Neerlandica extra Muros. Jaargang 2006
(2006)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||
Herbert Van Uffelen
| ||||||||||||||||||||
Kritisch oordeel en poëticale argumentenVolgens mij wordt in de Duitstalige bijdragen over het werk van de Nederlandse migranten niet in eerste instantie vanuit een politiek perspectief gekeken. Integendeel! Ik ben van mening dat het werk van Abdolah en Benali in het Duitse taalgebied op basis van een kritisch oordeel en van poëticale argumenten | ||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||
beschreven wordt als zelfironische en speelse, postmoderne literatuur die op een overtuigende manier verschillende plots en registers met elkaar verweeft (Van Uffelen 2004a). Wat nu?
Ter illustratie eerst een citaat uit een bijdrage van Karl-Markus Gauss: Een overgang naar een nieuwe alinea gaat gepaard met een wisseling tussen tegenwoordige en voltooid verleden tijd, tussen Amsterdam en een dorp in de Perzische bergen, tussen het verhaal over de irritatie van een ontheemde intellectueel en dat over de levenservaring van bedachtzame provincialen. Twee werelden die niet verder uit elkaar kunnen liggen, en toch toont Kader Abdolah dat ze niet alleen tegelijk bestaan, maar dat ze af en toe op een paradoxale manier ook met elkaar te maken hebben. (Gauss 2003) Dat is toch wat Jaap Goedegebuure bedoelde met pendelverkeer tussen twee culturen, of niet? Want uit de context, waarin Goedegebuure het begrip gebruikt - zich ontworstelen aan de beperkingen van de benaming ‘allochtoon schrijver’, met behoud van een thematiek en een kijk op de dingen die zijn gevormd door het pendelverkeer tussen twee culturen -, blijkt dat het Goedegebuure niet alleen gaat om ‘een beter begrip tussen (...) verschillende culturen’ (Anbeek 1999, 340), maar ook om de manier waarop. Ook Goedegebuure gaat het om dat wat Gauss de paradoxale manier noemt. Grüttemeier maakt eveneens gebruik van de bijdrage van Gauss. Ik citeer: Al deze lagen hebben uiteindelijk de functie om de lezer te doordringen van het fascinerende inzicht dat onze wereld in talloze werelden uiteen is gevallen, maar tevens toch die éne wereld blijft, waarin alles met alles samenhangt. (Grüttemeier 2005, 6) In de originele tekst staat er echter iets anders: Die komplexe Form hat er vielmehr gefunden, um einen faszinierenden Sachverhalt in Erinnerung zu rufen: dass unsere Welt heillos in viele Welten zerfallen ist, in denen ein je anderes Zeitmaß herrscht, und dass sie dabei doch die eine gemeinsame Welt bleibt, in der alles mit allem zusammenhängt. (Gauss 2003)Ga naar eindnoot1 Volgens mij concentreert Gauss zich in dit citaat op het paradoxale karakter van de werkelijkheid. Grüttemeier ziet dat anders. Met zijn parafrase verdringt hij de andere tijdsdimensie en de pendelbeweging die het werk van Abdolah kenmerken. | ||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||
De geur van het vertellenIn zijn bijdrage van 2001 heeft Grüttemeier zelf gewezen op het belang van de derde ruimte in het debat over postkoloniale en multiculturele literatuur. Maar in plaats van op zoek te gaan naar de manier waarop auteurs als Abdolah en Benali in hun werk hiërarchieën ter discussie stellen, sluit hij zich af voor dat wat afwijkt van de maatschappelijk-politieke dimensie van literatuur of de maatschappelijke rol die migrantenliteratuur in de culturele bemiddeling zou kunnen spelen (zie ook: Grüttemeier 2001, 22). Grüttemeier gaat niet op zoek naar de manier waarop auteurs als Abdolah en Benali een hybride ruimte genereren maar effent het terrein voor dat wat deze auteurs eigenlijk proberen te doorbreken, namelijk de polen. Ook wat Spijkerschrift betreft, fixeert Grüttemeier zich juist op de polen: het vader-zoon verhaal aan de ene kant en de politiek aan de andere kant. Dat het vader-zoon verhaal bij Abdolah een dubbel verhaal is en dat beide verhalen het politieke verhaal deconstrueren, wordt door Grüttemeier genegeerd. Auteurs als Benali en Abdolah bemiddelen deconstruerend tussen de werelden. Maar op deze deconstructieve aspecten van het werk van de onderzochte auteurs geeft Grüttemeier geen commentaar. Integendeel: hij parafraseert een reeks bijdragen uit de Berliner Zeitung, de Mitteldeutsche Zeitung en de Westfälischer Anzeiger met één citaat uit de Gießener Zeitung: Zo slingert de roman heen en weer tussen droomachtige poëzie en een knalharde werkelijkheid, waarin voor kritische geesten geen plaats meer is. (Grüttemeier 2005, 6) Dit is voor Grüttemeier een bewijs voor het feit dat de politiek-historische aspecten in het werk van Abdolah door de Duitse recensenten niet als achtergrond worden beschouwd maar als de pool die de roman draagt of als het tweede krachtcentrum, om het met de woorden van Grüttemeier te zeggen. Ik denk echter dat hij hier ‘hineininterpretiert’. Hoe dan ook, ik zou bij deze ‘vaststelling’ drie opmerkingen willen plaatsen. Ten eerste wijs ik erop dat auteurs van migrantenliteratuur in het Nederlandse taalgebied nadrukkelijk niet als maatschappelijk werkers willen worden beschouwd (zie: Paasman 1999, 332). Ten tweede mogen we niet vergeten dat de verwachting dat literatuur van migranten geëngageerd moet zijn een projectie is. Maar al te graag laten we migranten vechten tegen de ontworteling die we bij ons zelf ontkennen (Van Uffelen 2004b). En ten derde denk ik dat men rekening moet houden met het feit dat een auteur in vertaling zich als auteur in een nieuw taalgebied anders legitimeert dan in het eigen taalgebied. Bij de doorbraak van een debuterende auteur kan het migrantendom een belangrijke rol spelen, maar op het moment dat deze auteur - als onderdeel, respectievelijk lid van een literair systeem -, vertaald wordt, speelt naast het feit dat deze auteur een migrant (in een ander land) is ook de ondertussen verworven status als auteur een rol. Ik wil niet beweren dat de literaire status in het buitenland uiteindelijk zwaarder weegt, maar het kan een verklaring zijn voor het fenomeen dat de receptie van de literatuur van migranten in het Duitse taalgebied een duidelijk minder politiek | ||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||
tintje heeft. Hier is zeker meer onderzoek nodig, maar de volgende alinea uit de Westfälischer Anzeiger wijst alvast in deze richting: Of de Europese lezer ieder detail begrijpt, de overvloed aan Perzische poëzie, Koran en sfeer die werd verwerkt? Eerder niet. Maar de muziek van het vertellen, de oriëntaalse geur betoveren in ieder geval. (Stiftel 2003) Volgens deze recensent gaat het niet om politiek maar om poëzie, om de geur van het vertellen. Grüttemeier heeft natuurlijk nog meer argumenten voor het feit dat in het Duitse taalgebied de politieke dimensie zou overheersen. Onder andere verwijst hij naar een bijdrage uit de Frankfurter Allgemeine. Ik citeer Grüttemeier: ‘Het personage van de doofstomme tapijtenknoper die zijn lot trotseert, wordt tot een metafoor voor het Perzische volk dat in zijn verzen opstandig wordt’ (Grüttemeier 2005, 7). Op het eerste gezicht lijkt dit een bewijs voor het feit dat de roman ‘op de recente geschiedenis (...) mikt’ (Grüttemeier 2005, 7). ‘Kader Abdolahs beklemmende kroniek van de Perzische dictatuur’, de suggestieve ondertitel van de bijdrage, lijkt deze gedachte ook te bevestigen. Maar als we naar de tekst in het origineel gaan kijken, moeten we toch weer relativeren: Eine Familiensaga, ein postmoderner Roman über die geistige Ungehaustheit des Exils, ein Buch über die Höllen der Diktatur. Vor allem aber [cursivering, HVU] ist es ein Buch über die mystische und heilende kraft der Sprache. Die Gestalt des taubstummen Teppichflickers, der sich über sein Schicksal hinwegsetzt, wird zur Metapher des persischen Volkes, das in seiner Dichtung rebelliert. (Berking 2004)Ga naar eindnoot2 Volgens mij had Sabine Berking haar ‘vooral’ wel ergens anders geplaatst als ze had gewild dat de nadruk lag op de recente geschiedenis. | ||||||||||||||||||||
De dansende bewegingAls men de receptie van het werk van Benali en Abdolah in het Duitse taalgebied in een wat bredere context bekijkt en als men zich niet tot de receptie van twee werken beperkt, blijkt dat de Duitstalige recensenten zich bij voorkeur niet laten leiden door politieke overwegingen (zie hiervoor ook: Grüttemeier 2001, 14). Volgens mij gaan ze in eerste instantie op zoek naar de dansende beweging waarmee Benali en Abdolah in hun teksten relaties leggen tussen werelden. In het geval van De reis van de lege flessen bijvoorbeeld, richt men zich niet op de wereld waarin de flessen in de rivier worden gezet, noch op de wereld waarin de Bolfazl zich bevindt. Alle aandacht gaat naar de manier waarop Bolfazl in Nederland een nieuwe fles ‘met zijn verhaal’ vult (zie: Euler 2001). De Duitstalige kritiek probeert te beschrijven hoe in het werk van Abdolah een | ||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||
nieuw en nog lang niet afgesloten wereldbeeld dat steeds in verandering is, wordt gecreëerd. Volgens Georges Hausemer gaat het om de kracht en natuurlijk ook het conflictpotentieel van de steeds weer nieuwe verbindingen, die Noord en Zuid, Oost en West ononderbroken met elkaar aangaan (Hausemer 1999). Een bredere context leidt ook tot een andere inschatting van Grüttemeiers topos van de verscheurdheid van de migrant. Volgens Grüttemeier komen bij de bespreking van Benali en Abdolah onderwerpen als identiteit, discriminatie en emancipatie slechts ‘bij wijze van uitzondering’ aan de orde (Grüttemeier 2005, 2). Inderdaad, het emancipatorische perspectief en het probleem van de discriminatie (juist de politieke aspecten dus!) worden niet vaak in Duitstalige recensies over Benali en Abdolah aan de orde gesteld. Maar met het probleem van de identiteit is het anders, dat komt op een heel bijzondere manier ter sprake. De Duitstalige kritiek toont duidelijk dat Abdolah en Benali niet pleiten voor scheiding en een nieuwe alternatieve, identiteit, maar dat ze hun lezers bewust willen maken dat Heimat, om dit moeilijke begrip toch maar onvertaald te laten, niet aan een bepaalde plaats gebonden is (zie ook: V.O. 1999). Zoals in een van de recensies wordt opgemerkt, herkent en herbeleeft de hoofdpersoon uit De reis van de lege flessen zijn eigen oorsprong door zich bewust te worden van het ontheemd zijn van zijn Nederlandse buurman, niet door een nieuw vaderland te vinden (zie: Die Reise der leeren Flaschen 1999). In een andere bijdrage wordt vastgesteld dat met het uitwissen van het eigen verhaal, de eigen familiegeschiedenis, ook de persoonlijke geschiedenis aan betekenis verliest. Volgens de Duitstalige recensenten gaat het bij Abdolah in eerste instantie om het veranderen, om de reis (zie ook: Appleton 1999). Geen nadruk op de scheiding, de polen dus. Het politieke conflict wordt in het Duitse taalgebied door een gevoel vervangen. Men merkt op dat voor Abdolah en Benali vlucht gepaard gaat met het bewust worden van een groot verlangen dat beiden in en met de stijl zichtbaar maken (zie o.a.: Roshani 1999). Volgens de Duitse recensies komt en gaat dit gevoel bij Benali ‘sneller als de wind’ (Cepielik 1998). Bij Abdolah blijkt het uiterst lichtvoetig uit zijn geraffineerd in elkaar geschoven tekst naar voren te komen (Gauss 2003; vo 1999). | ||||||||||||||||||||
Transcultureel landschap van de zielHet is inderdaad zo dat de meeste recensies Benali's debuut in Duitse vertaling prijzen omdat er, om het met de woorden van Grüttemeier te zeggen, geen politiek en geen loodzware problemen in voorkomen (2005, 9). Maar dit betekent nog niet dat, zoals hij suggereert, het politiek correcte Duitsland niet zou zien dat er met een deel van de migrantencultuur wordt gespot, of dat men een en ander niet zou kunnen verwoorden (Grüttemeier 2005, 9). Waarop berust deze laatste veronderstelling eigenlijk? In het Duitse taalgebied is men er absoluut van overtuigd dat Benali en Abdolah een eigen literair interessante weg gezocht en gevonden hebben om zich op de grens tussen culturen te kunnen bewegen (zie o.a.: Brons 1998). In | ||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||
de bijdrage van Grüttemeier uit 2001 werd politieke correctheid trouwens ook gebruikt om het succes van de migrantenschrijvers in Nederland te verklaren! Is er nu wel of geen verschil tussen de houding tegenover migrantenliteratuur in het Duitse en het Nederlandse taalgebied of wordt het begrip politieke correctheid door Grüttemeier uit de hoed getoverd als het van pas komt? Om de vraag anders te stellen: gebruikt Grüttemeier het woord ‘allochtoon’ niet omdat dat politiek minder correct zou zijn? Heeft het feit dat men in Nederland het allesomvattende begrip ‘etnisch’ heeft voorgesteld niet ook iets met politieke correctheid te maken? De kritiek in het Duitse taalgebied heeft geen moeite met de gedachte dat Benali's werk op een aaneenschakeling van de wildste verhalen lijkt. Anders dan bij een politiek of maatschappelijk georiënteerde verwachtingshorizon, staat men niet op ‘exacte preparaties’ (Kramberg 1999), maar geniet men met volle teugen van het spel van en met de verhalen, die men als ‘slagroom op frambozensaus’ (Langer 1998) tussen de tanden laat verdwijnen. Ook Abdolahs Die geheime Schrift wordt, anders dan door Grüttemeier gesuggereerd, in eerste instantie als een verhaal met postmodern karakter beschreven. Volgens de Duitstalige kritiek is het een ‘meesterwerk’, dat ‘vele draden met elkaar verweeft, genres opvoert en toonhoogten uitprobeert’ (Gauss 2003).
Volgens de mening van de Duitstalige recensenten schrijven Benali und Abdolah niet zomaar ‘multikulti-ontwikkelingsromans’ (Kresta 1998). Waar het volgens de Duitse recensenten om gaat, is wat Die Tageszeitung het ‘transcultureel landschap van de ziel’ (Kresta 1998) noemt. Deze ruimte is als een cel met twee vensters: één met zicht op de toekomst en één met zicht op het verleden; één met zicht op de ‘ik’ en één met zicht op de ‘ander’. De bewoners van de cel worden uitgenodigd voortdurend opnieuw te bepalen wat ‘eigen’ en wat ‘vreemd’ is, wat ze willen ‘toelaten’ en wat niet (zie: Fitzel 1999). Het gaat dus wel degelijk om een derde ruimte. | ||||||||||||||||||||
Geen politiek, afstand scheppenOok in de context van de literatuur van migranten wordt in het Duitse taalgebied kritiek geleverd op grond van stilistische of structurele normen. Natuurlijk heeft Grüttemeier gelijk als hij zegt dat in het Duitse taalgebied in verband met de receptie van Abdolah en Benali de positieve reacties overwegen. Maar zoals hij zelf ook vaststelt, er is ook kritiek. Om een voorbeeld in verband met Benali te geven: ‘op een zeker moment vertrouwt Benali te veel op vloeken, grove grappen en herhalingen, die uiteindelijk vooral rammelen’ (Langer 1998). Kritiek en afwijzing gaan echter meestal niet hand in hand. Men ontdekt het positieve in het onbekende. Uiteindelijk gaat de kritiek dat Benali eigenlijk als een dolleman zou schrijven en dat zijn proza ‘wispelturig, en hopeloos opgeblazen’ zou zijn, op in iets positiefs: ‘heerlijk onbeschaamd. Geen twijfel, deze brutale fantast uit Marokko is enorm begaafd!’ (Bräutigam Futsch 1999; zie ook: Steinberger 1998). Het feit dat de lectuur van Benali niet makkelijk is, | ||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||
maakt het boek uiteindelijk bijzonder (zie: Steinberger 1998). Of dergelijke kritiek nu werkelijk minder beredeneerd is dan de kritiek in het Nederlandse taalgebied, zoals Grüttemeier suggereert, laat ik liever in het midden. Ik denk dat het in deze context gewoon de verkeerde vraag is. We mogen niet vergeten dat het om krantenrecensies gaat. Van dergelijke recensies moet men niet hetzelfde verwachten als van een bijdrage in een tijdschrift voor neerlandistiek. Hoe dan ook, in verband met een discussie over beredeneerd commentaar op basis van poëticale normen moet, volgens mij, ook gewezen worden op het feit dat men in het Nederlandse taalgebied vaak zeer ongenuanceerd en onberedeneerd afwijzend stond tegenover het simpele Nederlands van Abdolah. In het Duitse taalgebied interpreteert men Abdolahs taal als het resultaat van een bewuste keuze en erkent men dat de auteur blijkbaar om poëtologische redenen voor een eenvoudige taal gekozen heeft (zie ook: Louwerse 2002; Van Uffelen 2004b). Op enkele uitzonderingen na staat men in het Duitse taalgebied niet stil bij de vraag of de bijna kinderlijke taal van Abdolah iets te maken zou kunnen hebben met het feit dat de auteur als ontwortelde in een vreemde omgeving een nieuwe plaats moest vinden (zie: Hausemer 1999). In de meeste Duitstalige recensies wordt geen direct verband gelegd tussen de taal en het ballingschap van Kader Abdolah. Men waardeert gewoon het feit dat de auteur met zijn eenvoudige taal de dingen open laat (Appleton 1999). Geprezen worden ook de bedachtzaamheid, de helderheid, de terughoudendheid en de fijne humor (Abdolah 2000; Hausemer 1999; Mayer 1999). Anders dan na lectuur van Grüttemeiers bijdrage verwacht zou kunnen worden, hecht de Duitstalige kritiek veel belang aan het feit dat een auteur als Abdolah afstand schept. Juist door niet naar effect te zoeken, wordt de taal in het werk van Abdolah volgens Duitse critici fascinerend (Hanika 2003; J.A. 1999). Zoals Hanika eveneens aanstipt, speelt het feit dat het hierbij om vertalingen gaat een belangrijke verschuivende rol. Nog een laatste opmerking in dit verband: natuurlijk heeft bij dit alles een rol gespeeld dat discussies over het feit of iemand met onbeholpen Nederlands als Abdolah, om met Ralf Grüttemeier Arjan Peters te citeren, wel mag deelnemen aan het literaire gebeuren, in het Duitse taalgebied geen zin hadden en hebben. Nederlandstalige auteurs van migrantenliteratuur arriveren in het buitenland, zoals gezegd, als Nederlandstalige auteurs in vertaling. Dat betekent niet dat men ze even vanzelfsprekend in de context van de Nederlandse literatuur, ook niet in de context van de Nederlandstalige literatuur in vertaling plaatst (zie hiervoor ook: Van Uffelen 2004a). Maar dat is weer een andere zaak, die net als de verschuivende rol van de vertalingen, nader onderzoek vergt. | ||||||||||||||||||||
Appelen en perenHet gaat mij niet om het gelijk. Ik ben mij er wel degelijk van bewust dat ook ik bij mijn onderzoek vanuit een bepaald perspectief heb gekeken en dat dit perspectief mede de resultaten van mijn onderzoek heeft bepaald. Daar waar Grüttemeier op zoek is gegaan naar politieke en maatschappelijke normen en | ||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||
verschillen in de poëticale opvattingen in het literaire debat in het Duitse en het Nederlandse taalgebied - als een rasechte postmodernist ontdekt Grüttemeier ze zelfs in de afwezigheid - was ik op zoek naar wisselwerkingen. Het zou kunnen zijn dat ik daarbij minder of misschien zelfs te weinig aandacht heb gehad voor juist die aspecten van de receptie van de literatuur van migranten waar Grüttemeier op wil wijzen. Het gelijk of het ongelijk van een receptieanalyse kan niet worden bewezen of worden weerlegd. Als het om kwantitatieve vaststellingen gaat misschien wel, maar niet als het om de interpretatie van kwantitatief onderzoek gaat. Het object van receptieonderzoek is een systeem van systemen. Dit is een fenomeen vol tegenspraken dat we slechts zichtbaar, begrijpelijk kunnen maken door de dynamiek te tonen van de complexe en vaak paradoxale relaties die de wisselwerkingen bepalen tussen de verschillende literaire en niet-literaire systemen die een rol spelen bij een fenomeen als de literatuur van migranten in vertaling. Daarom lijkt het mij riskant om op basis van in totaal circa zeventig krantenrecensies principiële uitspraken te doen, of te suggereren, over de aard, ‘de debatten en normen’ (Grüttemeier 2005, 9), van literaire systemen. Daar zijn volgens mij meer receptiedocumenten voor nodig en uitvoeriger onderzoek, niet in de laatste plaats onderzoek naar de rol van de receptiedocumenten in de respectievelijke literaire systemen. Grüttemeier verwart de vraag naar de representativiteit van zijn receptiedocumenten met de vraag of hij nu wel over alle documenten in verband met zijn vertalingen beschikt (Grüttemeier 2005, 2). Gezien de vergelijkingen die worden gemaakt, moet volgens mij hoe dan ook de vraag worden gesteld in hoeverre de receptiedocumenten representatief of typisch zijn in de bredere context van de onderzochte literaire systemen. Zelfs als men alle documenten in verband met een boek in zijn bezit heeft, betekent dit nog niet dat men ook over representatieve documenten beschikt voor uitspraken in een bredere context. In het kader van receptieonderzoek worden vaker dan goed is zonder meer appelen met peren vergeleken. Want wat heeft het Nederlandse literaire systeem met het Duitse te maken? Hebben de beide systemen überhaupt iets met elkaar te maken? En wat dan? Wordt het niet de hoogste tijd dat deze vraag serieus wordt gesteld? Wat betekenen bovendien begrippen als ‘sneller’ en ‘eerder’ in het kader van een vergelijking tussen het systeem van een grote literatuur en dat van een kleine (zie: Grüttemeier 2005, 9)? Wat als grote literaturen principieel trager, of meer gesloten zijn? Wanneer, en onder welke voorwaarde staat ‘sneller’ voor ‘te snel’ en ‘eerder’ voor ‘te weinig gesloten’? En moeten we ook niet de vraag stellen naar wat de door Grüttemeier geciteerde uitspraak van Arjan Peters over Abdolahs Spijkerschrift: - Hollandse broddellap die je als een gevleugelde Pers wordt verkocht -, in de Nederlandse context werkelijk betekent (zie ook: Louwerse 2002; Van Uffelen 2004b)? Het is volgens mij onmogelijk het al dan niet open karakter van verschillende literaire systemen met elkaar te vergelijken. Als we geen gemeenschappelijke ruimte (geen gemeenschappelijk systeem) hebben, zijn sneller en eerder uiterst relatieve begrippen. Waar is de gemeenschappelijke noemer? Betekent open in het ene systeem niet iets volkomen anders dan in het andere? Men bedenke | ||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||
maar even dat Nootebooms Rituelen eerder in de voormalige DDR verscheen dan in het Westen. Hieruit kunnen we toch niet zomaar afleiden dat het systeem meer open stond! Als men toch onvergelijkbare grootheden met elkaar wil vergelijken, als men iets substantieels wil zeggen over zo verschillende en toch weer vergelijkbare dingen als het Nederlandse en het Duitse literaire systeem, dan moet men vooral niet polariseren maar de dynamiek aan de grenzen tonen, bijvoorbeeld door termen als ‘anders-open’ te gebruiken. | ||||||||||||||||||||
Voortdurend nieuwe ontmoetingTot slot nog een paar dingen waarop ik al eens tijdens het Groningse symposion over Nederlandse literatuur in het buitenland (2004) heb gewezen. Omdat men voortdurend op zoek is naar feiten, vergeet men bij het receptieonderzoek vaak dat het om literatuur gaat. En wel om literatuur die door de vertaling, door verplaatsing, confrontatie, integratie met en in een ander literair systeem nieuwe vormen van ‘zijn’ heeft verkregen: het vertaald zijn, het aanwezig zijn in een (nieuw) literair systeem. Receptieonderzoek moet niet scheiden wat niet gescheiden kan worden, het moet de nieuwe vormen van ‘zijn’ onderzoeken en zichtbaar maken aan de grenzen van de systemen die het fenomeen literatuur in vertaling bepalen. Receptieonderzoek moet niet uitsluitend en ook niet in eerste instantie feiten verzamelen, maar op zoek gaan naar de dynamiek tussen de raakvlakken van de literaire systemen die een rol spelen bij het gebeuren. Receptieonderzoek moet niet op zoek gaan naar wat er enerzijds overgebleven is of anderzijds verloren is gegaan. Natuurlijk moeten bron- en doelsysteem beschreven worden om verschillen te laten zien (zie ook: Grave 2004). De uiteindelijke aandacht moet echter gaan naar dat wat constant ontstaat aan en op de grens. Receptieonderzoek moet het gebeuren, het ontvangen tonen. Zoals Oedipus in Kolonos als vreemdeling onder de vreemdelingen aankwam, om het met de woorden van Jacques Derrida te zeggen, is de ontmoeting tussen twee literaturen geen transport van iets bekends in een al dan niet bekend ander systeem, maar de voortdurend nieuwe ontmoeting van twee onbekenden die elkaar aan grenzen ontdekken (zie ook: Derrida 2001). De kracht van literatuur, en dit geldt ook voor een literatuur in vertaling, ligt niet in het bekende, het herkenbare en hun tegenpolen: het onbekende, het niet herkenbare. De kracht van literatuur ligt niet, of ligt niet in de eerste plaats in dat wat er al dan niet wordt geselecteerd, maar in de dynamiek waarmee dat wat vanzelfsprekend leek of lijkt zich steeds weer als iets vreemds ontpopt. Receptieonderzoek moet in eerste instantie dit gebeuren, dit ontvangen, deze steeds andere vormen van zijn tonen. Alleen dan zal wat onze verwachtingen tegenspreekt even interessant blijken als wat we toch zo graag zouden willen bewijzen. | ||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||
Bronnen
| ||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||
|
|