Focus Duitsland
De vraagstelling van mijn stuk was meer specifiek een vergelijking in poëticaal opzicht tussen Nederlandse journalistieke recensies van twee romans van Benali en Abdolah enerzijds en Duitse journalistieke recensies van de respectievelijke vertalingen anderzijds. Veel van de bedenkingen die Van Uffelen aanvoert wekken daarentegen de indruk alsof hij in debat is met een stuk dat gaat over de Duitse receptie van literatuur.
Om te beginnen doet Van Uffelen uitspraken als ‘dat in het Duitse taalgebied in poëticaal opzicht “dieper gegraven” wordt dan in het Nederlandse’ (p. 10) en hij verwijst ter adstructie naar de receptie van Margriet de Moor. Daar wil ik twee dingen over kwijt: Ten eerste beoordeel ik in mijn stuk niet wie poëticaal ‘dieper’ graaft - als daar al maatstaven voor zijn -, maar probeer om poëticale verschillen duidelijk te maken. In mijn stuk gebruik ik verschillende literatuuropvattingen (b.v. een geëngageerde, een mimetische, een deconstruerende enz.) alleen als poëticale rubrieken, niet als hiërarchie van meer of minder vruchtbare leeswijzen. Ten tweede wil ik best geloven dat de Duitse receptie van Margriet de Moor andere poëticale voorkeuren verraadt dan de Nederlandse - maar ik heb me in mijn onderzoek gericht op de receptie van migrantenliteratuur.
Een uitgebreide vergelijking in poëticaal opzicht van de Duitse receptie van migrantenliteratuur - al dan niet in vertaling - met de Duitse receptie van andere al dan niet vertaalde literatuur, zou zeker interessant zijn. En het is beslist ook een boeiende vraag in hoeverre uit het Nederlands vertaalde migrantenauteurs in Duitsland eerder als migrantenauteurs of als Nederlandse auteurs worden waargenomen. In dat opzicht ben ik het volkomen eens met Van Uffelen. Mijn uitspraken gaan daarentegen niet over een corpus binnen de Duitse literatuurkritiek, maar betreffen de vergelijking van een Duits met een Nederlands corpus. Het stuk ontleent zijn betekenis dan ook voornamelijk aan de vergelijking van die twee (afgezien van enkele meer algemene stellingen in de conclusie). Op de Nederlandse kant van mijn onderzoek gaat Van Uffelen echter nauwelijks in, behalve in verband met de stilistische kritiek in Nederland, die hij ‘vaak zeer ongenuanceerd en onberedeneerd afwijzend’ vindt - over normen gesproken. Als de een de focus legt op ‘de’ Duitse receptie en de ander op een Duits/Nederlandse vergelijking van de receptie van migrantenliteratuur is een dialoog moeilijk.