| |
| |
| |
J.M van der Horst
........... Kroniek van de taalkunde 2001/2002
Jan-Baptist Hous, geboren in 1756, was pruikenmaker van beroep. Na de inval van de Fransen raakte de pruik vrij plotseling uit de mode, en Hous werd postbode. Dat zou gemakkelijk vergeten zijn, ware het niet dat Hous een dagboek bijgehouden heeft, of eigenlijk meer een kroniek van wat in Leuven omging. En hij heeft dat volgehouden van 1792 tot 1829. In 1964, en later nog eens in 1991 is die Leuvense kroniek uitgegeven door J. de Kempeneer. Op 1 december 1792 noteert Hous: ‘item den 1 Xber hebben de Vonckisten hun eerste sittting gehoude van hun clup in de sael van het gewesene seminarie generael’. Het is, voorzover mij bekend, de eerste keer dat het woord club in het Nederlands is overgeleverd. Dat is tamelijk eenvoudig na te gaan. Het WNT geeft s.v. club enkel 19de-eeuwse citaten. Het Etymologisch woordenboek van De Vries en De Tollenaere zegt: ‘ca. 1800’. Zo ook het Van Dale etymologisch woordenboek.
Minder eenvoudig te beantwoorden zijn de volgende vragen: hoe komt zo'n Engels leenwoord in de woordenschat van een 18de-eeuwse Leuvense postbode? Zijn er trouwens andere Engelse woorden in de 18de eeuw ontleend? Is club het oudste Engelse leenwoord, of zijn er in voorgaande eeuwen al veel meer woorden aan het Engels ontleend? Hoe verhouden zich, in de verschillende eeuwen, de aantallen Franse, Engelse, Duitse, enz. leenwoorden?
De eerste vraag zal wel altijd moeilijk te beantwoorden zijn. De andere zijn in principe te beantwoorden, mits de informatie van het WNT, het MNW en zo nog enkele andere belangrijke bronnen anders gestructureerd was dan ze is. Daar is nu een begin mee gemaakt door Nicoline van der Sijs in haar Chronologisch woordenboek; de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen.
De kern van het boek is een chronologische lijst van woorden, lopende vanaf het jaar 107 (het woord wad) tot aan het jaar 2000 (met onder andere de woorden e-government, plassticker en weblog). Het gaat om thans algemeen gangbare woorden, in hun nu gangbare betekenis. Alle behandelde woorden staan bij het jaar van eerste optekening (voorzover bekend). Menig woord zou dus ouder kunnen zijn. Bij club kan in de tweede editie ‘1800’ vervangen worden door ‘1792’. Menig woord is heel zeker ouder in een andere betekenis. Ook wordt van elk woord vermeld of het een leenwoord is, een erfwoord, of gevormd door afleiding, samenstelling, enz.
| |
| |
De chronologische lijst is ook toegankelijk gemaakt met een alfabetische lijst, waarin tevens is te zien waar Van der Sijs haar datering op gebaseerd heeft. Dat is dikwijls het WNT of het MNW, maar in veel gevallen heeft zij dankzij andere bronnen eerdere of betere dateringen kunnen vinden.
In het ook al omvangrijke Voorwerk wordt niet alleen de werkwijze uit de doeken gedaan, maar worden meteen ook vast enkele onderzoeken gedaan die moeten aantonen wat er zoal mogelijk is met een chronologisch woordenboek. Bijvoorbeeld alle Engelse leenwoorden van de 18de eeuw bijeenzetten (waaruit blijkt dat het woord club niet zo uitzonderlijk is als ik dacht). Of: in welke eeuwen zijn welke afleidingssuffixen erg productief? Of: op welke semantische terreinen liggen de Duitse leenwoorden van de 17de en de 18de eeuw? Inderdaad, een chronologisch woordenboek opent de weg naar allerlei tot nu toe nauwelijks betreden domeinen. Met recht heette de dissertatie, waarvan dit de handelseditie is: Etymologie in het digitale tijdperk; een chronologisch woordenboek als praktijkvoorbeeld.
Over de dissertatie ben ik enthousiaster dan over de handelseditie. Wat in een academisch proefschrift geheel op zijn plaats is, en daar zelfs alle lof verdient, komt in een ander licht te staan als het aan een breder publiek wordt voorgelegd. In het gebruik door het grote publiek zal er veel misgaan, denk ik. Lang niet elke gebruiker zal het uitvoerige Voorwerk bestuderen. Zodat menigeen gemakkelijk ontgaat dat de genoemde Engelse leenwoorden van de 18de eeuw enkel die zijn welke thans nog gangbaar zijn. Er kunnen dus veel meer ontleningen aan het Engels geweest zijn, maar als ze in de 19de eeuw in onbruik raakten, staan ze er niet in.
De keuze van op te nemen woorden, hoewel enigszins beargumenteerd, blijft duister. Algemeen gangbare woorden, jazeker, maar toch ook trecht en bagge en barg en musketon en mutageen en smeet en spermaceti. Ik begrijp wel dat daar soms iets interessants over te zeggen valt, maar ze maken de contouren der verzameling nogal vaag. Groter nog zijn de problemen met het criterium: ‘in hun huidige betekenis’. Betekenisontwikkeling door de eeuwen heen is zo vaak zo complex en zo subtiel, dat vaak knopen zijn doorgehakt. Zo vaak dat het resultaat me tamelijk willekeurig lijkt.
Het is nu al zo dat men in dit boek opzoekt ‘hoe oud een woord is’ (Krantenkop: ‘Oudste Nederlandse woord: wad’), terwijl slechts het vroegste jaar van overlevering gegeven kan worden. Menig erfwoord moet veel ouder zijn dan het jaar 107 n. Chr. En dan zijn er de genoemde beperkingen. Het woord holocaust bijvoorbeeld krijgt hier, als je alles leest: terecht, het jaartal 1966. Maar het kwam ook al in het Middelnederlands voor. Wie wil weten sedert hoe lang een bepaald woord al bekend is, moet nog steeds eerst in het WNT kijken.
Is dit erg? Nee, volstrekt niet; ik beschouw het boek als een eerste poging. En Van der Sijs, als ik haar goed lees, ook. En het is een hoogst interessante poging. Op termijn zal er nog veel aan veranderd moeten worden om tot een bevredigend en betrouwbaar chronologisch woordenboek te komen (zodat ook de thans erop gebaseerde onderzoekingen wel opnieuw uitgevoerd moeten worden). Vandaar dat ik de handelseditie een beetje prematuur vind. Als acade- | |
| |
misch proefschrift verdient de stoutmoedige terreinverkenning echter alle lof. Het is een veelbelovende aanpak.
We blijven nog even in de buurt met de mededeling dat de drie dikke delen Aanvullingen op het WNT intussen echt verschenen zijn (uitgeverij Sdu, Den Haag 2001). Vorig jaar was het bijna zover, en kon er op deze plaats al wat over verteld worden; intussen heb ik ze ook echt in handen. Bestellingen kan men faxen naar (0031)(0)70 378 97 83 of per post sturen naar Servicecentrum, postbus 20014, 2500 EA Den Haag.
Ook de vier nog dikkere delen van het Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW), eveneens een product van het Leidse Instituut voor Lexicologie, zijn nu verschenen (zie ook p. 76-78). Enkele jaren geleden moesten we met teleurstelling schrijven dat het VMNW weliswaar af was, maar niet kon verschijnen door geldgebrek. Daar is nu blijkbaar in voorzien. Uitgeverij Gopher Publishers (www.gopher.nl) heeft ze keurig uitgegeven, zij het met zo kleine lettertjes dat ik een leesbril heb moeten kopen. Maar dat moest er toch eens van komen.
Fons Moerdijk, die hoofdredacteur was van het WNT, is intussen ook bijzonder hoogleraar Lexicografie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij heeft daar een opmerkelijke inaugurele rede gehouden over woordenboeken in het digitale tijdperk. In feite een thema dat ook bij Nicoline van der Sijs aan de orde is. Terwijl Van der Sijs het terrein verkent van de historische lexicografie, denkt Moerdijk na over het eentalige hedendaagse woordenboek. Maar er is veel gemeenschappelijks. Allebei stellen ze vast dat de computer het lexicografische werk sneller en beter doet dan vroeger mogelijk was. Er kunnen grotere tekstcorpora sneller en beter doorzocht worden. En de gebruiker kan met een woordenboek op cd-rom (bijvoorbeeld het WNT of Van Dale) veel meer dan met een gebonden boek. Toch, en nu wordt het echt interessant, zijn de huidige woordenboeken op cd-rom nog geheel en al ‘gedacht’ vanuit de boek-versie. Er is vooral de winst dat de gebruiker nu ook ‘full text’ kan zoeken, maar daarmee zijn de mogelijkheden van de digitale lexicografie volstrekt niet uitgeput. In feite begint het hier pas. Als we de papieren voorgeschiedenis even helemaal vergeten (als ‘de lexicograaf zich ontdoet van de dwangbuis van het alfabet’), en we het werk van de grond af aan opnieuw zouden doen, maar dan gestructureerd en gedacht vanuit de mogelijkheden van de computer, dan zou het product helemaal anders zijn en nog geheel andere en nieuwe mogelijkheden bieden. Van der Sijs verkent de mogelijkheden van een chronologisch woordenboek (en in het verlengde daarvan ook bijvoorbeeld een historische morfologie, en een woorden-en-zaken geschiedenis), Moerdijk geeft enkele bespiegelingen voor een eentalig modern woordenboek. Er is geen groot voorspellend talent vereist om te kunnen zeggen dat we op dit gebied nog veel nieuwe dingen gaan meemaken.
Niet minder actueel is Marc van Oostendorp met zijn boekje Steenkolen-Engels. De uitdagende ondertitel luidt: Een pleidooi voor normvervaging. Het zou jammer zijn als het in de grote hoop van boekjes over taal ten onder ging. De uitgever
| |
| |
heeft er erg zijn best voor gedaan om het te laten lijken op zo'n goedkoop prul over Engelse leenwoorden, maar dat is het niet. Van Oostendorp denkt voort in de lijn van Abram de Swaan en diens Woorden van de wereld; het mondiale talenstelsel (Amsterdam 2002; eerder in het Engels verschenen als Words of the world; the global language system, 2001). Het Engels is niet meer weg te denken uit ons leven. Wetenschap, handel en industrie, internet, jeugdcultuur, ze zijn grotendeels in het Engels. Men kan dat betreuren, maar het is nu eenmaal zo. Een defensieve en krampachtige reactie maakt de zaak er niet beter op. Ook de situatie negeren is niet verstandig. Anderzijds is het niet realistisch om te verwachten dat de hele wereld Engels gaat spreken. Voor de meeste mensen zal het Engels een tweede taal blijven, die ze (veel) minder goed beheersen dan hun moedertaal. Het kan nooit kwaad om te proberen dat Engels zo goed mogelijk te leren, naast de moedertaal, maar bij Engelstalige moedertaalsprekers blijft de tweede-taalleerder vrijwel altijd in het nadeel. Tenzij, en dat is de kern van het betoog van Van Oostendorp, tenzij al die niet-moedertaalsprekers van het Engels, samen een ruime meerderheid, het zelfbewustzijn gaan opbrengen om hun ‘Steenkolen-Engels’ te aanvaarden als internationale taal. Laat de Britten streven naar hun Oxford-Engels, wij spreken wereldwijd het Steenkolen-Engels.
Een sterk punt in de redenering van Van Oostendorp is dat de situatie die hij bepleit, reeds min of meer de realiteit is. Niet het Oxford-Engels of het Amerikaanse Engels is de wereldtaal, maar allerlei soorten Steenkolen-Engels. Maar 't is met een slecht geweten, of met een gevoel van minderwaardigheid in het bijzijn van Engelstalige moedertaalsprekers. Daar moeten we van af, zegt Van Oostendorp. Fier zijn op ons Steenkolen-Engels biedt de moedertalen (Nederlands, Duits, Deens, Spaans, enz.) waarschijnlijk beter perspectieven dan de aanhoudende, en tot mislukken gedoemde poging Engels Engels, of Amerikaans Engels te spreken.
Ik geloof niet dat ik het met alle stappen in de redenering van Marc van Oostendorp eens ben. En er ontbreken naar mijn smaak belangrijke aspecten in zijn boek. Ik vind bijvoorbeeld dat hij taal te veel en te exclusief als een communicatiemiddel beschouwt. Maar dat neemt niet weg dat serieus wordt nagedacht over een serieuze zaak. En misschien is de weg die Van Oostendorp ons wijst, inderdaad wel de beste. Het boek is in ieder geval een verstandiger en interessanter benadering van het probleem dan de onlangs gehouden demonstratie op Schiphol van een groepje ‘taalliefhebbers’ tegen de Engelse borden en bordjes aldaar. Dat is je kop in het zand steken.
Nieuw is de Grammatica van het Nederlands van W.G. Klooster. Nieuw in de zin van: pas verschenen. Niet nieuw door niet eerder geziene theorieën of door grensverleggende indelingen. Het is een traditionele grammatica, in de dubbele zin van dat woord. Zinsdelen en woordsoorten staan centraal. En ze worden op een klassieke wijze uitgelegd. Ik zie dat als een voordeel. Veel taalkundigen hebben namelijk een onoverwinnelijke neiging het wiel opnieuw uit te vinden. Daar kan soms iets moois uit voortkomen, maar meestal is het gebakken lucht. Het vak kan niet zonder solide handboeken en naslagwerken, waarin de neiging
| |
| |
tot oorspronkelijkheid wordt onderdrukt, ten gunste van een respectvolle uiteenzetting van het reeds beschikbare. Kloosters grammatica is een grammatica voor moedertaalsprekers. Maar door haar omvang (400 bladzijden kleine lettertjes; die leesbril komt me goed van pas) zal ze ook extra muros als naslagwerk goede diensten kunnen bewijzen. Mijn enige bedenking bij dit boek is eigenlijk: was een boek van de halve omvang, of van 150 bladzijden, niet nog veel dringender noodzaak geweest? Vorig jaar heb ik daarvoor gepleit in deze kroniek, en ik blijf dat doen. Maar dat is uiteraard geen kritiek aan het adres van Klooster.
Laten we eerst en vooral blij zijn dat af en toe een grammaticus met zo'n boek komt. Want eerlijk gezegd: van officiële zijde is de inzet voor de Nederlandse grammatica uiterst beperkt. Om niet te zeggen: bedroevend. De ANS (Algemene Nederlandse Spraakkunst) heeft dan weliswaar in 1997 een tweede druk gekregen (grondig herzien en sterk uitgebreid), daarna is het akelig stil geworden in die hoek. Men lijkt daar te denken dat de ANS ‘af’ is. Niks onderhoud, niks actualisering, laat staan uitbreiding. Het hele spul wordt nog op een cd-rom gezet, en daarmee zullen we het voorlopig moeten doen. Het zal er nog van komen dat de extramurale neerlandici het werk gaan voortzetten, tot schande van de intramurale autoriteiten. In dat geval: laten zij weten dat ze kunnen rekenen op de steun en inzet van de vakgenoten binnen het taalgebied, want daar is men al even ongelukkig met de situatie.
Een standaardwerk over Bargoens en andere marginale taalkringen is al heel lang J.G.M. Moormanns boek De geheimtalen. Moormann heeft enorm veel verzameld, waarschijnlijk in een tijd toen het nog juist kon, en twee delen zijn destijds verschenen in 1932 en 1934. Het enige probleem met ‘Moormann’ was echter dat die boeken uiterst schaars waren. Tweedehands was er nauwelijks aan te komen, en enkel de grotere bibliotheken hadden het. Daarom is het heel goed dat er nu een heruitgave is verschenen, verzorgd door, alweer, Nicoline van der Sijs. Meer dan dat: er bleek tussen de nagelaten papieren van Moormann nog een ongepubliceerd derde deel te zijn. Ook dat is hierbij nu uitgegeven. Bovendien heeft Van der Sijs een keurig register op de drie delen gemaakt, iets wat destijds bij de twee delen ontbrak. Kijk, daar hebben we wat aan.
Marcel Grauls publiceerde in 2001 zijn boek Mijn naam is haas; hoe historische figuren in het woordenboek belandden. Een heerlijk boek vol wetenswaardigheden over woorden als pantalon, nicotine, marconist en hortensia: het zijn allemaal eponiemen, woorden die gebaseerd zijn op de naam van een persoon. Grauls is in zijn criteria voor eponiemen een beetje ruimer dan Ewoud Sanders het was in diens eponiemenboek. Men kan daar moeilijk over doen, maar wat mij betreft: hoe meer er in zo'n boek staat, hoe beter. Uitgeverij Van Halewyck heeft het boek heel mooi verzorgd; niet alleen de inhoud, ook de vormgeving is aangenaam. Mijn enige punt van kritiek is dat nergens vermeld staat dat dit boek in feite een herziene uitgave is van een eerder boek, onder een andere titel en bij een andere uitgeverij: het is namelijk gewoon een nieuwe editie van Grauls' Bintje & Kalasjnikov; het eponiemenboek, uit 1991. Dat vind ik niet helemaal netjes.
| |
| |
Tot slot twee boeken voor taalverzorging. Het zijn, denk ik, allebei boeken voor de moedertaalspreker. Maar beide wel zo uitgebreid en grondig, dat ze allicht ook hun diensten kunnen bewijzen extra muros. Al was het maar om eens te zien waar de moedertaalsprekers mee tobben. Jan Renkema's Schrijfwijzer richt zich vooral op Nederlanders; Correct taalgebruik van Willy Penninckx, Paul Buyse en Willy Smedts is in de eerste plaats voor de Vlamingen. Daardoor is er naast een zekere overlapping vooral ook veel verschillend. Beide boeken hebben al een lange traditie, en zijn in de loop der jaren met de ene na de andere herziene, verbeterde, uitgebreide of juist enigszins ingekorte editie, herdruk, uitgave, enz. als het ware meegegroeid met de taalgemeenschap, met de veranderende vragen en met de veranderende houding ten opzichte van goed taalgebruik. Ze zijn bepaald niet de enige op hun gebied, maar we zeggen niets teveel als we stellen dat deze wel tot de meest gewaardeerde behoren.
Was het niet praktischer geweest een boek samen te stellen voor het hele taalgebied, Nederland en Vlaanderen samen? Het wordt vanuit een bepaalde taalpolitieke instelling wel eens gedaan. Maar de samenstellers van deze boeken, mensen van de praktijk, zijn realistisch genoeg om te weten dat zoiets wel mooi zou zijn maar niet helemaal aansluit op de concrete vragen die de lezers beantwoord willen zien. In Nederland worden soms andere vragen gesteld dan in Vlaanderen. Ook al is vooral het verzorgde taalgebruik in het zuiden niet heel anders dan dat van het noorden, er zijn verschillen. En 't zijn vaak juist die verschillen waar de gewone taalgebruiker zich onzeker voelt, en dan naar een boek grijpt. Daarin worden geen (of nauwelijks) andere antwoorden gegeven, maar wel andere vragen beantwoord.
| |
Besproken titels
Grauls, Marcel: Mijn naam is haas; hoe historische figuren in het woordenboek belandden. Leuven, Van Halewyck/Balans, 2001. €25,00. isbn 90 5617 327 8 en/of 90 5018 546 0. |
Klooster, W.G.: Grammatica van het Nederlands. Den Haag, Sdu, 2001. €35,00. isbn 90 12 09024 5. |
Oostendorp, Marc van: Steenkolen-Engels. Amsterdam en Antwerpen, L.J. Veen, 2002. €13,50. isbn 90 204 5749 7. |
Penninckx, Willy; Buyse, Paul en Smedts, Willy: Correct taalgebruik. Kortrijk-Heule, UGA, z.j. [2001], 7e druk. €24,50. isbn 90 6768 247 0. |
Renkema, Jan: Schrijfwijzer. Den Haag, Sdu, 2002, 4e editie. €29,95. isbn 90 12 09023 7. |
Sijs, Nicoline van der: Chronologisch woordenboek; de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. Amsterdam en Antwerpen, L.J. Veen, 2001. ca. €50,00. isbn 90 204 2045 3. |
Sijs, Nicoline van der: De geheimtalen, J.G.M. Moormann. Amsterdam en Antwerpen, L.J. Veen, 2002. €49,95. isbn 90 204 5945 7. |
|
|