| |
| |
| |
Jaap Goedegebuure
........... Tegendraadse Vlamingen
Kroniek van het proza
Arjen Fortuin, letterkundig redacteur van NRC Handelsblad publiceerde onlangs een paginagroot artikel waarin hij betoogde dat de boeken van jonge Vlaamse auteurs als Dmitri Verhulst, Stefan Brijs en Annelies Verbeke beter, want gedurfder en vitaler waren dan het werk van hun Nederlandse generatiegenoten. Hoogste tijd derhalve om in deze aflevering van de prozakroniek eens wat proefnemingen te doen.
Omtrent de Vlaming doen allerlei oordelen en vooroordelen de ronde, niet alleen in Nederland, maar ook in Vlaanderen. De Vlaming zou het niet al te nauw nemen met regelmaat, discipline en arbeidsethos. De Vlaming laat zich niet bang maken door autoriteiten en gewichtigdoeners. En wanneer het vanaf de top toch eens stormt en raast, trekt hij de rand van zijn pet over de ogen, kromt de rug en wacht tot de bui is overgedreven. De wereld mag vergaan zolang de Vlaming zijn pintje kan blijven pakken en er zo nu en dan iets schoons op de televisie te zien is.
Dmitri Verhulst, volbloed Vlaams auteur, doet er in zijn roman De helaasheid der dingen alles aan om de clichés die omtrent zijn landgenoten de ronde doen aan te dikken. Het is een aanpak die respectabele gangmakers kent. Schilder James Ensor herschiep Vlaanderen tot een nooit eindigende carnavalsstoet, Hugo Claus weet van elke Belgische tragedie een operette te maken en Tom Lanoye laat zijn personages nooit ver uit de pas lopen bij de befaamde stripfiguren Lambiek, Tante Sidonia en Jerommeke. Maar ondanks deze illustere voorbeelden is Verhulst Verhulst en wel om zijn volstrekt eigen stijl. Er zijn er maar weinig die hun zinnen zo pittig weten te kruiden als hij. Gevolg: je schiet geregeld in de lach, maar niet zelden besef je al nahinnikend en hikkend dat je een venijnige schop tegen je gevoelige delen hebt moeten incasseren.
De helaasheid der dingen brengt ons in het dorp Reetveerdegem, ‘een negorij van duivensport en motregen’. Een zich Dmitri Verhulst noemende verteller heeft er zijn wieg staan, in een huis dat wordt bestierd door een grootmoeder en uitgewoond door een viertal zuipschuiten van zoons, Herman, Zwaren, Potrel en Pie. Pie alias Pierre is Dmitri's papa en zonder twijfel de dorstigste broeder in deze natte gemeente.
Om begrijpelijke redenen heeft Dmitri's mama niet afgewacht tot manlief
| |
| |
er in slaagde om zich definitief dood te drinken. Ze verliet het echtelijk kot dat doordrenkt was met het aroma van verschaald bier, zweet, pis, drek en kots, en koos voor een ander lief en een ander land. Sindsdien bestaat ze voor de Verhulsten niet meer, al doen er over haar nog wel legendarische verhalen de ronde. Die hebben allemaal te maken met het permanente blaasdefect dat ze opliep bij Dmitri's geboorte. Op grond daarvan is haar van overheidswege een plaspas verstrekt, die haar in staat stelt overal haar gevoeg te doen dan wel voor te dringen bij iedereen die netjes in de rij staat voor een openbaar toilet. Op vertoon van het document weet ze zelfs korting te krijgen op de entreebiljetten voor bioscoop en theater.
Groteske taferelen als deze markeren de kruisweg des levens die de Verhulsten met vallen en opstaan afleggen. Herman verwerft zich een plaats in het Guinness Book of Records door officieus wereldkampioen zuipen te worden en Potrel organiseert in reactie daarop een Tour de France voor drinkers, met tijdritten, tussensprints, bergetappes en de met truien gestoffeerde klassementen die daarbij horen. Zoals dat bij een grotesk verhaal past, schieten sfeer en toon soms door naar grimmiger diepten, bijvoorbeeld aan het slot van het hoofdstuk waar Dmitri zijn vroegere dorpsgenoot Franky portretteert als de dolgedraaide verzamelaar van spoortreintjes én judaica (chanoeka-kandelaars, keppeltjes en zo meer). Op bezoek bij deze collectioneur stelt de verteller vast dat Franky de beestenwagonnetjes die achter zijn speelgoedlocs hangen heeft volgestouwd met kleine joodjes. Tja, de Vlamingen en hun verwantschap met de Duitse stam, dat is een apart verhaal.
Grimmigheid is de uiteindelijke ondergrond van dit boek. Dmitri Verhulst (die hoogstwaarschijnlijk verre van identiek is met de romancier van die naam) bedelft het publiek niet alleen onder grollen en grappen, maar keilt ze zo nu en dan ook een lading galstenen naar het hoofd. Hij is verbitterd om alles wat de vrijgevochten Verhulstbende door moraalridders en fatsoenrakkers is aangedaan, maar niet minder verbitterd wanneer hij, door de jeugdzorg uit huis geplaatst en opgevoed in pleeggezinnen, merkt hoezeer hij vervreemd is van zijn oude milieu. Tegen wil en dank op pelgrimage naar zijn geboortedorp bespeurt hij een niet te onderdrukken weerzin tegen de oudgeworden maar nog altijd stug doordrinkende ooms die zijn zoontje bier voorzetten en vieze woorden leren. Nergens meer thuis, dat is Dmitri's lot. En zo eindigt deze hilarische geschiedenis toch nog in mineur.
Mensen die het menen te weten, twijfelen er niet aan dat het tijdperk van de gekloonde mens nabij is. Anderen krijgen alleen van de gedachte al koude rillingen. Je hebt ook schrijvers die van blijde en bange toekomstverwachtingen een verhaal brouwen. Harry Mulisch deed dat bijvoorbeeld met De procedure (1998), een moralistische geschiedenis over een biochemicus die uit anorganische stoffen de ‘eobiont’ schept en slachtoffer wordt van de duistere machten die hij daarmee oproept. Mulisch maakte er geen geheim van dat hij zijn roman had geënt op Gustav Meyrinks De golem (1915), een klassieker uit het griezelgenre dat als geheel teruggaat op Mary Shelley's Frankenstein (1818).
| |
| |
Gedrieën horen De procedure, De golem en Frankenstein tot de stamboom waaraan recentelijk De engelenmaker van Stefan Brijs is ontsproten. Ook deze roman handelt over het verlangen om nieuw leven te creëren, en is bovendien overtrokken met het schemerdonker van de gothic novel. Brijs heeft zijn uiterste best gedaan om het publiek er bij voorbaat van te doordringen dat de dorpsdokter van Wolfsheim, een oord in het Duitstalige deel van België nabij het drielandenpunt, een engerd is. Niet alleen zagen zijn ouders en de dorpspastoor in de hazenlip en het rode haar van de pasgeborene tekenen van een satanische bezetenheid (reden om hem enige jaren op te bergen in een naargeestig nonnenklooster), ook als volwassene is Victor Hoppe anderen de daver op het lijf blijven jagen. Hij maakt een emotieloze indruk, kijkt dwars door je heen en vermijdt contact. Wel toont hij zich bereid patiënten gratis te helpen. Maar al spoedig blijkt dat hij daar zo zijn bedoelingen mee heeft.
Hoppe, ooit een veelbelovend embryoloog, is vanwege de aantijging van frauduleuze praktijken door de Akener universiteit ontslagen. En dat na het door hem behaalde succes van drie gekloonde muizen. Om te laten zien dat hij God het nakijken kan geven, fabriceert hij uit eigen lichaamscellen drie zoons. Ze worden alle drie geboren met zijn hazenlip, rode haar en krankzinnige intelligentie. Om te benadrukken dat het eigenlijk wezens van een andere orde zijn, doopt hij ze met de aartsengelennamen Michaël, Gabriël en Rafaël.
Helaas, deze Frankenstein blijkt een sloddervos die al manipulerend met cellen en genen regelmatig een steekje laat vallen. Het weefsel waaruit de drie kleine demonen zijn gemaakt is van zodanige kwaliteit dat ze snel verouderen en - letterlijk - als proefkonijnen creperen.
Behalve genoemde verwikkelingen bevat dit boek nog veel meer elementen die het tot een volwaardig specimen van de horrorroman maken. Maar in weerwil van de gruwelijke gebeurtenissen en de bloederige, soms weerzinwekkende details, is De engelenmaker niet echt verontrustend. Dat heeft iets merkwaardigs, nu de klonen weldra onder ons zullen zijn. Dat deze roman zo weinig effect sorteert, heeft alles van doen met de schatplichtigheid aan conventies die dankzij Hollywood tot het gesunkenes Kulturgut zijn gaan behoren. Zelfs het onmiskenbare vakmanschap van Stefan Brijs, dat garant staat voor een hoge amusementswaarde, verandert daar niets aan.
Telkens wanneer Gerard Reve, de smartelijk gemiste volksschrijver, een nieuw werk op het weefgetouw had gezet, dankte hij God dat er weer geen normaal mens in voorkwam. En terecht. Kunst en literatuur moeten het niet hebben van de brave middelmaat die in talloos veel bleke levens te vinden is. Het zijn juist de excentriekelingen, zotten, heiligen en criminelen die de artistieke kost kruiden. Nog veel eerder dan Reve deed Dostojevski daar zijn voordeel mee.
Ik weet niet of Saskia de Coster ooit bij Reve dan wel Dostojevski in de leer is geweest, maar de les dat je je als schrijver niet met onversneden banaliteiten moet inlaten heeft ze zich terdege aangetrokken. Elke pagina van haar roman Eeuwige roem getuigt daarvan. En dat vooral vanwege de onverschrokken manier waarop De Coster alle perken van waarschijnlijkheid, maat en fatsoen
| |
| |
te buiten gaat. Ze laat dieren denken en spreken, wekt overledenen op uit het graf en laat ze even zo rustig weer dood gaan. Haar personages snuiven en slikken dat het een aard heeft en gaan voor geen schelmenstreek opzij. Alles in dit boek neigt naar overdaad en overdrijving. Vrijwel alle handelingen en gebeurtenissen staan in het teken van het exces, het verteltempo is afgesteld op de snelheid van de achtbaan en de stijl die stijf staat van zwiepende beweringen en zwierige bewoordingen giert de lezer als onversneden alcohol door keel en aderen.
Hoe sprookjesachtig Eeuwige roem hier en daar ook lijken mag, we bevinden ons wel degelijk in het volle bestaan van anno nu, de wereld van metropolen en megasterren, glitter en glossy. Julie, een van de twee heldinnen om wier levens deze geschiedenis gesponnen is, schopt het na een gegarandeerd traumavrije opvoeding in een seksclub tot beroemd zangeres en geliefde van de popmuzikant Michael (die zijn agressiviteit en vrouwenhaat met rapper Eminem gemeen heeft). Julies tegenpool is ene Babs, een meisje dat begiftigd is met een meer dan uitzonderlijke intelligentie. Voor haar geboorte kon ze al zo goed lezen dat ze begon te stampvoeten wanneer haar moeder de bladzijden van het boek niet snel genoeg omsloeg. Eenmaal op aarde heeft ze wijsheid definitief in pacht.
Veel nut of voordeel brengen die talenten haar niet. Aan de dood van haar oudere zusje Laura (die wordt bedolven onder een zelfgemaakte sneeuwbal) zal Babs zich altijd schuldig blijven voelen. En nadat ze een relatie heeft aangeknoopt met Ruben (leider van de beweging der Sterfelijken en in die hoedanigheid de gezworen vijand van hoogbejaarden die op kosten van de gemeenschap stug doorgaan met leven), verschilt haar lot niet zo heel veel van dat van Julie, die zich stelselmatig de geweldsuitbarstingen van Michael moet laten welgevallen.
Zodra de wegen van deze twee vrouwen elkaar kruisen, vallen ze elkaar als overrijpe vruchten in de armen. Ze laten hun mannen in de steek en besluiten voor altijd bij elkaar te blijven. Het is een voornemen dat in de goede bedoelingen blijft steken. Michael en Ruben, hoogst verwonderd dat ze het op dit punt zo goed met elkaar kunnen vinden, verstoren de prille damesliefde uit alle macht, ook al moeten ze dat met een verblijf in de gevangenis bekopen.
Aan Julie's bestaan zal een vroegtijdig einde komen als de door haar bestuurde bolide zich in een gevel boort.
Twee vrouwenlevens die zich als polen tot elkaar verhouden, waar doet dat aan denken? We moeten er tweehonderd jaar voor teruggaan, om uit te komen bij de befaamde Markies de Sade en zijn karakters Justine en Juliette. Babs die geen vlieg kwaad doet, vertoont gelijkenis met de brave Justine, die moet ervaren dat deugdzaamheid niet loont. Zusje Juliette daarentegen praktiseert alles wat God verboden heeft en vaart er wel bij. Toch loopt het script van Saskia de Coster in omgekeerd evenredige zin af. Terwijl Julie in het harnas van haar zonden sneuvelt, mag Babs blijven leven. Ze smaakt uiteindelijk nog het geluk dat Laura zo maar, ‘op de rug van de zwemmende tulp of de bloeiende vis’, in het door haar te schrijven Boek van Wijsheid terechtkomt. En daarmee is het
| |
| |
ogenblik aangebroken dat zij én Saskia de Coster weer opnieuw mogen beginnen. ‘Wij zullen er altijd zijn, wij zullen verder verslag uitbrengen, wij zullen dromen binnenmarcheren, Wij zullen vertellen Wij zullen vertellen over Wij zullen vertellen over die ene seconde die de schuld is van de hele wereld. Wij zullen u alles vertellen.’ Wel, mevrouw De Coster, heel graag, als het u behaagt.
In de vijftig jaar dat de economische en politieke eenwording van Europa dichterbij kwam, bleef er van de Europese idealen steeds minder over. Niemand die nu nog gelooft dat dit deel van de wereld de bakermat van de beschaving is, integendeel: we zijn ons er maar al te zeer van bewust dat we elkaar in talloze oorlogen naar het leven stonden. Dan is er ook nog de schandvlek van onze koloniale erfenis. Het waren Portugezen, Spanjaarden, Nederlanders, Engelsen, Fransen, Belgen en Duitsers die vijf eeuwen lang Amerika, Afrika en half Azië bezet hielden en er roofden en plunderden zoveel ze konden. Toen het koloniale tijdperk ten einde liep, kwamen de gevolgen als een boemerang op onze hoofden terug. Degenen die we met harde hand of, in het gunstigste geval, met zachte aandrang kennis hadden laten maken met onze taal, onze christelijke religie en onze zogenaamde menselijke waarden, claimden op grond daarvan het recht om bij ons aan te schuiven. ‘The Empire strikes back’, noemt men dat wel (met dank aan de makers van de vijfde Star Wars-film). Sindsdien zijn wij in de verdediging gedrongen. Het ooit zo kosmopolitische Europa verandert al meer en meer in een grimmig en ondoordringbaar fort dat nieuwkomers afweert. We laten ze met een gerust geweten stikken in een vrachtwagen of verdrinken in de Straat van Gibraltar.
Fort Europa, zo heet het laatste boek van de Vlaamse dichter, romancier en theatermaker Tom Lanoye. De flaptekst noemt het een novelle, maar wie het leest, begrijpt dat het onlangs met succes op het toneel kon worden gebracht. Elk van de negen hoofdstukken is immers geschreven in de vorm van een monoloog of dialoog. Aan het woord komt een aantal anonieme figuren. Ze houden zich op in een stationshal en maken een verloren indruk. Volgens de auteur houden ze het midden tussen ‘toeristen bij hun afreis, vluchtelingen bij hun afscheid en gevangenen bij hun wegvoering.’ Het zijn mensen die zich duidelijk niet meer op hun plek voelen. Ze lijken te beseffen dat het afgelopen is met de politieke en culturele macht van de Oude Wereld, en dus ook met het recht op zoiets als een homogene en consistente Europese identiteit. Ze leven in de versplintering en worden door Lanoye in staat gesteld om daar een ‘hooglied’ op te zingen, ook al heeft dat veel weg van een bitterzoete klacht.
Allereerst is daar een Belg die eraan herinnert dat zijn land, de schepping van een paar machtige buren, nooit veel meer was dan het slagveld waar diezelfde buren gewoon waren hun ruzies uit te vechten. ‘Er is geen volk of nationaliteit die zijn darmen niét is komen vergooien, zijn bloed niét is komen vergieten op het altaar van onze polders, de offersteen van onze Ardennen.
Ons brood smaakt al eeuwen naar het bloed van Europa. De bloem van iedere natie is bij ons geplet en uitgeperst als mosterdzaad en kakkerlakken.’
Dan komt er een jood aan het woord. Zijn lot is de voorafschaduwing van
| |
| |
wat zijn medereizigers te wachten staat. Hij weet immers als geen ander wat het is om permanent opgejaagd en vervolgd te worden. De les die hij daar uit trekt, is dat je het vaderland beter met je mee kunt dragen dan dat je er in geworteld bent. Alleen hij overleeft die bereid is zich naar de omstandigheden te plooien en, als het helemaal niet anders kan, zich met list en bedrog staande te houden.
Zo gaat de beurtzang voort. De toon blijft onverminderd wrang, om niet te zeggen cynisch. Er wordt gescholden op de Russen die van de communistische utopie een smeerboel hebben gemaakt, en een ondernemer beklaagt zich over de stigmatisering waaronder hij te lijden heeft en dreigt zijn kapitaal onder te brengen waar het ooit gestolen is, dat wil zeggen in Zuid-Amerika. Bij wijze van intermezzo bejammert een duo de culturele verworvenheden die samen met Europa ten onder dreigen te gaan, te weten het klokgebeier van kathedralen, de filosofie van Schopenhauer en de smaak van parmaham met meloen. Tot slot mogen drie bejaarde hoeren hun wensen kenbaar maken. De eerste wil haar lenige en gevulde lijf terug, de tweede droomt ervan alsnog moeder te worden en de derde kiest ervoor zo gauw mogelijk dood te gaan. Cosmetische operaties, genetische manipulatie en euthanasie, dat is wat de Europeaan nodig heeft om te kunnen transformeren tot de Nieuwe Mens.
Uit deze samenvatting zal duidelijk geworden zijn dat Lanoye zijn publiek een kleine staalkaart van actuele thema's en hete hangijzers heeft willen voorschotelen. Hoe hij zich tot al die kwesties verhoudt, vertelt hij er niet bij. Zijn oogmerk is om deze potpourri uit te serveren als betrof het een Bourgondische maaltijd, dat wil zeggen stevig van substantie en pittig gekruid. Wat ik mis op dit menu, is een antwoord van Lanoye op de vraag tegen wie of wat dat Fort Europa ons nu wel moet beschermen. Tegen vreemde indringers? Of tegen onszelf?
| |
Besproken boeken
Brijs, Stefan: De engelenmaker. Amsterdam, Atlas. €19,90 |
Coster, Saskia de: Eeuwige roem. Amsterdam, Prometheus. 232 blz. €15,95 |
Lanoye, Tom: Fort Europa. Hooglied van versplintering. Amsterdam, Prometheus. 113 blz. €17,95 |
Verhuist, Dmitri: De helaasheid der dingen. Amsterdam, Contact. 207 blz. €18,90 |
|
|