| |
| |
| |
Ludo Beheydt
........... ‘Culturele studies’ als tegenbeweging
Kroniek cultuur en maatschappij
Culturele studies versus literatuurwetenschap
Het is overal aan het gebeuren in de alfawetenschappen: de traditionele literatuurstudie moet het veld ruimen voor de oprukkende ‘culturele studies’. Dat is ook in dit tijdschrift reeds gesignaleerd en becommentarieerd (Musschoot, NEM-2, 2002). Wetenschapstheoretisch zou men hier van een paradigmawisseling kunnen spreken. Heel in het algemeen zou men die wisseling kunnen karakteriseren als een kritische en geëngageerde reactie tegen de conservatieve en elitaire benadering van literatuur. Literatuurstudie houdt zich immers traditioneel bezig met ‘de beste boeken die de vorige generaties ons hebben nagelaten’. Tegen een dergelijke elitaire visie op cultuur is sinds enkele decennia verzet gerezen. De verbreding van het cultuurconcept van de Hegeliaanse idealistische visie naar de antropologische visie (Beheydt 1996, 17) heeft ertoe geleid dat cultuurstudie niet langer beperkt kon blijven tot de subjectieve analyse van een literaire erfenis die door de canon van de literatuurkritiek was bijgezet in het sanctuarium van de literatuurgeschiedenis. De nieuwe discipline ‘culturele studies’ heeft zich inmiddels opgeworpen als de ideologisch geëngageerde studie van de cultuur in de antropologische betekenis van het woord, dit wil zeggen als de totale ‘levensstijl van een samenleving’.
Die verbreding is niet gekomen als een donderslag bij heldere hemel. Het ontstaan van culturele studies is het resultaat van vernieuwingen die al langer aan de gang waren in de literatuurwetenschap. Culturele studies wil een totale cultuurinterpretatie zijn, of wat Mieke Bal ‘culturele analyse’ genoemd heeft (Bal 2000, 3). Ondertussen zijn die culturele studies aan een niet te stuiten opmars begonnen, die in de afgelopen decennia geleid heeft tot de oprichting van universitaire vakgroepen onder deze vlag, aanvankelijk vooral in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten, maar nu ook in de Nederlanden. Universitaire beleidsmakers die met lede ogen de leegloop van de traditionele letterenfaculteiten aanzagen, hebben in de oprichting van afdelingen culturele studies een middel gezien om de tanende afdelingen talen te vervangen door zogenaamde ‘brede profielen’ (VSNU-rapport: Th. Van Els, 2002) die dankzij de interdisciplinaire aanpak de terugloop van de aantallen letterenstudenten moeten stuiten. De Amsterdamse, Leuvense, Leidse en Maastrichtse universi- | |
| |
teiten hebben nu al varianten van de Angelsaksische cultural studies en de plannen voor de hervormingen van de universiteiten die nu circuleren, laten verwachten dat de trend nog zal toenemen.
| |
Cultural studies!
Het kon dan ook niet uitblijven dat er handboeken culturele studies zouden komen. Na een richtinggevende vertaalde bundel van Stuart Hall Het minimale zelf en andere opstellen (1991) en na de aanzetten van Vlasselaers en Baetens (1996) en Baetens en Lambert (2000) is er nu een Nederlandstalige inleiding verschenen onder de verbijsterende titel Cultural studies! Ja, u hebt het goed gelezen, het gaat hier om een Nederlandstalige bundel, onder redactie van Jan Baetens van de postdoctorale opleiding Culturele Studies (!) van de K.U. Leuven en van Ginette Verstraete van de Faculteit Cultuurwetenschappen in Maastricht. De verantwoording die de redacteuren geven om het boek de titel ‘Cultural studies’ mee te geven is niet alleen verward, ze slaat nergens op. In haar inleiding wijst Verstraete erop dat de inhoud van het vakgebied in de Nederlanden nogal eens verschilt van die in de Angelsaksische landen en dat er bovendien in de Nederlanden een grote diversiteit aan benamingen gangbaar is. Een wel heel zwak argument, want de Britse en Amerikaanse inhouden van het vakgebied lopen al even sterk uiteen als in de Nederlanden en dus slaat de leenterm ‘cultural studies’ op een heel andere inhoud. Kennelijk moet het Engelse label ‘cultural studies’ fungeren als een nietszeggend icoontje dat voor het gemak werd overgenomen. Voor mij blijft het onbegrijpelijk dat de term ‘culturele studies’ die door Anil Ramdas' vertaling van Stuart Halls richtinggevende werk Het minimale zelf al sinds 1991 burgerrecht verworven had, nu plotseling niet goed genoeg meer is. Of moet ik dit zien als de zoveelste knieval in het kader van de internationalisering van de universiteiten van de Lage Landen? Dat vermoeden krijg ik als ik de verantwoording voor het gebruik van de Engelse term lees in de bijdrage van Joke Hermes: ‘Ik gebruik de Engelse term om te verwijzen naar
het grote internationale onderzoeksveld dat nog maar zo bescheiden in Nederland bestudeerd wordt’ (128, mijn cursivering).
Tot zover mijn ongenoegen over de titel. Veel milder word ik als ik de inhoud van de bundel bekijk. Vooral de eerste drie studies vond ik bijzonder verhelderend als inleiding op de nieuwe discipline. Ginette Verstraete doet in het openingsartikel een poging om het vakgebied te situeren in de evolutie van de geesteswetenschappen en om de explosieve groei ervan aan de Angelsaksische universiteiten te verklaren. Zij geeft in de inleiding ook een definitie, die ik voor de verdere discussie toch wel letterlijk wil citeren:
Cultural studies is wellicht het best te omschrijven als een interdisciplinaire cultuurstudie die in de jaren zestig is ontstaan uit onvrede met de traditionele, academische omgang met cultuur, die was gereduceerd tot een vastgeroeste literaire canon van grote namen, netjes verdeeld in allerlei disciplines die amper met elkaar communiceerden (Verstraete 2002, 11).
| |
| |
Bij deze definitie zou ik al meteen een paar kanttekeningen willen maken. Een eerste is van praktische aard. Het zal al meteen duidelijk zijn dat wat wij onder plachten te brengen onder de wat onduidelijke noemer ‘Nederlandkunde’, vandaag onder culturele studies zou ressorteren. Ook deze kroniek ‘cultuur en maatschappij’ is volgens de bovenstaande definitie eigenlijk een kroniek ‘culturele studies’.
Een tweede opmerking is fundamenteler. Uit de definitie blijkt dat culturele studies in twee opzichten breder is dan de traditionele literatuurstudie. In de eerste plaats door het object. Alle cultuurfenomenen, voetbal kijken op tv, muzak op kantoor, soapseries, strips, multiculturele en gender identiteit,... behoren tot het onderzoeksgebied. In de tweede plaats door de methodologie. Of moet ik zeggen door het gebrek eraan? Er heerst in culturele studies een opmerkelijke methodologische diversiteit, om niet te zeggen willekeur. Er wordt vrolijk leentjebuur gespeeld bij de sociologie, de psychologie, de antropologie, de filosofie, de etnografie, de linguïstiek en de literatuurwetenschap. Dat leidt ertoe dat culturele studies op dit moment een wat zwalkende discipline is die geen vastomlijnd onderzoeksobject heeft en al evenmin een eigen methodologie. Voor een jonge wetenschap die zich duidelijk wil profileren is dat een nadeel en een ongemak. Dat ongemak manifesteert zich overigens latent in de hier besproken bundel. De verschillende auteurs voelen zich genoopt er iets over te zeggen, de ene eufemistisch, de andere verontschuldigend en weer een andere polemisch. Maar het ongemakkelijke gevoel dat het ontbreken van een eigen methodologie het vertrouwde proces van verificatie en falsificatie danig hindert, blijft hangen. Het klinkt mij in elk geval wel heel simpel om te stellen dat culturele studies een ‘eigen, open onderzoeksmethodologie’ (128) heeft, zoals Joke Hermes doet in haar opstel, of om te poneren dat het object van culturele studies in principe onbegrensd is, maar dat ‘de beperking ligt in de gebruikte methoden’ zoals Maaike Meyer schrijft, om er vervolgens aan toe te voegen dat in de interdisciplinaire benadering ‘psychoanalyse, semiotiek, ideologiekritiek en discourse analysis’ (58) vaak terugkeren. Culturele studies is er kennelijk nog niet uit hoe het zich verhoudt tot andere disciplines, het is er
zelfs nog niet uit of het een discipline is. Het is dan ook begrijpelijk en verantwoord dat Jan Baetens in zijn bijdrage over de Britse en Amerikaanse varianten van culturele studies in plaats van een voorbarige scherpe afgrenzing van de discipline, een overzicht geeft van de ontwikkeling van het vakgebied. Hij toont aan hoe in de jaren zestig in Birmingham, aan het inmiddels weer opgeheven Centre for Contemporary Cultural Studies, de studie van een aantal praktijken uit de zogenaamde ‘lage’ arbeiderscultuur, moest ‘aantonen dat die evenwaardig is aan de literaire cultuur van de hogere klasse’ (25). Naast die Britse studie van de arbeiderscultuur, groeide aan de Amerikaanse universiteiten uit de cultuuroorlog tegen de elitecultuur van de ‘dead white men’ een politiek correcte identiteitsstudie waarin etniciteit, gender en religie van minderheidsgroepen de volle aandacht kregen. Baetens verheldert die dubbele ontwikkeling, toont er de intellectuele inspiratiebron en het marktmechanisme van, maar constateert tussen neus en lippen toch ook weer de methodologische balkanisering die het vak bedreigt.
| |
| |
In mijn eindoordeel van ‘Cultural studies’ blijf ik met een dubbel gevoel zitten. De verrijking die door de verbreding van het cultuurconcept is verkregen, is winst. De studie van de culturele identiteit is losgeweekt uit een essentialistische canon en biedt nieuwe perspectieven. Anderzijds blijkt het ontbreken van een construct ‘cultuur’ (cf. de bijdrage van Verschueren) of ‘culturele identiteit’ en van een methodologie de poort wijd open te zetten voor willekeur. De vier karakteristieke kenmerken die Joke Hermes geeft voor een culturele-studiesbenadering vormen vooralsnog een te zwakke methodologische grondslag om de discipline een eigen gezicht te geven. Zij noemt namelijk:
1 | aandacht voor het alledaagse leven en het perspectief van gewone mensen; |
2 | een kwalitatieve op theorievorming gerichte onderzoeksmethodologie die een heel brede definitie van ‘tekst’ hanteert; |
3 | zelfreflexiviteit van de onderzoeker - het maakt tenslotte uit of je als vrouw of als man een mannendomein onderzoekt; |
4 | aandacht voor de context. Het overkoepelende doel van cultural-studiesonderzoek is het ontrafelen van betekenisvorming (127). |
| |
Culturele studies of cultuurstudies?
Met deze karakteristieken in het achterhoofd wil ik nu enkele culturele studies van de Nederlanden van naderbij bekijken. En ik begin bij het geruchtmakende boekje van de Vlaamse journalist Steven de Foer Onder Hollanders. Een Vlaming ontdekt Nederland. Dit zou namelijk als een product van culturele studie kunnen worden beschouwd. De journalist identificeert zich immers als Vlaming, bekijkt ‘de totale levensstijl’ van de Nederlanders, hanteert een ‘breed’ tekstbegrip en heeft daarbij aandacht voor de globale context. Steven de Foer was jarenlang correspondent in Nederland voor de Vlaamse kwaliteitskrant De Standaard en hij probeert nu, uitgaande van de catalogus van clichés die over Nederlanders bestaan (gierig, calvinistisch, chauvinistisch, zelfingenomen, betweterig, bot, tolerant, vooruitstrevend...) een imago te schetsen van Nederland. Het is geen fraai beeld geworden, misschien ook omdat juist een Vlaming het beeld schetst. In zijn inleiding schrijft De Foer: ‘maar juist omdat Nederlanders zich altijd als gidsen van Europa opwerpen, zeker tegenover dat buurlandje ten zuiden van hen, kan het nuttig zijn dat een Vlaming de rollen eens omdraait’ (9). De Foer doet dit met bravoure en met ironie. Zijn verhaal is bovendien goed gestoffeerd, zowel met persoonlijke anekdotes als met nieuwsfeiten. En daardoor klinkt het waarschijnlijk zo pijnlijk in Nederlandse oren. Symptomatisch was bij voorbeeld Michaël Zeemans reactie in Het Volkskrant Magazine (02/02/02): ‘Wie het leest, schaamt zich kapot. De tegenstribbelende reactie, die De Foers waarnemingen probeert te neutraliseren door ze af te doen als oud nieuws volstaat niet. Want het oude nieuws is onveranderlijk waar en het manifesteert zich op een gruwelijke onontkoombare manier.’ Toch zou ik De Foers ontrafeling van de homo polderensis geen culturele studie noemen. Daarvoor is hij volgens mij
te subjectief, maar laat nou juist die subjectiviteit, of in de termen
| |
| |
van Joke Hermes ‘de zelfreflexiviteit van de onderzoeker’, een karakteristiek zijn van culturele studies. Vervolgens is ook de impressionistische methode volgens mij geen garantie voor de objectiviteit van de studie, maar met de heersende methodologische vrijheid in culturele studies, is ook dit geen goed criterium om De Foers badinerende interpretaties als culturele studie af te wijzen. Kennelijk moet er binnen culturele studies toch nog wat theoretisch voorwerk gebeuren vooraleer de discipline erkenning kan krijgen als een nieuw paradigma.
Dat wordt nog duidelijker als ik de hilarische persiflage van de Vlaamse wordingsgeschiedenis doorboter van Joris Tulkens, en ‘doorboteren’ is hier het juiste woord voor dit moeizame proces. De titel van dit typisch postmoderne deconstructieverhaal is veelbetekenend: Sire, er zijn geen Vlamingen. Met de verwijzing naar Destrées ‘Sire, il n'y a pas de belges’ (1912) begint Tulkens een eenzijdige ontluisterende ontmaskering van de Vlaamse wordingsgeschiedenis. Tulkens is zelden echt geestig, hij trapt open deuren in en vindt zichzelf toch zo slim. Als hij als een echte Vlaamse Becanus een etymologie van het woord Vlaming ten beste gegeven heeft, moet hij nog eens uithalen naar de echte etymologen, de ‘wetenschappers die zich een vakgebied toe-eigenen, vervolgens hun gezond verstand verliezen en ten slotte gaan zwammen’ (107). Zijn kruistocht tegen romantische misleiding, het Waalse vijandbeeld, de mythische opsmuk eindigt in een provinciale ontknoping. In een envoy opent Tulkens Limburgse perspectieven: ‘Als Vlaming heb ik mijn tijd gehad, maar als Limburger zie ik het nog wel zitten [...] als Vlaanderen uit België vertrekt, dan lijkt het vanzelfsprekend dat wij, Limburgse boerkes, de onafhankelijkheid van ons dierbaar Limburg uitroepen’ (183).
Dit is dus duidelijk geen culturele studie (een roman?), maar toch is het een persoonlijke contextuele studie van alledaagse culturele fenomenen.
Van het boek België, een manier van leven zou je - afgaand op de titel - verwachten dat het een echte culturele studie is. Het boek presenteert zich immers als een studie van de ‘totale levensstijl van een samenleving’ en dat was toch het uitgangspunt van culturele studies. Toch twijfel ik er ten zeerste aan of de medewerkers aan de inleiding op Cultural studies dit werk als een volwaardige bijdrage op hun vakgebied zouden willen erkennen. Dit boek is in de eerste plaats een prachtig representatieverhaal van België, het heeft alle karakteristieken van een internationaal cadeauboek. Het is overigens ook uitgegeven met de steun van het Ministerie voor Buitenlandse Zaken en ook beschikbaar in het Frans, het Engels en het Duits. Het is fraai uitgegeven, met schitterende foto's op glanspapier, en met veel kaderstukken die aanzetten tot plezierig grasduinen. Toch is het meer dan dat. De journalisten die de teksten verzorgd hebben, hebben er alles aan gedaan om een verhelderend informatief boek over België te schrijven. Het inleidende hoofdstuk van Olivier Mouton is een respectabele poging om het complexe België aan onwetende buitenlanders uit te leggen. En al heeft het voor mij iets te veel chauvinistische eigendunk, het feitelijk onderbouwde discours over België als economische draaischijf, als zoekende democratie, als multiculturele natie, als Europees raderwerk is toch wel nuttig als tegengif tegen de latente laatdunkendheid die in Europa
| |
| |
gemeengoed is. Nog beter vond ik het tweede en het derde hoofdstuk omdat hierin van binnenuit verklaard wordt wat het betekent als Belg te leven. De feitelijke maatschappelijke verzorgingsstaat wordt hier subtiel gerelateerd aan de vigerende normen en waarden die dit land politiek en sociaal sturen. Het laatste hoofdstuk, van de hand van Reynebeau, is minder aan mij besteed. De wat vrijblijvende belgitude die hier in de artistieke en culturele analyse gedebiteerd wordt, is wat te glad en te weinig gedocumenteerd. Maar alles bij elkaar is dit boek een welkome en betrouwbare gids voor het hedendaagse België, al hou ik zelf nog steeds meer van een bevlogen kritische voorstelling als die van Van Istendael in Het Belgisch labyrint.
Een boek dat volgens alle criteria van de discipline wel in aanmerking zou komen voor erkenning als culturele studie is The Low Countries. Arts and society in Flanders and the Netherlands. Dit prestigieuze tiende jaarboek van de ‘Stichting Ons Erfdeel’ is een onvolprezen poging om vat te krijgen op fenomenen die de samenleving in de Lage Landen typeren. Dit jaar is er gekozen voor het thema van de ‘beeldenstorm’. Het historische fenomeen van de zestiende-eeuwse beeldenstorm wordt daarbij symbolisch verbonden met de snel om zich heen grijpende hedendaagse secularisatie, de ‘stille beeldenstorm’ waarmee het christelijke erfgoed uit het zicht verdwijnt. De afzonderlijke studies in dit weer prachtige jaarboek geven een caleidoscopische kijk op een veranderende samenleving waarin oude religies worden afgezworen, nieuw geloof ontluikt, ongeloof als verlichting geldt en religieuze representatie een andere betekenis krijgt. Met deze inleidende studies komen we in de buurt van een objectiverende studie, waarin de afzonderlijke bijdragen zorgen voor het engagement dat zo wezenlijk is in culturele studies. Maar het mooie van dit jaarboek is dat het de status van wetenschappelijke studie overstijgt. Het boek is een stuk cultuur dat dankzij de literaire en kunstzinnige inkleding niet alleen beleert maar ook beroert, ontroert en zelfs vervoert. Maar misschien doet dit poëtische surplus dan weer afbreuk aan de wetenschappelijke pretenties die culturele studies hoog in het vaandel draagt. Hoe dan ook dit boek is meer dan zomaar een bundel culturele studies. Behalve de thematische artikelen is er in dit jaarboek ook weer het vertrouwde aanbod over romans, poëzie, muziek, schilderkunst, en alles wat er in Vlaanderen en Nederland cultureel van belang is. En ten slotte is er natuurlijk nog een culturele jaarkroniek van vijftig bladzijden die het hele gamma bestrijkt van architectuur tot visuele kunst, van
cultuurpolitiek tot filosofie, van literatuur tot film en theater. Het jaarboek The Low Countries blijft een delicatesse voor fijnproevers.
Het boek dat wellicht nog het meest in aanmerking komt om als een typisch product van culturele studies erkend te worden is de laatste bundel van mijn bespreking Avantgarde! Voorhoede? Vernieuwingsbewegingen in Noord en Zuid opnieuw beschouwd onder redactie van H.F. van den Berg en G.J. Dorleijn. In deze bundel is een poging gedaan om de Nederlandse en Vlaamse literaire en artistieke avantgarde in de eerste helft van de twintigste eeuw in haar cultuurhistorische context te beschrijven en te interpreteren. De nieuwe beschouwing verbreedt de traditionele beeldvorming die gebaseerd was op het werk van
| |
| |
coryfeeën als Theo van Doesburg en Paul van Ostaijen naar een omvattender interpretatie die de internationale contacten, het fin de siècle-denken, het flamingantisme, het primitivisme en de randfiguren mee in het beeld betrekt. Daarmee verankert deze studie zich meer in de alledaagse realiteit van het interbellum. Bovendien wordt hier geprobeerd om het engagement in de beeldvorming bloot te leggen. Het ideologische partis pris in de verschillende interpretaties van de avantgarde wordt door de inleidende bijdrage van Van den Berg en Dorleijn helder aangegeven. Zo stellen zij twee kampen tegenover elkaar: de traditionelen die de betekenis van de avantgarde dik in de verf zetten en de postmodernen die totalitaire trekken menen te onderkennen in het werk van de zogenaamde avantgarde. Verder past deze bundel ook in de discipline culturele studies omdat hier een ruime interpretatie van het begrip ‘tekst’ wordt gehanteerd: zowel de retoriek van de linkse avantgarde, als de grafische voorstellingen van de vierde dimensie, als de kunstwerken, affiches en omslagen van tijdschriften worden als ‘teksten’ geïnterpreteerd. Ten slotte kan men stellen dat deze bundel, veel meer dan de andere hier besproken boeken ‘een op theorievorming gerichte onderzoeksmethodologie’ hanteert, of beter onderzoeksmethodologieën, want ook hier weer is de pluraliteit van benaderingen troef en zeker zijn de kluisters van de traditionele literatuurhistorie hier nog niet afgeworpen.
Voor mij hoeft dat ook niet, zoals ik hierna zal aangeven. Specifiek voor de extramurale neerlandistiek wil ik dit boek van harte aanbevelen omdat de hier verzamelde bijdragen zich primair op de Nederlandse en de Vlaamse situatie richten en aantonen dat de internationale historische avantgarde grotendeels langs de taalgrenzen verkaveld was, waardoor dit boek zich uitstekend leent tot vergelijking met de plaatselijke avantgarde.
| |
Culturele studies: een nieuw paradigma?
De vraag die ik mij aan het einde van deze kroniek met klem opnieuw stel is of culturele studies wel het nieuwe paradigma is dat het voor zichzelf claimt. Ik ben het wel eens met de stelling dat de tijdgeest rijp is voor een paradigma-wissel. Maar volgens mij is culturele studies er nog niet in geslaagd zich te profileren als een nieuw paradigma, daarvoor is inhoud van de discipline nog te vaag en te disparaat. Het ontbreekt vooralsnog aan een algemeen geaccepteerde theoretische omschrijving van het construct ‘cultuur’. Centrale begrippen als ‘identiteit’, ‘klasse’, ‘etniciteit’, hebben nog geen duidelijke plaats in het cultuurmodel en methodologisch heerst er chaos en strijd. Is daarmee het failliet verklaard van culturele studies? Wat mij betreft niet. Uitgaande van de vaststelling dat ‘het overkoepelende doel van cultural-studiesonderzoek is het ontrafelen van processen van betekenisvorming’ (Hermes) zie ik heil in culturele studies zoals die eigenlijk al sinds jaren worden bepleit door de Amerikaanse cultureel-antropoloog Clifford Geertz, die met zijn bundel The interpretation of cultures (1973) de denkrichting uitgetekend heeft voor een brede cultuuranalyse en die met zijn vele afzonderlijke studies over religie als cultuur- | |
| |
product, kunst als cultureel systeem, ideologie als een cultureel systeem in heel uiteenlopende maatschappijen als Indonesië, Bali en Marokko een voorbeeld gegeven heeft van echte culturele studies. Geertz gaat uit van een semiotisch cultuurconcept, waarin hij de mens conceptualiseert als een dier dat vastzit in een web van betekenis dat hij zelf geweven heeft. De studie van cultuur is dan de analyse van het betekenissysteem waarin de mens zich bevindt en dat hij door zijn symbolisch gedrag, zowel artistiek, religieus, politiek als sociaal, creëert. Deze brede semiotische cultuurdefinitie heeft het voordeel dat ze de onnodige
en artificiële scheiding tussen ‘hoge’ en ‘lage’ cultuur teniet doet en dat ze de beperkte focus op race, sex en gender relativeert. Immers, in deze visie is cultuur het geheel van betekenissen dat door het menselijk gedrag wordt gecreëerd, zowel in de kunst als in de massamedia, zowel in sport als in de gastronomie, zowel in de religie als in de politiek. Geertz' antropologische interpretatie van cultuur sluit bovendien nog nauw aan bij die van de literaire kritiek. Ze komt namelijk neer op het achterhalen van betekenisstructuren en hun sociale achtergrond en betekenis: ‘Doing ethnography is like trying to read (in the sense of “construct a reading of”) a manuscript’.
Methodologisch heeft een dergelijke benadering tot gevolg dat een culturele studie niet een experimentele studie is op zoek naar wetten, maar een interpretatieve op zoek naar betekenis. Het is hier niet de plaats om in te gaan op de verregaande consequenties van een dergelijke benadering voor de wetenschappelijke status van culturele studies, maar de geïnteresseerden verwijs ik graag naar een aanzet tot een discussie daarover in mijn inaugurale rede Culturele identiteit, taal en artistieke expressie (2002). Samenvattend zou ik durven besluiten dat culturele studies op dit moment nog de status van een tegenbeweging heeft; een volwaardig paradigma is het nog niet, maar het is een nieuwe discipline die met de steun van de universitaire beleidsmakers voor een wisseling van de wacht kan zorgen in de letterenfaculteiten.
| |
Besproken titels
Baetens, J. en Verstraete, G. (red.): Cultural studies. Een inleiding. Nijmegen, Vantilt, 2002. €22,00. isbn 90 75697 66 x. pp. 190. |
Jan Baetens en José Lambert (red.), The future of cultural studies. Leuven, Leuven University Press, 2000, 3-21. |
Berg, H.F. van den en Dorleijn, G.J. (red.): Avantgarde! Voorhoede? Vernieuwingen in Noord en Zuid opnieuw beschouwd. Nijmegen, Vantilt, 2002. €27,80. isbn 90 75697 47 3. pp. 256. |
Foer, S. de: Onder Hollanders. Een Vlaming ontdekt Nederland. Amsterdam, Uitgeverij Balans, 2001. €13,50. isbn 90 5617 360 x. pp. 176. |
| |
| |
Istendael, G. van: Het Belgisch labyrint. Wakker worden in een ander land. Amsterdam en Antwerpen, Arbeiderspers, 2001. |
Mouton, O.; Wilssens, M.A.; Antoine, F. en Reynebeau, M. (red.): België, een manier van leven. Tielt, Lannoo, 2001. €21,50. isbn 90 209 4464 9. pp. 207. |
The low countries. Arts and society in the Netherlands. Yearbook. Rekkem, Stichting Ons Erfdeel, 2002. België €37,18, andere landen €52,06. isbn 90 75862 56 3. pp. 320. |
Tulkens, J.: Sire, er zijn geen Vlamingen meer. Roman?. Antwerpen, Houtekiet, 2001. €14,74. isbn 90 5240 619 7. pp. 206. |
| |
Bibliografie
Baetens, J. en Lambert, J. (red.): The future of cultural studies: essays in honour of Joris Vlasselaers. Leuven, Leuven University Press, 2000. |
Bal, Mieke: ‘Crossroad theory and travelling concepts: from cultural studies to cultural analysis’. |
Beheydt, L.: Kenterende culturele identiteit. 's-Gravenhage, ANV, 1996, 17. |
Beheydt, L.: Culturele identiteit, taal en artistieke expressie. Inaugurale rede. Leiden, Universiteit Leiden, 2002. |
Geertz, C.: The interpretation of cultures. Selected essays. New York, Basic Books, 1973. |
Hall, S.: Het minimale zelf en andere opstellen. Amsterdam, Sua, 1991. |
Musschoot, A.: ‘De nieuwe ideeëngeschiedenis komt eraan, Kroniek ALW’. Neerlandica extra Muros, 40, 2, 50-54 (mei 2002). |
Vlasselaers, J. en Baetens, J. (red.): Handboek culturele studies. Concepten, problemen, methoden. Leuven, Acco, 1996. |
|
|