Neerlandica extra Muros. Jaargang 2006
(2006)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||
J.M. van der Horst
| ||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||
kregen uit allerlei sectoren, dat tal van toonaangevende figuren uit de taalwetenschap en de literatuur de voorstellen onderschreven, dat de voorstanders al decennia lang in de praktijk ervaring opdeden met de vernieuwing (en sommige details in de plannen bijstelden), en dat het van 1891 tot 1946/1947 heeft geduurd voordat ze officieel ingevoerd konden worden. Dat geeft te denken. Nadien is er eigenlijk vanuit de samenleving nooit meer zo'n roep om spellingverandering geweest. Hooguit was er in de jaren zestig en zeventig een kleine groep die een vergaande fonetische spelling voorstond, met onder andere de ‘Vereneging voor wetenschappeleke Spelling’ (sosjale joenit, kommunikaatsie), maar buiten J. Berits en P.C. Paardekooper heeft deze mini-beweging niemand kunnen aanspreken. De roep om spellingverandering is verstomd. Des te opmerkelijker dat de Taalunie, nu niemand erom vraagt, in 1995 en 2005 met veranderingen afkomt. Zie voor de concrete wijzigingen de websites van de Taalunie, van Van Dale BV en van Onze Taal. De jongste veranderingen worden dan ook door niemand verdedigd, behalve door enkele personen die zelf nauw betrokken waren bij het nieuwe Groene Boekje. Zoals H. Verkuyl (lid van de commissie), die in een artikel in de NRC stelt dat het slechts gaat om minimale veranderingen (maar dat argument kan men ook omdraaien: was de verandering dan wel nodig?), en dat er nieuwe woorden in het Groene Boekje moesten opgenomen worden (terecht, maar de kritiek betreft juist al die reeds lang bestaande woorden die men ook weer is gaan veranderen). Of de stukken van Ludo Permentier, verbonden aan De Standaard (en ook opsteller van de ‘Leidraad’) die begrip heeft voor alle commotie maar toch om pragmatische redenen voor eendracht pleit: een gotspe als men bedenkt dat nu juist De Standaard van 1954 tot 1995 voor tweedracht zorgde met zijn afwijkende ‘progressieve’ spelling, een situatie die een belangrijke factor geweest is bij de spellingverandering van 1995. Een aantal Nederlandse kranten en uitgeverijen wenst niet mee te doen met de jongste spellingverandering. Waarschijnlijk zal dit verzet wegebben. Zorgelijker is dat de Taalunie en haar adviseurs zo totaal geen zicht blijken te hebben op wat de samenleving wenst en niet wenst. Daar zijn we nog niet van af.
De enigen die boter braaien uit al deze ellende, zijn enkele uitgevers van woordenboeken en spellinggidsen. Van Dale bijvoorbeeld, die niet toevallig juist nu uitkomt met zijn 14de en ‘herziene’ uitgave, onder hoofdredactie van Ton den Boon en Dirk Geeraerts. Uiteraard in de ‘nieuwe spelling’, en met wat nieuwe woorden vermeerderd, maar het merendeel van de gebruikers kan evengoed (en voor veel minder geld) zijn vorige editie behouden en voor de spelling het nieuwe Groene Boekje kopen. De enige echte vooruitgang is dat nu een cd-rom wordt bijgeleverd. Vroegere cd-roms van Van Dale, daar moest je je op abonneren; die werden na een jaar automatisch geblokkeerd, en alleen à raison van een fors bedrag kreeg je dan een nieuwe cd-rom met precies hetzelfde erop. Aan die geldklopperij is nu tenminste een eind gekomen. | ||||||||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||
Historische taalkundeGelukkig is het meeste nieuws aangenamer. Bijvoorbeeld het verschijnen van Nicoline van der Sijs' boek Taal als mensenwerk; het ontstaan van het ABN. Het heeft al veel aandacht gekregen, en terecht. Het is een monumentaal werk over de wording van de Nederlandse standaardtaal, vooral in de 16de en 17de eeuw, maar ook de latere eeuwen komen aan bod. Van der Sijs heeft een gelukkige combinatie kunnen maken van enerzijds een leesboek voor een ruime kring van geïnteresseerde lezers en anderzijds een wetenschappelijke degelijkheid en volledigheid (inclusief een massa noten en een goede bibliografie) die het werk ook bruikbaar maken als naslagwerk bij het onderzoek naar taalgeschiedenis. Juist daarom is het een beetje jammer dat ze zich niet beperkt heeft tot een boeiende synthese van wat in de vakliteratuur bekend is. Me dunkt, dat was al veel geweest. Maar nee, het boek gaat zwaar gebukt onder enkele standpunten die allerminst algemeen gedeeld worden. In de eerste plaats de visie, prominent verwoord in de titel, dat de wording van de standaardtaal bovenal ‘mensenwerk’ geweest is, het product van welbewust sturen en ingrijpen van grammatici en andere taalbouwers. Vervolgens, dat de invloed van de Statenvertaling (1637) veel minder geweest is dan men denkt; dat de invloed van het zuidelijke Nederlands, met name door de immigratie van de 16de en 17de eeuw, weinig voorstelt, en ten slotte, waar nog niemand op gewezen heeft, dat er belangrijke ‘Duitse’ invloeden geweest zijn. Bij alle waardering en bewondering die het boek verdient, overtuigen die standpunten niet echt. In enkele recensies zijn al ernstige bedenkingen geuit bij haar mening over de rol van het zuidelijke Nederlands, van de Statenvertaling en het Duits. Een wellicht onbesuisd te noemen knuppel in het hoenderhok mag dergelijke tegenwerpingen verwachten, al met al kan onze kijk op de taalgeschiedenis er enkel bij winnen als de specialisten zich genoodzaakt zien hun standpunten met meer feiten en meer klaarheid onder woorden te brengen. Zelf heb ik het meest moeite met haar visie op de rol van grammatici door de eeuwen heen. Ik denk dat die rol erg bescheiden is. Soms schrijven grammatica's iets voor, en we zien dat het nu gangbaar is in de standaardtaal, en dan zegt Van der Sijs: kijk, een voorbeeld van de invloed van grammatici. Ik bestrijd dit soort logica: menigmaal schreven grammatici iets voor dat de taalgemeenschap toch al zei, of wat men zonder grammatici ook wel was gaan zeggen: uit het feit dat in de 17de eeuw iemand iets dicteert en dat het in de 20ste eeuw zo gebeurt, kan je geen ‘invloed’ afleiden. Maar nog veel erger vind ik het omgekeerde: minstens zo vaak schreven vroegere grammatici iets voor dat helemaal niet aansloeg. Van der Sijs geeft in haar boek met ontroerende maar wel wat naïeve eerlijkheid honderden voorbeelden. Nee, in die gevallen kun je natuurlijk niet van invloed spreken. Ik vind dat je, met terugwerkende kracht, dus ook in die andere gevallen niet van ‘invloed’ mag spreken. Op de manier van Van der Sijs is het niet moeilijk om aan te tonen dat ik in de 20ste eeuw, ja tot ver in de 21ste eeuw, een ‘invloedrijk’ persoon geweest ben. Dit zijn, alles bijeen, dus wel wat meer dan schoonheidsfoutjes. Voor de vakman en vakvrouw wankelt daarmee het hele boek. Wat allemaal niet | ||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||
wegneemt dat het toch een knappe prestatie is, en dat, als hierdoor ook buiten de kring van specialisten gelezen wordt over onze taalgeschiedenis, dat een mooi ding is.
Van Dale BV heeft ook Nicoline van der Sijs' Groot Leenwoordenboek uitgegeven. Uit niets blijkt, persbericht, achterflap, inleiding noch voorwoord, dat we dit boek al hadden. Het is niks anders dan haar in 1996 bij de Sdu al verschenen Leenwoordenboek. Of eigenlijk minder dan dat: enkele hoofdstukken zijn weggeknipt en op een bijgeleverde cd-rom gezet. Een smakeloze uitgeverstruc dus, waar we verder geen woorden aan vuil zullen maken. De geschiedenis van onze taal mag zich, ik heb het al eerder geschreven, in een grote belangstelling verheugen. Jammerklachten over de droeve staat van de historische taalkunde worden in ieder geval tegengesproken door de jaarlijkse productie van historische studies, inleidingen en naslagwerken. Zo bijvoorbeeld het mooie boek van Guy Janssens en Ann Marynissen, Het Nederlands vroeger en nu. In feite is deze uitgave van 2005 een tweede druk na verschijnen in 2003 (en dat staat ook netjes voorin vermeld), maar eerlijk gezegd; nu pas heeft het boek de vormgeving die het verdient. De editie van 2003 was slordig en goedkoop uitgegeven. Dat is nu allemaal heel veel beter.
Wat in deze kroniek verder niet mag ontbreken, is de vermelding van Spraakmakend Nederlands, van Wim Daniëls. De Stichting Ons Erfdeel heeft, intussen vele jaren geleden, het handige boekje van Omer Vandeputte op de markt gebracht: Nederlands; het verhaal van een taal (titel later gegapt door Jan W. de Vries en R. Willemyns voor een ander boek). De grote verdienste van dat boekje was dat het nu eens echt ‘in een notendop’ iets vertelde over de Nederlandse taal, in de eerste plaats voor buitenlanders, en dat Ons Erfdeel ook een Franse, Duitse en Engelse editie leverde, later uitgebreid met edities in nog andere talen. Ik heb het dikwijls aan buitenlanders cadeau gedaan. In de loop der jaren is het boekje van Vandeputte verschillende keren herzien en geactualiseerd. Maar Ons Erfdeel vond dat er maar eens een geheel nieuw boekje geschreven moest worden, en dat is nu gedaan door Wim Daniëls, in principe volgens dezelfde formule. Intussen is ook al de Engelse, de Franse en de Duitse editie beschikbaar. | ||||||||||||||||||
De nieuwe BijbelvertalingNajaar 2004 verscheen de nieuwe Bijbelvertaling, een nooit eerder vertoond samenwerkingsproject van Nederlandse en Vlaamse protestantse en katholieke instellingen, waaraan een keur van vertalers, theologen, taalkundigen en proeflezers uit noord en zuid hebben meegewerkt. Evenals trouwens de eenmansvertaling door P. Oussoren (de ‘Naardense Bijbel’). Een en ander heeft aanleiding gegeven tot allerlei publicaties over vertalingen in het algemeen, Bijbelvertaling in het bijzonder, en de invloed van de bijbel op de taal. Daarvan noemen we hier Leeg en IJdel; de invloed van de bijbel op het Nederlands: opstellen van een tiental kenners over aspecten van de relatie tussen taal en bijbel. Het | ||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||
behoeft niet te verbazen dat Van der Sijs hier andermaal de rol van de Statenvertaling als heel klein voorstelt, maar overtuigender stukken zijn bijvoorbeeld die van Marijke Mooijaart over bijbelse sporen in de woordenschat, namen in Bijbelvertalingen (door Henk Heikens) en ‘protestantse versus katholieke woorden’ (door Cor van Bree). | ||||||||||||||||||
Woordenboeken en taalkundige atlassenIn 2005 is ook, geheel volgens de planning, deel 2 verschenen van het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (F-Ka). Vorig jaar heb ik, heel enthousiast, in deze kroniek over deel 1 geschreven, en ik ben even enthousiast over deel 2, maar hoef dat hier niet allemaal te herhalen. Andere opmerkelijke woordenboeken die ik graag uitvoeriger zou bespreken maar nu toch minstens even genoemd wil hebben, zijn Frans Debrabandere zijn Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek (vier jaar geleden verscheen al zijn West-Vlaams etymologisch woordenboek), het Woordenboek van het Frans-Vlaams van Cyriel Moeyaert en Dick Wortel, Van aalmoes tot Zwitserse garde van Bart Mesotten (‘etymologie en betekenis van duizend woorden rond religie’), en het Beroepsnamenboek; beroepsaanduidingen voor 1900 in Nederland en België, van J.B. Glasbergen. En dan hebben we het nog niet eens over de SAND en de MAND gehad. Al enkele jaren vernemen we berichten over de samenstelling van een syntactische en een morfologische atlas van de Nederlandse dialecten, min of meer als pendant van de Fonologische Atlas van de Nederlandse Dialecten van C. De Wulf, J. Goossens en J. Taeldeman. Van die fonologische atlas, die we voortaan maar de FAND zullen noemen, uitgegeven door de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde Gent, waren al eerdere delen verschenen (I: korte vocalen; II: gerekte vocalen; III: lange vocalen en diftongen), en onlangs is nu het vierde en laatste deel verschenen (IV: consonanten). Van de morfologische atlas (MAND) en de syntactische atlas (SAND) is nu elk het eerste deel verschenen. De opzet is een beetje anders dan die van de FAND, er is ook een andere uitgever (Amsterdam University Press) en men heeft de keuze uit de Nederlandstalige en de Engelstalige editie. Het eerste deel van de MAND behandelt meervoudsvorming van het zelfstandige naamwoord, verkleinwoorden en een reeks genuskwesties. Het eerste deel van de SAND is gewijd aan voegwoorden, een aantal pronominale kwesties, en allerlei vooropplaatsingen. Anders dan in de fonologische atlas, waar men kon streven naar een zekere ‘volledigheid’, zullen de MAND en nog sterker de SAND een keuze van onderwerpen aan de orde stellen. Maar niemand kan ontkennen dat de reeds geboden kaarten stuk voor stuk bijzonder interessant zijn.Ga naar eindnoot2 | ||||||||||||||||||
TaalhuldeIn 1996 begon het tijdschrift Nederlandse Taalkunde te verschijnen, product van een fusie tussen Spektator, Forum der Letteren en De Nieuwe Taalgids. Inmiddels | ||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||
zijn we aan de tiende jaargang, en het is in die tien jaar een succesvol, bloeiend en toonaangevend tijdschrift geworden. Ter gelegenheid van dit tienjarig bestaan heeft de redactie een themanummer (dubbelnummer) uitgebracht waarvoor een aantal auteurs werd uitgenodigd om samenvattende, terugblikkende en vooruitkijkende overzichtsartikelen te schrijven: Arie Verhagen over ‘constructiegrammatica en “usage based” taalkunde’, Hans Broekhuis over generatieve syntaxis, Georges de Schutter over syntactische dialectgegevens (SAND) in het spanningsveld tussen taaltheorie en taalgeografie, Harry van der Hulst over fonologie, Hans den Besten en Frans Hinskens over soorten Nederlands, etnolecten en dochtertalen van het Nederlands, Fred Weerman over taalverandering vanuit generatief oogpunt, en niet te vergeten twee opiniërende bijdragen, van Reinier Salverda over ‘Hoe goed is de Nederlandse taalkunde?’, en Matthias Hüning over ‘de toekomst van Nederlandse Taalkunde’. Voor zowel het lustrum als deze lustrum-aflevering verdient de redactie een felicitatie. Tot slot noem ik hier traditiegetrouw enkele hulde-albums. Prędota (Wrocław) kreeg bij zijn zestigste verjaardag een Thesaurus polyglottus et flores quadrilingues aangeboden, met opstellen in verschillende talen, waaronder ook een en ander over de Nederlandse taalkunde. Dan is er de bundel die Willy Pijnenburg kreeg bij zijn afscheid van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie te Leiden: Gehugdic sis samnungun thinro. Nee, in het bedenken van titels zijn redacteuren van huldebundels niet zo sterk. Maar de bundel zelf, evenals die voor Prędota mag er wezen. En dat geldt ook voor Taal als levenswerk; aspecten van de Nederlandse taalkunde, waar niets in de titel of ondertitel erop wijst dat het een huldebundel is voor Nicoline van der Sijs bij haar vijftigste verjaardag, maar wat een mooi boek is met veel interessante bijdragen. | ||||||||||||||||||
Besproken publicaties
| ||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||
|