in het Nederlands is de H%-grenstoon blijkbaar ambigu, terwijl dat in de moedertalen van de NT2 - sprekers niet zo is. Het kan echter ook betekenen dat de NT2 - sprekers ongeacht hun moedertaal responderen met de ‘biologische’ interpretatie van de H%-toon (zie Gussenhoven 2004), namelijk de vraag. Er lijkt alleen een een-op-een-relatie te bestaan tussen de lage finale grenstoon (L%) en een punt, wat zou kunnen wijzen op een taaluniversele functie voor L%: het signaleren van compleetheid. Voor de andere twee typen grenstoon zijn de responsies niet eenduidig, ook niet voor de groep NT1 - sprekers. Het feit dat de functie van niet-lage grenstonen minder duidelijk is dan die van de lage grenstoon (L%) sluit goed aan bij recent fonologisch/fonetisch onderzoek (zie Van Heuven 2004). Verder onderzoek is noodzakelijk, onder andere naar de intonatie van het Nederlands als eerste taal. Daarnaast dient er nieuw onderzoek gedaan te worden naar de interpretatie van niet-lage grenstonen door NT2 - sprekers in meer natuurlijk materiaal, en uiteraard ook naar de productie van grenstonen door niet-moedertaalsprekers van het Nederlands. Heldere inzichten in de functie van grenstonen in het Nederlands en in de mogelijke fouten die tweedetaalsprekers maken bij het realiseren en waarnemen van deze tonen kunnen van belang zijn voor de onderwijspraktijk. Als we nauwkeuriger weten hoe het zit met intonatieve markering van het einde van frases in het Nederlands, met name wat betreft het gebruik van de vlakke (%) en hoge (H%) grenstonen, dan wordt het mogelijk NT2 - leerders auditief materiaal aan te bieden waarmee het verschil tussen deze tonen duidelijk kan worden geïllustreerd, eventueel ondersteund met visuele informatie over het toonhoogteverloop. Het is mogelijk dat de prosodische structuur van de moedertaal van de NT2 - leerder een rol speelt bij het leren onderscheiden van de verschillende mogelijke grenstonen in het Nederlands, wat zou kunnen betekenen dat bijvoorbeeld sprekers van toontalen meer aandacht zouden moeten krijgen op dit punt dan sprekers van talen met ‘gewone’ grenstonen. Dit is echter bij voorbaat niet met zekerheid te zeggen. Zo is mijn ervaring dat veel NT2 - sprekers het in eerste instantie moeilijk vinden de plaats van de klemtoon in Nederlandse woorden te horen, los van het feit of hun moedertaal wel of geen klemtoon kent. Wanneer de NT2 - leerder in staat is de verschillende finale grenstonen van elkaar te onderscheiden en de bijbehorende informatie over de functie van de tonen heeft verwerkt, dan is het in principe mogelijk om productieoefeningen te gaan doen (bijvoorbeeld in de vorm van gespeelde dialoogjes). | ||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||
Bibliografie
|
|