Neerlandica extra Muros. Jaargang 2006
(2006)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
P. de KleijnGa naar eindnoot1.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet aan de grammatica maar aan de formuleringen die worden gebruikt om de grammatica uit te leggen en aan het feit dat die formuleringen geen rekening houden met de vooropleiding van de cursist. Het alternatief van Sciarone stelt teleur. Zijn ‘glashelder grammaticaboek’ onderscheidt zich in niets van reeds bestaande beknopte grammatica's. Zijn formuleringen zijn duidelijk maar soortgelijke duidelijkheid is ook elders te vinden. Soms ziet hij af van formuleringen en beperkt hij zich tot patronen en voorbeeldconstructies en ook dat is geen nieuw procédé. Dat hij daarnaast toch ook ‘elementaire benamingen’ opneemt ‘voor wie dat wil’ vertroebelt zijn uitgangspunt en versimpelt de werkelijkheid van leerverschillen. Het is niet iedereen gegeven regels te deduceren uit voorbeeldzinnen - nog afgezien van het feit dat niet alle regels zich daartoe lenen (bij het verkleinwoord bijvoorbeeld moet ook Sciarone zijn toevlucht nemen tot de bekende gecompliceerde opsommingen: aa, ee, ie, oo + m: pje enzovoort), terwijl er anderzijds cursisten zijn met een goed grammaticaal inzicht die bij de behandeling van scheidbare werkwoorden wel wat meer zouden willen horen dan: ‘Je kunt deze woorden in twee stukken scheiden (=delen)’. Grammatica is niet moeilijk heeft voor de toelichting en de verantwoording aan minder dan een pagina genoeg. Nederlands in hoofdlijnen (verder Hoofdlijnen) gebruikt daarvoor aanzienlijk meer tekst. In die tekst wordt vaak expliciet verwoord wat bij Sciarone impliciet blijft. Dat lijkt me bijvoorbeeld het geval als er gesproken wordt over de plaats van de grammatica in de taalverwerving. Hoofdlijnen is van mening dat grammaticaregels bij die verwerving niet verwaarloosd mogen worden, maar dat het uiteindelijk gaat om inhoud en betekenis. Aandacht voor de vorm moet daaraan dienstbaar zijn. Voor wat betreft de volgorde waarin de grammaticale onderwerpen moeten worden aangeboden stellen de schrijvers van Hoofdlijnen terecht vast dat daarvoor een goede wetenschappelijke basis ontbreekt. Hun keuze baseren zij op hun praktijkervaring. Daarnaast letten zij op de leerbaarheid van de regel en op de taalkundige ‘rijpheid’ van de cursist die de regel verwerft als hij of zij eraan toe is. De Delftse methode wil van geen stap voor stap benadering weten, maar de aanpak van Grammatica is niet moeilijk lijkt me in feite nauwelijks af te wijken van die in Hoofdlijnen.
Beide grammatica's beperken zich tot de belangrijkste regels. Net als bij de volgorde stuit de afbakening daarvan op het ontbreken van wetenschappelijk verantwoorde selectiecriteria. De gemaakte keuzes zijn in beide boeken ongeveer hetzelfde en betreffen de gebruikelijke basisonderwerpen, inclusief spellingregels en de opsomming van onregelmatige werkwoorden (met imperfectum en perfectum). Merkwaardig is dat Hoofdlijnen - in alle opzichten uitvoeriger dan Grammatica is niet moeilijk - geen telwoorden behandelt. Sommige geleerden vinden dat inderdaad geen grammatica, maar de praktijk is dat er van groot (de ANS bijvoorbeeld) tot klein (noem maar op) overal geteld wordt. Sciarone zegt niet voor wie zijn grammatica bedoeld is. De doelgroep van Hoofdlijnen zijn beginners en halfgevorderden. In de termen van het Europees | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Referentiekader bestrijkt men het gebied dat loopt van A1 tot en met B1. Hoofdlijnen bestaat uit twee boeken: het Theorieboek waarin de regels uitvoerig worden uitgelegd en met veel voorbeelden worden verduidelijkt en het Oefeningenboek. Die oefeningen worden aangeboden op twee niveaus: A-oefeningen voor beginners, B-oefeningen voor halfgevorderden. Daarbij onderscheiden de auteurs afleidoefeningen (de cursist moet zelf de regel proberen te ontdekken en dan pas naar de theorie kijken), receptieve oefeningen (daarvan is sprake als de cursist in een tekst bijvoorbeeld alle adjectieven moet aanstrepen zodat duidelijk wordt wat een adjectief is en hoe het wordt gebruikt), vormgerichte oefeningen en productieve oefeningen waarbij de regel in een wat vrijere context toegepast moet worden. Achterin het Theorieboek staan de goede antwoorden. Bij Grammatica is niet moeilijk zijn ook oefeningen, ‘oefeningen waarmee iedereen de Nederlandse taal kan doorgronden’, aldus de achterkant van het boek. Het zijn er weinig en ze zijn bedoeld om de regels inzichtelijk te maken en niet, als ik dat ‘doorgronden’ tenminste goed interpreteer, om zich die regels eigen te maken, een functie die de oefeningen in Hoofdlijnen wél heeft. Bij Grammatica is niet moeilijk staan de oefeningen uit het boek ook op een cd-rom, met op beide plaatsen de goede antwoorden.
Nederlands in hoofdlijnen is een herziening van de uitgave uit 1994. De theoretische uitgangspunten zijn niet veranderd. Getracht is de uitleg nog duidelijker te maken en er zijn, op verzoek van ‘het veld’, nog meer oefeningen dan voorheen. Als Sciarone gelijk heeft (Grammatica is niet moeilijk) hadden de auteurs van Hoofdlijnen zich de moeite van veel regels en veel uitleg kunnen besparen. Maar zijn boek bewijst dat gelijk niet en daarom mag men blij zijn met deze zorgvuldig en overzichtelijk geredigeerde Hoofdlijnen. Dat betekent overigens niet dat Grammatica is niet moeilijk geen goede diensten zou kunnen bewijzen. Het is een prettig en duidelijk boek. Dat het beknopt is, hoef ik niet op te merken want dat staat in de ondertitel. Dat het iets te veel de sfeer ademt van: Jongens, het is allemaal zo eenvoudig, waarom zien jullie dat nou niet, zal ook wel duidelijk zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Taaltempo NederlandsBij communicatieve methodes besteedt men het liefst zo min mogelijk expliciete aandacht aan grammatica. Je zult daar bijvoorbeeld geen rijtjes met stamtijden tegenkomen die thuis geleerd moeten worden en waarover men in de klas ondervraagd wordt. Ik heb me altijd afgevraagd hoe bij zo'n communicatieve aanpak die tijden dan wel verworven worden. Afgaande op mijn eigen ervaring met communicatief onderwijs, luidt mijn schoolmeesterantwoord dat het met die verwerving treurig is gesteld. Pauline Kuiper-Jong, de auteur van Taaltempo Nederlands, vindt dat ook - al formuleert ze het niet zo apodictisch. Bovendien constateert ze dat het met de gespreksvaardigheid eigenlijk ook niet goed zit en dat komt, volgens haar, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
omdat er noch voor taalbegrip noch voor taalproductie voldoende oefenmateriaal in zo'n methode zit. Haar remedie is een verrassend boek met, afgezien van de inleiding, uitsluitend oefeningen die tegelijkertijd gericht zijn op grammatica, op begrip en op gespreksvaardigheid. En dat is nog niet alles. Echte communicatie vereist ook tempo: Je moet meteen begrijpen wat er tegen je gezegd wordt en je moet daarop meteen kunnen reageren. ‘Denk toch even na voordat je iets zegt’ is een verzoek om stommiteiten achterwege te laten, niet om de conversatie enige tijd stil te leggen. In Taaltempo wordt ook geoefend om de vaart erin te houden. De oefeningen hebben allemaal de vorm van vraag en antwoord. Boven de oefening staat welk grammaticaal onderwerp behandeld wordt. De linkerkolom bevat de vraag, de rechter het antwoord. Die rechterkolom moet met een kaart worden afgedekt en na ieder antwoord moet de kaart een regel naar beneden worden geschoven zodat men kan zien of men het juiste antwoord heeft gegeven. Iedere oefening bestaat uit A- en uit B-vragen. Bij de A-vragen gaat het vooral om werkwoorden en voornaamwoorden, bij de B-vragen staat het zelfstandig naamwoord centraal. Aan het einde van de A-vragen (niet van de B-vragen) wordt aangegeven binnen hoeveel tijd de serie beantwoord moet worden: de tempodwang. Een voorbeeld uit een van de beginoefeningen (= makkelijk) ( betekent meervoud; enkelvoud).
Ten aanzien van het hierboven vermelde probleem van selectie en volgorde van de grammaticale onderwerpen ontbreekt een theoretische stellingname. De oplossing is van pragmatische aard. De auteur zegt zoveel mogelijk de indeling | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
te volgen van de meest gebruikte (communicatieve) cursusboeken. Communicatief wordt - door haar - tussen haakjes gezet want voor die grote lading grammaticale oefeningen moet je natuurlijk niet bij de ‘communicatieven’ zijn. In met name het communicatieve onderwijs wordt te weinig aandacht besteed aan taalbegrip (luistervaardigheid, zo men wil), wordt er te weinig oefenmateriaal aangeboden en neemt men te gemakkelijk genoegen met een simpel taalniveau, bijvoorbeeld door het aanleren van ontwijkingsstrategieën, waardoor cursisten die behoefte hebben aan een genuanceerder en gevarieerder taalgebruik, niet aan hun trekken komen. Met al deze opvattingen van de schrijfster ben ik het eens. Of de vorm die zij heeft gekozen om hier iets aan te doen de beste is, is een andere zaak. Ik denk dat menigeen vreemd aankijkt tegen het drill-achtige karakter van de oefeningen. Geserveerd in kleine porties en afgewisseld met andere didactische vormen, vind ik ze geen probleem. Wel als zulke drill-zinnen iedere context ontbeert: ben je?/ik ben; koop je?/ ik koop; ben je eraf gesprongen?/ja, ik ben eraf gesprongen. Ik sta ook huiverig tegenover zinnen als: is de wijn lekker?/ja, de wijn is lekker. En die huiver wordt niet weggenomen als verderop in het boek wel pronomina gebruikt worden. Voorts lijkt me de geringe onderlinge samenhang van de aangeboden zinnen weinig steun te bieden bij de retentie ervan. Wie bij de eigen cursus extra oefeningen zoekt om grammatica- of conversatiepatronen in te slijpen, vindt in Taaltempo niettemin veel buikbaars. Over de koppeling van Taaltempo aan bestaande cursusboeken zegt de auteur dat ze ‘elkaar uitstekend aanvullen’. Dat is een te rooskleurige voorstellingen van zaken. Boven iedere oefening staat weliswaar welk grammaticaal onderwerp wordt behandeld, maar naarmate men verder in het boek komt is dat aantal per oefening zo groot dat de concentratie op een of twee specifieke onderwerpen lastig wordt. En wie iets zoekt bij de ‘communicatie’ van het eigen cursusboek - waarbij meestal wordt uitgegaan van bepaalde thema's (eten en drinken, wonen) - moet ook flink zoeken, want in Taaltempo is maar zeer beperkt sprake van een thematische ordening. Een origineel boek, dat Taaltempo, niet het minst vanwege dat tempo. Het bekijken waard. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naar NederlandWie vanuit bepaalde landen naar Nederland wil komen om zich daar blijvend te vestigen, moet sinds 15 maart 2006 in eigen land een zogenaamd ‘basisexamen inburgering’ afleggen. Het taalkundige gedeelte daarvan omvat het nazeggen van een aantal zinnen, kort antwoord geven op korte vragen (Een auto, heeft die twee wielen of vier wielen?), het tegengestelde geven (hoog/laag) en een heel kort verhaaltje (van twee tot zes zinnen) navertellen. Voor dit laatste onderdeel krijgt de kandidaat 30 seconden. Het vertrek naar Nederland, zo mag men constateren, wordt in ieder geval niet bemoeilijkt door grammaticale hindernissen. Wel door veel andere. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kandidaat moet bijvoorbeeld zelf de voorbereiding op het examen regelen en €350 aan examengeld betalen. De toets moet op een ambassade of consulaat-generaal telefonisch worden afgelegd. En niet alleen de taalkennis wordt getoetst. Er worden ook, mondeling, dertig vragen gesteld over Nederland en de Nederlandse samenleving. Het examen duurt in totaal ongeveer 30 minuten, 15 minuten voor de taal, 15 voor ‘Nederland’. Het ‘basisexamen inburgering’ is niet zonder slag of stoot tot stand gekomen. Er is intensief gediscussieerd over de politieke en sociale aspecten van deze nieuwe wet. Er was - en is - twijfel aan de technische uitvoerbaarheid die een zware wissel trekt op het goed functioneren van communicatiemiddelen (telefoon en computer). Zowel de inhoud als de vorm van de taaltoets riep bezwaren op en er was veel kritiek op de vragen gericht op de kennis van land en volk. Bij het civilisatiedeel van het examen (niet bij de taaltoets) hoort een oefenpakket en het is vooral vanwege dit pakket dat ik hier melding maak van dit inburgeringsexamen. De naam van het pakket is Naar Nederland en het bestaat uit een Handleiding (in twaalf talen), een dvd met 105 minuten film en een fotoboek met honderd foto's. Dit oefenpakket kan, denk ik, extramuraal en los van een examenvoorbereiding heel goede diensten bewijzen want de dvd geeft in een aantrekkelijk vorm een mooi overzicht van de belangrijkste aspecten van het hedendaagse Nederland: geografie en wonen, geschiedenis, politiek en grondwet, de Nederlandse taal en het leren van die taal, opvoeding en onderwijs, gezondheidszorg, werk en inkomen (het laatste onderwerp op de dvd is van examentechnische aard). Er wordt duidelijk gesproken, maar noch tempo noch woordkeuze zijn aangepast aan een laag taalniveau. Men hoort normaal Nederlands en dat betekent bij sommige onderwerpen: vrij moeilijk Nederlands. Qua taal is de discrepantie tussen film en taaltoets opvallend groot.Ga naar eindnoot2. De honderd foto's in het fotoboek, alle ontleend aan de film, zijn ook bedoeld als oefenmateriaal. Men ziet bijvoorbeeld een foto van de Nederlandse vlag en op de bijgevoegde audio-cd hoort men de vraag: Wat zijn de kleuren van de Nederlandse vlag? Het goede antwoord staat in het boek. Ook dat fotoboek kan een welkome verrijking vormen voor civilisatielessen. Naar Nederland is verkrijgbaar in een ongekuiste en een gekuiste versie. Wie kiest voor de laatste zal wel de Noordzee ontwaren maar zal bij zonnegloren en uit de zucht van de ziedende zee geen blote borsten zien oprijzen noch als druiventrossen (de Bijbel, het Hooglied) noch als granaatappels (1001 nacht). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Besproken boeken
|
|