Neerlandica extra Muros. Jaargang 2004
(2004)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||
Dolores Ross
| ||||||||||||||||||||
De vertaalsituatieIn de laatste jaren is er sprake van een forse toename van het aantal vertalingen van Nederlandstalige literaire werken in het Italiaans. Als ik mag afgaan op de cijfers die Franco Paris dit voorjaar in Madrid tijdens de Zevende Bijeenkomst van docenten in de Neerlandistiek in Zuid-Europa, Israël en Turkije aanreikte, zijn er tussen 1980 en 1990 twee literaire vertalingen per jaar uitgekomen, terwijl dit getal in 2000-2001 op maandbasis gold, een trend die zich in de daaropvolgende twee jaar kennelijk heeft voortgezet. Inderdaad een mooi bericht, maar er hoort een kanttekening bij. Deze exponentiële groei betreft niet uitsluitend de Nederlandstalige fictie, want in het algemeen is in de laatste jaren het aantal vertalingen van buitenlandse literatuur in Italië sterk toegenomen. Tijdens een in september 2003 gehouden studiedag over literaire vertaling aan de Universiteit van Urbino is bekend gemaakt dat van 1990 tot 2003 het aandeel van buitenlandse fictie met 86% is toegenomen | ||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||
en van de fictie die in 2002 in Italië is verschenen, was ruim twee op de drie boeken een vertaling. Voorts is de toename van literaire vertalingen uit het Nederlands niet louter een Italiaanse aangelegenheid, blijkens de goede berichten die bijvoorbeeld uit Duitsland komen (zie onder meer Missinne 2001, 31) en uit Frankrijk (zie onder andere Marlies Hoff in Nieuwsbrief Letteren 2003 (12) 1, 8). Hoe dan ook, het staat vast dat vooral in de laatste jaren in Italië een groep literaire vertalers is opgestaan die onze literatuur met warmte koestert, mensen die vaak met groot enthousiasme nieuwe werken uit de Nederlandstalige letteren voor Italiaanse lezers ontsluiten. Een paar van deze schaduwfiguren wil ik hier even voor het voetlicht brengen.
Afgezien van deze bruggenbouwers, die gestaag aan de weg timmeren en het métier van vertalen en bemiddelen goed onder de knie hebben, staat een nieuwe generatie in de startblokken. Ook dat laatste is een belangrijk gegeven, dat overigens gerelateerd is aan de groeiende rol van de vertaaldidactiek in het Italiaanse universitaire stelsel. Een voorlopige conclusie kan luiden dat Italië weliswaar geen land van lezers is,Ga naar eind2 maar zeker wel een land van vertalers. | ||||||||||||||||||||
Het uitgeverswezenOok op het vlak van het uitgeverswezen is er geen reden tot klagen, want er wordt veel gepubliceerd. Deels is dat te danken aan de subsidies van het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingen Fonds en het Vlaams Fonds voor de | ||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||
Letteren, voor een goed deel ook zorgen de internationale boekenbeurzen voor handel in auteursrechten. Bekend is dat de Frankfurter Buchmesse in 1993 en de Fiera del Libro van Turijn in 2001 de interesse voor de Nederlandstalige letteren fors hebben aangewakkerd. Maar er is één uitgeverij in Italië die dat soort aansporingen niet nodig heeft, en dat is de Milanese Iperborea. Dit kleine uitgeversbedrijf, in 1988 opgericht door Emiliana Lodigiani, heeft zich gaandeweg ontpopt als specialist in Noord-Europese literatuur, zoals de naam zelf al aanduidt. Iperborea kan met recht gekwalificeerd worden als wegbereider van de Nederlandstalige literatuur in Italië, ook al zijn de Scandinavische auteurs bij deze uitgeverij in de meerderheid: op een totaal van zestig uitgebrachte auteurs zijn er zeven Nederlandstalig. In opvallend veel recensies wordt dan ook de lof gezongen van Iperborea, die wars van commercieel denken op de ‘intelligente lezer’ mikt (Barollo 1993) en ‘een vast aanknopingspunt’ is geworden voor ieder die zich bezighoudt met noordelijke literatuur (Fiorani 2001, zie verder onder meer Ieranò 1993 en Bonanate 1997). Zoals bekend, verrichten de kleine uitgeverijen vaak het voorwerk: ze ontdekken een auteur en zorgen voor de nodige ruchtbaarheid, waarna een grote uitgeverij het werk overneemt.Ga naar eind3 Dat is bijvoorbeeld met Nooteboom in Italië gebeurd: hij is door Iperborea geïntroduceerd, maar sommige werken van hem werden en worden door Feltrinelli verzorgd. Het kan echter ook de andere richting uitgaan. Het gebeurt immers maar al te vaak dat een uitgever door geringe investeringsbereidheid na één boek de auteur laat schieten (Vandeputte 1988, 98). Zo zijn de eerste twee werken van Grunberg bij Mondadori uitgekomen in respectievelijk 1996 en 2000, maar ondanks enthousiaste recensies - Nirenstein (2003) bestempelde Blauwe maandagen als een ‘juweeltje van zelfironie’ - is de auteur, misschien door tegenvallende verkoopcijfers, bij de kleine uitgeverij Instar terechtgekomen. Grunberg is kennelijk nog niet doorgedrongen tot het grote publiek, maar het idee om onder een schuilnaam terug te komen op het literair toneel heeft indruk gemaakt op de Italiaanse kritiek: hij is ‘de enige romanschrijver die het klaarspeelt om twee keer te debuteren’, schrijft Culicchia (2003). In andere gevallen is er sprake van een wisselwerking of taakverdeling tussen uitgeverijen, vanwege de verschillende prioriteiten die er bestaan met betrekking tot kosten en verkoopobjectieven. Dit kan geïllustreerd worden aan de hand van het werk van Hella Haasse: zij is in Italië begonnen bij het grote uitgevershuis Rizzoli, dat vooral op bestsellers mikt en haar historische romans uitbrengt; Iperborea, traditioneel gericht op kwaliteit in klein formaat, heeft zich vervolgens toegelegd op de meer autobiografisch-fantastische werken van deze schrijfster. | ||||||||||||||||||||
Literaire kritiekIn Italië ontbreekt vooralsnog een gevestigde literaire kritiek van Nederlandstalige fictie en er bestaat niet eens een duidelijke visie op onze letteren. | ||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||
Misschien als gevolg daarvan, of wellicht in een poging herkenningspunten bij de lezers op te roepen, doorrijgen sommige recensenten hun beschouwingen met culturele clichés: voorbeelden daarvan zijn aan te treffen bij o.a. Mascheroni (2001), Iadicicco (2001), De Micheli (1994). Soms wordt verwezen naar het grote verleden en de schilderkunst, om vervolgens te kunnen concluderen dat dit schril afsteekt tegen de grote onbekendheid van het Italiaanse publiek met de hedendaagse literatuur uit de Lage Landen (zie bijvoorbeeld Fumagalli 2001). Zoals Niccolini (2001) toepasselijk opmerkt in haar artikel ‘De invasie van de Nederlanders’: ‘in de loop der eeuwen heeft een ontzettend groot aantal auteurs in het Nederlands geschreven en ze doen dat nog steeds, maar als wij Italianen in ons geheugen moeten zoeken naar een naam, komen we onherroepelijk terecht bij het Dagboek van Anne Frank’. De boekenbeurzen, vooral natuurlijk die van Turijn in 2001, hebben dus baanbrekend werk kunnen verrichten, en dat wordt ook wel erkend door diverse recensenten, onder wie Niccolini (2001), Zaccari (2001), Marcoaldi (1993). Een uiterst positieve ontwikkeling is dat er in het kielzog van Turijn een reeks goede analyses en scherpe observaties in de Italiaanse pers is verschenen. Naast de stereotypenbevestiging waar bepaalde recensenten dus aan toegeven, wordt in andere bijdragen een fraai overzicht geboden, veelal ook nog met foutloos gespelde namen en titels. Ik denk dan vooral aan het breedgeschetste overzicht van Nirenstein (2001), de grondige analyse van Alessandra Orsi (2001), alsook de bijdragen van Baudino (2001), Bertinetti (2001), Niccolini (2001), Mascheroni (2001), alhoewel laatstgenoemde bepaalde clichés niet uit de weg gaat. Ook Marcoaldi verdient een speciale vermelding voor zijn in 1993 naar aanleiding van de Buchmesse geschreven artikel. Deze kwaliteitssprong hangt duidelijk samen met het feit dat de interesse voor het verschijnsel Nederlandse en Vlaamse literatuur goeddeels van de regionale naar de landelijke pers is verschoven. Minder positief is dat te veel verschillende critici zich over onze letteren buigen. Maar ook hier is er enige systematiek te bespeuren. Zo houdt Nirenstein zich vooral bezig met de thematiek van de Tweede Wereldoorlog en de joodse diaspora, terwijl de gerenommeerde schrijver/criticus Enzo Siciliano verscheidene keren Nooteboom heeft besproken en geïntroduceerd. Uiteraard is de literaire prijs die in de wacht wordt gesleept, vaak een houvast in de bespreking. Ook het prestige van de uitgeverij, de waardering die de auteur in andere landen geniet en verkoopcijfers in thuisland of elders zijn extraliteraire factoren die graag ter sprake komen, omdat zij de auteur in het doeltaalgebied een zekere ‘institutionele positie’ bezorgen, om met Missinne (2001, 35) te spreken. Wat tot slot betreurenswaardig is, is de naamsverwarring die heerst rondom de vertaling van het woord ‘Nederlands’. In Italië wordt gesproken van olandese en fiammingo, en om duidelijk te maken dat de Nederlandstalige literatuur zowel de Nederlandse als de Vlaamse letteren omvat, spreekt men van letteratura neerlandese maar ook van letteratura nederlandese. Voor het niet geringe aantal mensen dat het olandese en fiammingo amper uit elkaar kan houden, betekent dit een extra belasting van hun culturele inlevingsvermogens, waar | ||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||
soms ook redelijk gedocumenteerde recensenten mee worstelen: zo vermeldt Seveso (2001) dat Kader Abdolah in een mum van tijd Vlaams heeft geleerd, en bij Pugni (1993) wordt Elsschot een Hollander. Onnodig te zeggen dat deze naamsverwarring de promotie van de Nederlandse letteren niet ten goede komt. | ||||||||||||||||||||
ReferentiekadersIn gunstige gevallen wordt de besproken auteur in bekende referentiekaders geplaatst, doordat hij of zij in verband wordt gebracht met andere buitenlandse auteurs of, wat minder vaak voorkomt, met schrijvers van eigen bodem. Hieronder volgen een paar voorbeelden. Elsschot, van wie in 1992 en 1993 Kaas en Dwaallicht in Italiaanse vertaling zijn verschenen, wordt door verschillende recensenten vergeleken met Italo Svevo, vanwege bepaalde biografische kenmerken en de subtiele ironie waarmee personen en gebeurtenissen beschreven worden (De Giovanni 1992, Cerri 1993). Eric de Kuypers debuut in Italië, Al mare, wordt in diverse besprekingen een ‘amarcord’ op zijn Vlaams genoemd, of, zoals Del Dongo (1993) zegt, een reis door het geheugen, een ‘delicate verkenning van de Belgische temps perdu’, ‘tussen Oostende en Rimini’. Het werk van Mulisch, waarvan De ontdekking van de hemel als eerste is uitgekomen, wordt onder meer in verband gebracht met dat van Eco, Grass en Mann (zie o.a. Perazzolo 2002, Fiori 2002). Nooteboom is het onbetwiste boegbeeld van de Nederlandse literatuur in Italië, en het lijkt erop dat hij wellicht als enige tot het establishment van de literaire kritiek is doorgedrongen. Zijn eerste Italiaanse vertaling is in 1991 uitgekomen en zijn faam is inmiddels zo groot dat het eigen oeuvre deels de achtergrond vormt waartegen een nieuw boek van hem wordt besproken. Hij is ook onbetwist de meest geïnterviewde Nederlandstalige auteur en aan hem worden de meeste inhoudelijke besprekingen gewijd. Hij wordt met talloze collega-schrijvers vergeleken, zoals Enzensberger, Sartre, Kundera, Somerset Maugham (Belpoliti 2002, Marcoaldi 1993, Cerri 1994, Siciliano 1994) en ook valt wel eens de vergelijking met de Italiaan Baricco. Grunberg is van meet af aan door de Italiaanse kritiek in een internationale context geplaatst. Graag wordt verwezen naar zijn joodse identiteit en naar het feit dat hij in New York woont (Baudino 2001, Culicchia 2003, Bajani 2004).Ga naar eind4 Kennelijk klinkt dat beter dan wanneer hij in het tulpenland wordt gelokaliseerd. Ook wordt zijn naam veelvuldig in verband gebracht met literaire voorlopers of geestverwanten. Zo wordt hij onder meer bestempeld als een jonge Philip Roth (Nirenstein 2003) en als de Nederlandse Baricco, soms wordt hij zelfs gepropageerd als de Nederlandse Pirandello (Bucci 2003), terwijl de naam Woody Allen eveneens geregeld valt (Mascheroni 2001, Nirenstein 2003). Echte dieptecommentaren vallen met name Nooteboom en Grunberg ten deel, in mindere mate Haasse en Mulisch, maar met laatstgenoemde heeft het publiek pas kort geleden kennisgemaakt: in 2001 was hij ‘praktisch een | ||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||
onbekende’, zoals Baudino in dat jaar schreef. Net zoals bij Nooteboom vormt bij Grunberg het eigen oeuvre een referentiekader voor bespreking en bij beide auteurs worden thematieken besproken, personages uitgediept en de stijl enigermate geanalyseerd. Zie, om een greep uit de voorbeelden te geven, Bonaldi (2004) en Bucci (2003) met betrekking tot De geschiedenis van mijn kaalheid, Belpoliti (2002) en Fertilio (1996) over Nooteboom. | ||||||||||||||||||||
ContinuïteitEen belangrijke factor van promotie is dat er continuïteit in de uitgaven bestaat, dat men besluit om geen losse titels op de markt te brengen, maar auteurs. Van een dergelijke auteurszorg is bij Nooteboom en Haasse al lang sprake: van hun oeuvre zijn tot nu toe ruim tien titels in Italië uitgekomen en andere zijn in voorbereiding. Van Grunberg/Marek van der Jagt is zojuist Dolore fantasma uitgekomen, in een vertaling van Claudia Di Palermo, terwijl Gstaad 95/98 en De asielzoeker eveneens op de publicatielijst staan. Harry Mulisch is sedert de beurs van Turijn terechtgekomen in een herlanceringsprogramma van uitgeverij Rizzoli, die van plan is alle belangrijke werken van deze auteur uit te brengen. Ondanks de omvang van het werk is men met De ontdekking van de hemel van start gegaan, waarna Siegfried aan de beurt was, beide van de hand van Laura Pignatti. Een nieuwe vertaling van De aanslagGa naar eind5 en een vertaling van De procedure komen binnenkort uit. Hugo Claus schijnt minder succes te boeken. In 1999 is Het verdriet van België bij Feltrinelli uitgekomen, maar van de vertaling van De geruchten, die al jaren klaar ligt, is tot op heden niet bekend wanneer ze uitkomt. Afgaande op de besprekingen en het aantal uitgaven lijkt de conclusie voor de hand te liggen dat de keuze van internationaal georiënteerde auteurs de beste vruchten afwerpt: dit strookt met de veel gehoorde bevinding dat schrijvers die in zekere mate vrij zijn van vaderlands koloriet, zoals Mulisch en Nooteboom, het goed doen in het buitenland. De receptie van werken of schrijvers die sterker in de uitgangscultuur gebed zijn, verloopt naar verwachting moeilijker. Zo ziet het er niet naar uit dat het huiskamerrealisme, dat zo eigen is aan veel Nederlands proza, de Italiaanse lezer in hoge mate kan bekoren. Marcoaldi, in zijn overigens zeer evenwichtige artikel van 1993, formuleert dat als volgt: ‘niet al het realisme is magisch als dat van Vermeer en daarom monden realisme en transparantie in de doorsnee Nederlandse literatuur dikwijls uit in een soort psychologische kinderlijkheid, een geestelijke naïviteit, huiskamerverhalen bevolkt door kleine levens van kleine mensen’. Daarentegen lijkt de derde weg, aansluiting bij de doeltaalcultuur, een kansrijke strategie. Het mag geen toeval heten dat Nooteboom, de ‘Nederlander van het zuiden’ (Fertilio 1996), een klankbord vindt in de abstracte en reflecterende traditie van het Italiaanse taalgebied: ‘hij past gewoon perfect in onze traditie’, bevestigde Emiliana Lodigiani (Durlacher 1993). In Italië wordt hij inmiddels als ‘cultauteur’ (Polese 2001) gepropageerd. Ook de continuïteit in de uitgave van Hella Haasses oeuvre lijkt goed overeen | ||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||
te komen met de historische gerichtheid van de Italiaanse cultuur, haar - en nu citeer ik letterlijk wat Philippe Noble (1999, 99) in zijn bijdrage over de Franse cultuur stelt, want dat lijkt me heel toepasselijk - ‘oude, humanistische traditie, waarin intellectuele waarden hoog in het vaandel’ staan. Het is begrijpelijk dat de Italiaanse literaire kritiek unaniem de loftrompet steekt over een erudiete schrijver als Nooteboom: zijn met filosofische en literaire abstracties doorregen proza spreekt de fijnbesnaarde Italiaanse lezer aan. En toch, of ook het grote publiek met hem wegloopt, valt nog te betwijfelen. Van Allerzielen zijn tot nu toe slechts 5.000 exemplaren verkocht. Ten slotte is sedert Turijn gebleken dat kritiek en publiek in Italië met grote aandacht kijken naar de migrantenliteratuur. Het Italiaanse publiek heeft in korte tijd kennis kunnen maken met auteurs als Kader Abdolah, Lulu Wang, Isegawa en Benali. De grootste bekendheid geniet Kader Abdolah, van wie tot nu toe drie werken zijn vertaald. Zijn Spijkerschrift (Scrittura cuneiforme) blijkt een van de bestsellers van Iperborea te zijn en wordt gerekend tot de top tien van mooiste titels die deze uitgeverij gepubliceerd heeft. De critici zijn vooral gefascineerd door de ‘dialoog tussen culturen’ die zij in het werk van Abdolah terugvinden, de botsing tussen de oosterse en westerse cultuur. Het thema van de asielzoeker is vanzelfsprekend een actueel onderwerp in de Italiaanse samenleving, en in het geval van Abdolah spreekt ook nog erg tot de verbeelding dat deze auteur is weggevlucht uit ‘het meest repressieve land ter wereld’ om asiel te vinden in de ‘vrijzinnigste natie van Europa’ (Mascheroni 2001). | ||||||||||||||||||||
ConclusieIs het tij dus gekeerd en neemt het Italiaanse publiek met gretige belangstelling kennis van nieuwe werken van de Nederlandse en Vlaamse letteren? Goede signalen zijn er: onder de vakspecialisten is enige bekendheid met de Nederlandstalige literatuur een feit, er wordt veel vertaald, er zijn goede vertalers in omloop en in aanwas, in een aantal gevallen is er sprake van continuïteit en auteurszorg. Maar voor de rest blijft het hard werken, want een doorbraak naar het grote publiek is er kennelijk nog niet. Dit is echter ook een algemeen probleem. Zoals Theo Hermans (1995, 84) zegt: ‘Wie Nederlandse literatuur via buitenlandse uitgevers bij de anderstalige lezer wil brengen, moet zich daar [...] veel moeite voor getroosten, want de belangstelling is niet spontaan aanwezig’, omdat ‘het buitenland, algemeen gezien, nauwelijks oog heeft voor Nederlandse literatuur’. Kijkend naar wat er in Italië geproduceerd en gerecipreerd wordt, kan ik het volgende stellen:
| ||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||
Aangehaalde literatuur
| ||||||||||||||||||||
Aangehaalde recensies
| ||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||
|
|