duidelijk. Er lijkt een sprankje licht in de tunnel te komen wanneer er een brief arriveert van Riet. Die was als jong meisje verloofd met Henk, maar na het fatale ongeluk (waarvan de oude Van Wonderen haar de schuld geeft) is ze uit de familiekring gestoten. Omdat ze ervan uitgaat dat haar schoonvader wel niet meer zal leven, wil ze het contact met Helmer herstellen. Die lijkt te hopen dat Riet hem uit zijn eenzaamheid kan verlossen. Maar zodra blijkt dat haar eigen rouw- en traumaverwerking de hoogste prioriteit heeft, kruipt Helmer weer in zijn schulp. Wel staat hij toe dat Riet haar zoon Henk, geboren uit de verbintenis met een inmiddels overleden Brabantse varkensboer, bij hem onderbrengt. In feite bevestigt hij daarmee haar neiging om in deze negentienjarige een vervanger van de overleden jeugdliefde te zien.
De komst (in zekere zin een wederkeer) van Henk II stookt het vuur van Helmers wrok nog verder op. Net als indertijd zijn broer is deze jongen behalve gedroomde wederhelft ook een concurrent en tegenstrever (waarmee een oeroud patroon, bekend van de legendarische tweelingverhalen over Esau en Jacob en Romulus en Remus, zich herhaalt). De jonge Henk krijgt een plaats in het netwerk van liefde en haat dat Helmer gesponnen heeft rond zijn ouders, zijn broer en Riet, met zichzelf als het grootste slachtoffer. Want haat jegens anderen, zo leert ons de psychologie, moet vroeg of laat wel omslaan in zelfhaat.
Het enige personage dat ontsnapt aan deze fatale cirkel, Van Wonderens voormalige knecht Jaap, is merkwaardig genoeg de grote buitenstaander. Nog voor Henks dood is hij door vader aan de dijk gezet en vervolgens spoorloos verdwenen. Heel symbolisch duikt hij weer op als zijn vroegere baas eindelijk is overleden, en hij is het ook die Helmer weer smaak laat krijgen in het leven.
Boven is het stil is een wonderlijk boek. Het is even verstild als de streek waar het zich afspeelt en even ingetogen als de mensen die er in figureren.
Onnadrukkelijk en met een zuinige pen weet Gerbrand Bakker ervaringen en conflicten op te roepen waar het in het menselijk verkeer om draait: het geworteld zijn in bloed en bodem, het verlangen naar vrijheid, de druk van de plicht, en bovenal de geheimzinnige lokroep van de erotiek die zelfs in het verkeer tussen bloedverwanten te horen is.
Van een roman als deze eersteling zou ik niet zo gauw een tweede voorbeeld kennen, al maakt hij wel de herinnering los aan het late werk van Arthur van Schendel, dat net zo'n hommage is aan de Hollandse binnenvetters en hun kleien veengrond als Bakkers prachtige debuut.
Hoewel Etty en Schouten de Vlaamse literatuur buiten beschouwing lieten, hadden ze hun betoog gemakkelijk kunnen uitbreiden met de casus Dimitri Verhulst. Diens (hier al eerder gesignaleerde) carnavaleske zotheid De helaasheid der dingen bleef beperkt tot de Vlaamse negorij Reetveerdgem en kende uitsluitend antihelden. Hoe zit dat in zijn allernieuwste boek?
In Mevrouw Verona daalt de heuvel af neemt Verhulst ons mee naar het Franstalige dorp Oucwègne, dat vergeleken met Reetveerdegem een haast paradijselijke rust ademt. 't Is waar dat steeds meer Oucwegenaren een stadse woning verkiezen boven een stulp op het platteland, dat de petanquebaan er daarom