| |
| |
| |
[Neerlandica extra Muros - februari 2006]
Sera de Vriendt
........... Enkele kenmerken van het Brussels Vlaams
1. Inleiding
Brussel is niet alleen de hoofdstad van België. Het is ook, naast Vlaanderen en Wallonië, een van 's lands drie gewesten. Dit gewest (Brussel in de ruime betekenis van het woord) bestaat uit negentien gemeenten, Brussel (stricto sensu) plus achttien voorsteden, en telt ongeveer een miljoen inwoners.
Wat meer dan een vierde van dit totaal aantal inwoners is buitenlander: volgens R. Janssens (2001) 28.5%, waarvan 14.65% uit eu-landen en 13.86% uit niet-eu-landen. Het talrijkst zijn de Marokkanen, gevolgd door de Fransen, Italianen, Spanjaarden, Turken, Portugezen, etc. De studie van Janssens bevat tal van interessante gegevens over de talen die in Brussel gesproken worden. We beperken ons hier tot de twee voornaamste landstalen, het Frans en het Nederlands (het ligt voor de hand dat de buitenlanders ook hun eigen taal spreken, Arabisch, Berbers, Spaans, etc.; heel wat Brusselaars spreken ook Engels).
Van de ondervraagde inwoners (al dan niet Belgen) verklaarde 95.6% goed tot uitstekend Frans te spreken. Slechts een derde, 33.3%, verklaarde goed tot uitstekend Nederlands te spreken. Hierbij kunnen de volgende opmerkingen gemaakt worden:
- | Om allerlei redenen moeten deze cijfers enigszins gerelativeerd worden. Het gaat om ‘gerapporteerde kennis’ en het is dus niet uitgesloten dat de ene milder en de ander strenger geweest is in zijn evaluatie van wat een taal ‘goed spreken’ is. Het is enerzijds, bijvoorbeeld, onwaarschijnlijk dat (bijna) alle buitenlanders goed Frans spreken. Anderzijds zijn heel wat autochtone Franstaligen (vaak terecht) van mening dat hun productieve vaardigheden in het Nederlands onvoldoende zijn, maar ze hebben daarentegen wel een behoorlijke passieve kennis van het Nederlands. Wat daar ook van zij, de boven vermelde cijfers verklaren waarom Brussel ervaren wordt als een overwegend Franstalige stad. |
- | Het Nederlands dat in Brussel gesproken wordt kan zijn: Standaard-Nederlands (bij de meesten de zuidelijke variant daarvan) en/of een dialect. Dit kan een geïmporteerd dialect zijn (bij inwijkelingen uit de Vlaamse provincies) of het lokale Brussels Vlaams. De rest van dit artikel gaat over het Brussels (Vlaams). |
| |
| |
| |
2. Het Brussels
De Brusselse agglomeratie vormt nu een administratieve eenheid, maar bestaat uit een stad (Brussel) en een aantal omliggende gemeenten die allemaal al heel lang bestaan en dus, zoals dorpen elders in Vlaanderen, een eigen dialect hadden met soms grotere, soms kleinere verschillen die ze van elkaar onderscheidden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat sommige verschillen zijn blijven bestaan. Zo is, bijvoorbeeld, typisch voor noordwestelijke en noordelijke gemeenten de uitspraak met lange ô van woorden als tôfel, slôpe, môke die elders met een lange oê uitgesproken worden (toêfel, sloêpe, moêke, ‘tafel’, ‘slapen’, ‘maken’). Een voorbeeld uit de grammatica is de keuze van het diminutiefsuffix dat in het zuidoosten anders is dan in de rest van de stad (alleen vormen met -k-, bijvoorbeeld, tanneke of tanke, elders tandsje, ‘tandje’).
Het Brussels is dus geen ‘eenheidsdialect’. Toch menen de dialectsprekende Brusselaars allemaal dat ze Brussels spreken, wat niet het geval is zodra je de agglomeratie verlaat. In aanpalende gemeenten en gemeenten die zich slechts op enkele kilometers van de (administratieve) grens van de Brusselse agglomeratie bevinden, wordt geen Brussels meer gesproken, maar wel Vilvoords, Zaventems, Alsembergs, Asses, enz. Het gaat hier nochtans om dialecten die allemaal, zoals het Brussels, tot de grote groep der Zuidwest-Brabantse dialecten behoren.
Het is enerzijds dan ook zo, dat de kenmerken van het Brussels, die in het volgende onderdeel van dit artikel besproken worden, niet noodzakelijk allemaal, maar wel grotendeels, in het dialect van alle Brussels sprekende Brusselaars aanwezig zijn, en anderzijds dat ze, maar dan wel gedeeltelijk, in de dialecten van de naburige gemeenten aangetroffen kunnen worden.
| |
3. Kenmerken van het Brussels
3.1 Foniek
Typisch voor het Brussels zijn het systeem van lange klinkers en de uitspraak van de r.
| |
3.1.1 Lange klinkers en tweeklanken
De korte klinkers zijn in de Brusselse woorden meestal dezelfde als in de standaardtaal (voor uitzonderingen, zie De Vriendt 2004, 39): boek, koek; land, acht, kant, rap; mes, vet, kerk; ik, in, zit, wil; op, rond, zot; dus, put, dun. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de korte i en u heel erg gesloten zijn (de zogenaamde Brabantse i en u) en dus op de klinkers lijken van Nederlands ‘niet’ en ‘nu’.
De lange klinkers en de tweeklanken zijn daarentegen (bijna) allemaal anders dan in de standaardtaal (in de volgende tabel, staat de Nederlandse vorm tussen haakjes):
| |
| |
tien (‘teen’) |
buut (‘boot’) |
toêfel (‘tafel’) |
geete (‘gieten’) |
meur (‘muur’) |
roope (‘roepen’) |
vraa (‘vrouw’) |
|
|
geive (‘geven’) |
dui (‘deur’) |
flôite (‘fluiten’) |
schoul (‘school’) |
|
baaite (‘bijten’) |
|
Opmerkingen:
De enige tweeklank die soms op dezelfde manier gerealiseerd wordt als in de standaardtaal is ou, bijvoorbeeld in de vormen oud en oudste (daarnaast aave(n), aa, aaver in nen aave man, 'n aa vraa, z'es aaver as 'k ik).
In de voorbeelden wordt de spelling van het Brussels gebruikt. Deze wijkt slechts in weinige opzichten af van die van het Standaard-Nederlands: lange klinkers worden steeds dubbel geschreven, ook in een open lettergreep (dus niet alleen in buut ‘boot’, maar ook in buute ‘boten’), of met een accent circonflexe (toêfel, flôite). Het Brussels heeft een ë, die men het best kan omschrijven als een beklemtoonbare sjwa (doffe e), Bijvoorbeeld in kët ‘kort’, wëttel ‘wortel’ (voor meer bijzonderheden, zie de Spelling van het Brussels, 1997).
Van Loey (1979, 79), die aan de hand van historisch materiaal aantoont hoe en wanneer de huidige klanken ontstaan zijn, bracht voorbeelden van al deze klanken samen in wat hij noemde ‘een (zinloze) mededeling in Brussels dialect’. Hier volgt deze zin, met enkele wijzigingen, onder andere wat de spelling betreft: teen vraave mè gebrouke biene zeuken in de kuike van dat ôis no geloêze mè aais en no puute mè blood, vè z'op t'eite (‘tien vrouwen met gebroken benen zoeken in de keuken van dat huis naar glazen met ijs en naar poten met bloed om ze op te eten’).
Interessant is ook het volgende verschijnsel. Zoals in veel Vlaamse dialecten worden ook in het Brussels lange klinkers verkort als ze door een consonantisch cluster, een groep van twee of meer medeklinkers, gevolgd worden. Een dergelijk cluster kan bijvoorbeeld ontstaan als de stam van een woord dat op een medeklinker uitgaat door een uitgang of een suffix gevolgd wordt (diminutiefsuffix bij substantieven, uitgang bij werkwoorden, etc.)
Voorbeelden:
ien - intsje |
een, eentje |
puut - poetsje |
poot, pootje |
sloêpe - slopt |
slapen, slaapt |
veer - virde |
vier, vierde |
eur - urke |
uur, uurtje |
voot - voetsje |
voet, voetje |
beir - berke |
beer, beertje |
nuis - nëske |
neus, neusje |
bôik - bëkske |
buik, buikje |
kouke - kokt |
koken, kookt (en ook kokte, gekokt) |
paaip - paipke |
pijp, pijpje |
| |
| |
Opmerkelijk is het feit dat de lange klinkers of tweeklanken niet alleen door een korte klinker vervangen worden, maar dat ook het timbre verandert. Kennelijk wijst dit op een vroegere toestand waarin het timbre hetzelfde was, dus voordat de klankverschuiving plaatsvond die alleen de lange klinkers en de (lange) tweeklanken trof. Zo zei men vroeger, vermoedelijk tot in de zeventiende of de achttiende eeuw, slôpe en ei slopt, met respectievelijk een lange en een korte klinker (met hetzelfde timbre). Slôpe werd sloêpe, slopt veranderde niet.
| |
3.1.2 De uitspraak van de -r-
Typisch is de huig-r van het Brussels (centrum en aanpalende gemeenten). Enkele gemeenten binnen de agglomeratie en het hele omliggende Zuid-Brabantse taallandschap hebben een tongpunt-r. Deze tongpunt-r is vrij algemeen in Vlaanderen; een andere uitzondering is de stad Gent, met enige recente uitstraling van de huig-r in de omgeving van deze stad.
| |
3.2 Morfonologie: werkwoordsvormen
Het is soms moeilijk voor niet-Brusselaars, of niet-Brabanders, om heel gewone Brusselse zinnen te verstaan. Een mogelijke reden is de manier waarop werkwoordsvormen of combinaties van werkwoordsvormen met voornaamwoorden gerealiseerd worden.
De vervoeging van de regelmatige werkwoorden is nochtans heel eenvoudig en lijkt op die van Nederlandse werkwoorden: bijvoorbeeld ik werk, ge werkt, ze werkt, we werke, ge werkt, ze werke. Er is dus geen uitgang in de eerste persoon enkelvoud; in de tweede persoon (enkelvoud en meervoud) en in de derde persoon enkelvoud is de uitgang -t, in de eerste en derde persoon meervoud -e (als het volgende woord met een klinker begint -en).
We kijken nu naar een aantal voorbeelden met het werkwoord uure, ‘horen’, dat bijzonder interessant is omdat de stam op -r uitgaat (zoals liere ‘leren’, eure ‘huren’, probeire ‘proberen’ en vele andere, aan het Frans ontleende werkwoorden). Bij enkele voorbeelden staat tussen vishaken aangegeven hoe de zin uitgesproken wordt.
1. |
ik uur a ni |
|
‘ik hoor je niet’ |
2. |
...as ge dat uut |
<aschedaduut> |
‘als je dat hoort’ |
3. |
z'uuren ons ni |
|
‘ze horen ons niet’ |
4. |
ik uude niks nemi |
|
‘ik hoorde niets meer’ |
5. |
'k em niks guud |
<kemnikschuut> |
‘ik heb niets gehoord’ |
6. |
z'uud ons zinge |
<zuudonsinge> |
‘ze hoort ons zingen’ |
7. |
z'uu ni good |
<zuunichoot> |
‘ze hoort niet goed’ |
8. |
ei uuget ni |
|
‘hij hoort het niet’ |
9. |
masscheen uu z'ons ni |
<...uusonsni> |
‘misschien hoort ze ons niet’ |
Uit de eerste drie voorbeelden blijkt dat uure een regelmatig werkwoord is: de
| |
| |
uitgangen zijn respectievelijk nul, -t en -e(n). Regelmatig zijn eveneens de onvoltooid verleden tijd (uude) en het voltooid deelwoord (guud; uur- begint met een klinker en in dat geval wordt de sjwa van het ge-prefix weggelaten).
Opvallend is het feit dat, in alle voorbeelden behalve (1) en (3), de eind-r van de stam (uur) weggevallen is. Dit kan verklaard worden door een vrij algemene regel van r-deletie vóór een dentale medeklinker (d, t, z, s). Deze regel wordt toegepast binnen het woord, bijvoorbeeld in met (‘markt’), zwet (‘zwart’), këst (‘korst’), bëzze (‘beurs’) en dus ook tussen stam en uitgang: uut, uude, guud; liet (‘leert’), liede (‘leerd’), gelied (‘geleerd’), etc. Als er een woordgrens is tussen r- en de volgende klinker, is de regel echter niet van toepassing. Vergelijk:
10. |
ik uur de kindere zinge |
‘ik hoor de kinderen zingen’ |
11. |
ik uude kindere zinge |
‘ik hoorde kinderen zingen’ |
(Voor een precieze formulering van de in dit artikel vermelde regels, zie De Vriendt-Goyvaerts 1989b, of in de uitgebreider versie De Vriendt-Goyvaerts 1989a).
In de zinnen 6 tot en met 8 is ook een en ander gebeurd met de t-uitgang van de tegenwoordige tijd. In zin 6, z'uud ons zinge (‘ze hoort ons zingen’), zien we dat niet alleen de eind-r van de stam is weggevallen, maar dat de uitgang als -d gerealiseerd wordt: uud. Dit blijkt het geval te zijn telkens als de stam van het werkwoord op een stemhebbende klank uitgaat en als het volgende woord met een klinker begint. Vergelijk:
12. |
Ze komd ons oêle |
‘ze komt ons halen’ |
13. |
Ei goêd uuk mei |
‘hij gaat ook mee’ |
met: |
|
14. |
ei kupt 'n gazet |
‘hij koopt een krant’ |
15. |
ze bakt 'n bruud |
‘ze bakt een brood’ |
In zin (7), z'uu ni good (‘ze hoort niet goed’), begint het eerste woord na de werkwoordsvorm niet met een klinker, maar met een medeklinker. Nu blijkt de uitgang helemaal weggevallen te zijn. Dit is telkens het geval als het volgende woord met een medeklinker begint. Vergelijk:
6. |
z'uud ons zinge |
‘ze hoort ons zingen’ |
16. |
z'uu ma geire zinge |
‘ze hoort me graag zingen’ |
|
17. |
ze lied Ingels |
‘ze leert Engels’ |
18. |
ze lie mai Ingels |
‘ze leert me Engels’ |
|
19. |
kupt iest 'n gazet |
‘koop eerst een krant’ |
20. |
kup ne ki 'n gazet |
‘koop eens (een keer) een krant’ |
| |
| |
Zin (8) ei uuget ni ‘hij hoort het niet’ is een wat gecompliceerder geval. Uuget staat hier eigenlijk voor uurt et ‘hoort het’. Hier blijkt de -r weggevallen te zijn, nota bene vóór een dentaal die er niet (meer?) is, en krijgen we een -g- in de plaats van de t-uitgang. Dat die uitgang niet bewaard is, is overigens vreemd aangezien het volgende woord met een klinker begint (cf. supra, voorbeelden 6, 17, 19)!
Om te begrijpen wat hier aan de hand is, kijken we eerst naar voorbeelden met andere werkwoorden. Vergelijk:
21. |
ei komd ons oêle |
‘hij komt ons halen’ |
22. |
ei kom et oêle |
‘hij komt het halen’ |
|
23. |
ei pakt a pakske mei |
‘hij neemt je pakje mee’ |
24. |
ei pak et mei |
‘hij neemt het mee’ |
In (21) wordt de regel toegepast die de t-uitgang stemhebbend maakt (-d) in de positie na een stemhebbende medeklinker en vóór een klinker. In (23) wordt die regel niet toegepast, omdat de stam op een stemloze medeklinker uitgaat: de t-uitgang verandert dus niet. Wat uit de voorbeelden (22) en (24) blijkt is dat de t-uitgang niet alleen vóór een medeklinker, maar ook vóór het persoonlijk voornaamwoord et wegvalt.
De volle vorm uurt et ‘hoort het’ zou dus moeten worden uu et (twee regels: deletie van -r- vóór een dentaal en deletie van de t-uitgang vóór het persoonlijk voornaamwoord et). Het hiaat dat hierdoor ontstaat wordt vermeden door tussen de twee klinkers een -g- in te lassen. Het resultaat is uuget. Dat dit de juiste verklaring is, blijkt uit het feit dat we die -g- terugvinden bij alle werkwoorden die een hiaat zouden kunnen vertonen. Zie voorbeelden met twee andere werkwoorden, zeen ‘zien’ en emme ‘hebben’:
|
Zeen: |
|
25. |
as ge da zeet |
‘als je dat ziet’ |
26. |
ze zeed ons |
‘ze ziet ons’ (-t wordt -d vóór een klinker) |
27. |
ze zee mai ni |
‘ze ziet me niet’ (-t valt weg vóór een medeklinker) |
28. |
ze zeeget ni |
‘ze ziet het niet’ (-t wordt -g- vóór et) |
|
|
Emme: |
|
29. |
as em ien eit |
‘als ie er een heeft’ |
30. |
ei eid ons gezeen |
‘hij heeft ons gezien’ (-t wordt -d vóór een klinker) |
31. |
ei ei niks gezeid |
‘hij heeft niets gezegd’ (-t valt weg vóór een medeklinker) |
32. |
ei eiget ui gezeid |
‘hij heeft het haar gezegd’ (-t wordt -g- vóór et) |
| |
| |
Voorbeeld (9), masscheen uu z'ons ni <... uusonsni> ‘misschien hoort ze ons niet’ illustreert eveneens het samenspel van assimilatieregels: uurt ze ons verliest de -r- vóór een dentaal, de fricatief z- assimileert aan de voorafgaande medeklinker (zoals in ‘ik zit’), de t-uitgang valt weg vóór een medeklinker en de sjwa van ze valt weg vóór een klinker (andere voorbeelden van dit verschijnsel zijn: d'ander vraa ‘de andere vrouw’, t'uug ‘te hoog’).
| |
3.3 Het lexicon
Kenmerkend voor het Brussels is het feit dat heel veel woorden aan het Frans ontleend worden, veel meer dan in enig ander Vlaams dialect. De meeste leenwoorden zijn zelfstandige naamwoorden en werkwoorden. Uitzonderlijk kan het ontlenen genoemd worden van bijwoorden: surtoe (Frans surtout ‘vooral’), pertang (Frans pourtant ‘nochtans’); donc ‘dus’; zjust (Frans juste, justement ‘zonet’) en voegwoorden, zoals malgreeda (Frans malgré que ‘hoewel’) en poervuda (Frans pourvu que) in bijvoorbeeld poervu da z'ons ni verget ‘als ze ons maar niet vergeet, laten we hopen dat ze ons niet vergeet!’.
Zelfstandige naamwoorden: in 't algemeen kan gesteld worden dat alleen Vlaamse benamingen gebruikt worden voor gewone zaken of begrippen en alleen Franse voor al wat minder bekend is of was, wat exotisch is of recent (technologie!). Het ligt voor de hand dat het niet steeds duidelijk is wat als (niet) gewoon en (niet) bekend beschouwd moet worden.
Neem dierennamen: steeds worden de Vlaamse woorden gebruikt voor hond (ond), kat, koe (kooi), paard (pjêd), vlieg (vleeg), spin (spinnekop), etc. maar een poedel is ne kanisj (Frans caniche) en een Siamese kat ne chat siamois; en een jachthond kan ne jachtond zijn of ne chien de chasse. Beire (‘beren’) en wolve zijn kennelijk dieren die onze voorouders goed gekend hebben; rinoserossen (‘neushoornen’, Frans rhinoceros) en ippopotams (‘nijlpaarden’, Frans hippopotame) natuurlijk niet. Maar waarom is het in het Brussels nen oulefant (‘olifant’), maar ne lion en 'n lionne (‘leeuw’, ‘leeuwin’; uitgesproken zoals in het Frans)?
Het Brussels gebruikt ook, uitsluitend, Franse vaste uitdrukkingen voor (vrij) recente beroepen, functies, instellingen, documenten, voorwerpen, etc. In de meeste gevallen zijn de Nederlandse termen, vaak samenstellingen, onbekend. Voorbeelden: chef de bureau (afdelingschef), agent de change (beursmakelaar), carte d'identité (identiteitskaart), pièce de rechange (wisselstuk, reserveonderdeel), congé payé (doorbetaalde vakantie), etc.
Merkwaardig is ook het gebruik van Franse namen voor straten en pleinen. Niemand kent de Nederlandse benamingen: in het Brussels spreek je over de ‘rue des Éperonniers’ en de ‘rue Royale’. Er zijn wel een paar uitzonderingen: het meest bekend is den aa mèt ‘de oude markt’ of vosseplaain ‘vossenplein’, de vismarkt heet de vismèt (ook Franstalige Brusselaars gebruiken die term: ‘les restaurants du vismèt’!), de ‘chaussée d'Anvers’ heet ook de kassaai.
Bij de werkwoorden is de situatie enigszins verschillend: aan het Frans worden werkwoorden ontleend die in die taal op -er uitgaan, behalve heel frequente werkwoorden. Men gebruikt bijvoorbeeld altijd goên (‘gaan’, Frans
| |
| |
aller) en kuupe (‘kopen’, Frans acheter), maar naast verbaaigoên (‘voorbijgaan’) bestaat ook passeire (Frans passer). Over het algemeen zijn Vlaamse werkwoorden onbekend waar ‘goede’ Franse woorden voorhanden zijn, dus steeds egzizjeire (‘eisen’, Frans exiger), derajeire (‘ontsporen’, Frans dérailler), soepsoneire (‘verdenken’, Frans soupçonner), degazjeire (‘ontzetten’, Frans dégager), etc. Zeldzaam zijn de ontleningen aan een andere klasse van Franse werkwoorden, zoals traduizeire (‘vertalen’, Frans traduire), pretandeire (‘beweren’, Frans prétendre’); deze werkwoorden krijgen dan wel de -eire- uitgang.
Alle ontleende woorden hebben zich morfologisch aangepast, dat wil zeggen dat ze dezelfde uitgangen krijgen als de inheemse woorden die tot dezelfde woordklasse behoren. De vervoeging is dezelfde als die van Vlaamse regelmatige werkwoorden, bij voorbeeld prosjteire (‘projecteren’, Frans projeter): ei prosjteit, ei prosjteide, ei ei geprosjteid.
Het interessantst zijn de ontleende substantieven. De meervoudsvormen van leenwoorden hebben de volgende kenmerken:
Ze vertonen (althans bij sommige woorden) een grote variatie: het meervoud van kadei (uit Frans cadet, betekent: jongetje, ventje) is kadeis, kadeie of kadeiene.
-s treedt veel vaker op dan bij inheemse woorden (waarom? speelt het feit dat het Franse meervoud op -s uitgaat een rol? Anders dan in het Frans wordt die uitgang uitgesproken).
Ook verkleinwoorden worden gevormd volgens dezelfde regels die gelden bij Vlaamse woorden.
| |
4. Het Brussels nu, en in de toekomst.
Het dialect waarvan enkele kenmerken in het vorige onderdeel beschreven zijn, wordt in Brussel nog gesproken, maar wordt op straat nauwelijks nog gehoord. De vraag dient dan ook gesteld te worden: door wie wordt het nog gesproken? En ook: door hoeveel Brusselaars? Als men het wil hebben over echt spreken, dan zal het heel zeker over een zeer beperkte groep van (wat) oudere Brusselaars gaan. Het dialect wordt vooral gebruikt binnen het gezin (al heel wat minder met kinderen en kleinkinderen), onder vrienden of collega's, onder supporters van sportverenigingen, e.d. Er zijn echter ook Franstalige Brusselaars, die zich als eentalig beschouwen en dat in feite in hun taalgebruik ook zijn, die het Brusselse dialect nog goed kennen, maar het nooit meer spreken. Ze hebben het thuis gehoord of bij hun grootouders, maar, aangezien ze het dialect nooit meer gebruiken, dragen ze het uiteraard ook niet over op hun afstammelingen.
Een en ander brengt met zich mee dat het Brussels weliswaaar nog niet verdwenen is, maar dat het ongetwijfeld een minder lang leven beschoren is dan de andere Vlaamse dialecten. Het heeft namelijk te veel concurrenten: vooral talen met een groter prestige (het Frans en het Standaard-Nederlands) en, in mindere mate, andere dialecten.
| |
| |
Er is nu wel meer belangstelling dan ooit tevoren voor het Brussels dialect:
- | De Academie van het Brussels geeft sinds 1992 een blad uit, Brussels Dialect, waarin informatie verschijnt over allerlei activiteiten, maar ook verhalen, gedichten, mopjes, enz., en vulgarisende teksten over verschillende aspecten van het dialect. De Academie bezorgde ook heruitgaven van oudere teksten in het Brussels en publiceerde, samen met de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, een Grammatica van het Brussels (De Vriendt 2003). |
- | Een commissie van de Academie legde de regels vast van een Spelling van het Brussels. |
- | Het Crèateef Complot zonner Complekse brengt elke donderdagavond in een café van de Marollen, een volksbuurt in het centrum van de stad, overwegend politiek cabaret in het Brussels. |
- | Het Brussels Volkstejoêter bracht in 2002 een twintigtal voorstellingen van Bossemans en Coppenolle, een stuk dat in de oorspronkelijke, Franse versie altijd al een kaskraker geweest is. De voorstellingen in het Brussels kenden een groot succes. In 2003 werd De traafiest van mademoiselle Beulemans (in de oorspronkelijke versie Le mariage de mademoiselle Beulemans) opgevoerd: 38 voorstellingen werden door meer dan 13.000 toeschouwers bijgewoond. |
- | Begin 2004 verscheen de eerste Brusselse versie van Hergé's Les bijoux de la Castafiore. Misschien moet hier vermeld worden dat Hergé in twee Tintin- (Kuifje-) stripverhalen personages een taal liet spreken die heel erg op Brussels lijkt, namelijk in L'Oreille Cassée en in Le Sceptre d'Ottokar. |
In zekere zin kan men dus, in verband met het Brussels Vlaams, wel over ‘dialect revival’ spreken. De toekomst zal uitwijzen of dit volstaat om een dialect (of een taal) in leven te houden die door jonge mensen niet meer gesproken wordt...
| |
Bibliografie
Janssens, R.: Taalgebruik in Brussel. Brussel, 2001. |
Loey, A. Van: ‘Het Brusselse Nederlands Dialect’. Taal en Sociale Integratie, 2, Brussel, 1979, 77-95. |
Vriendt, S. de: Grammatica van het Brussels. Gent, Brussel, 2003. |
Vriendt, S. de: Brussels. Tielt, 2004. |
Vriendt, S. de & D. Goyvaerts.: ‘Assimilation and Sandhi in Brussels’. Leuvense Bijdragen 78, 1989, 1-93. |
Vriendt, S. de & D. Goyvaerts: ‘Fonologische processen in het Brussels’. Taal en Sociale Integratie, 13, Brussel, 1989b, 173-202. |
‘De Spelling van het Brussels’. Brussels Dialect, bijzonder nummer oktober 1997. |
|
|