Neerlandica extra Muros. Jaargang 2003
(2003)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| ||||||
P. de Kleijn
| ||||||
[pagina 35]
| ||||||
Het is jammer dat de schrijvers van Lezen las gelezen bij informatie over die teksten wel praten over zaken als complexiteit en lengte van zinnen, maar niet over de criteria die zijn gehanteerd bij de keuze van die teksten. Waarom kiest men voor een aankomend student een tekst over ramadan, dialecten of een straatmuzikant of laat men een Chinees of een Turk vertellen over zijn ervaring in Nederland? Op zich is daar natuurlijk niets op tegen - hoewel ik in NT2-cursussen wel erg vaak begin aan te lopen tegen ramadan en tegen buitenlanders die vertellen dat Nederland een vlak land is. Maar als ik naast genoemde teksten ook teksten ontwaar over de Afsluitdijk, de Randstad, onderwijs, kiesrecht, vrouwen en politiek enerzijds en over onderzoek naar hersenletsel bij voetbal, aardgas en kernafval anderzijds, wordt onduidelijk tot welk gemeenschappelijk uitgangspunt al deze teksten herleid kunnen worden. Het boek hinkt op twee of zelfs op drie gedachten: algemene taalverwerving, inleiding in de Nederlandse samenleving en voorbereiding op een bepaalde vakstudie. Dagboekfragmenten van Anne Frank, een verhaal van Remco Campert en gedichten van Martinus Nijhoff, Ida Gerhardt, Jan Hanlo, Rutger Kopland, Hans Andreus, Adriaan Morriën en Hanny Michaelis: Ook die staan in het boek en het is een feest voor hoofd en hart, maar het hinken wordt er bepaald niet minder door. In haar publicatiesGa naar eind1 over woordenschat en hoger onderwijs constateert Hazenberg dat voor studie in het hoger onderwijs de niet-Nederlandstalige student moet beschikken over een receptieve woordenschat van 11.000 woorden. Gezien dat feit had Lezen las gelezen mijns inziens de straatmuzikant en de Afsluitdijk beter links kunnen laten liggen - daar houden vele anderen zich al mee bezig - en zich kunnen concentreren op woorden die voor een vervolgstudie van direct belang zijn. Welke daartoe behoren, weet ik niet, maar met het uitgangspunt: ze moeten afkomstig zijn uit een frequentielijst van 1000-5000 woorden, kan men nog alle kanten op. En dat is wat men in Lezen las gelezen doet. Dat betekent natuurlijk niet dat deze heruitgave geen nuttige en interessante cursus is. Zeker niet. Er wordt een keur aan gevarieerde teksten aangeboden met daarbij allerlei opdrachten, ook herhalingsopdrachten en dat is verheugend want te gemakkelijk gaat men ervan uit dat als een woord een keer in een tekst heeft gestaan en daarna nog een keer in een oefening, men het kent. In de Sleutel - achterin het boek - staan de goede antwoorden bij de opdrachten en de oefeningen. De nieuwe versie van Lezen las gelezen kan niet gebruikt worden naast de vorige. Daarvoor zijn de veranderingen te ingrijpend. Zo zijn een aantal teksten vervangen of geactualiseerd en is de opzet van de woordtraining niet meer dezelfde (van de nieuwe woorden worden alleen die woorden geoefend die voorkomen in de frequentielijst van 1000-5000 woorden). Gebleven is, bij iedere tekst, een woordenlijst met uitleg. Deze uitleg kan de vorm hebben van een omschrijving, een synoniem, een illustratie of, als het niet anders kan, van een vertaling in het Arabisch, Engels of Turks. Deel 1 is gedrukt met een blauwe letter en deel 2 met een groene. En daartussen veel bruin. Mijn eerste gedachte was: ze willen het kopiëren tegengaan. Maar dat is het niet. Het is gewoon blauw, groen en bruin. | ||||||
[pagina 36]
| ||||||
Tien videolessenDat is de ondertitel. De officiële titel luidt: @net. Afstandsonderwijs Nederlandse taal en cultuur. Dat ‘afstandsonderwijs’ is een voorschotje op de toekomst want nu zijn slechts verkrijgbaar tien videofragmenten met daarbij een korte inleiding, een voorbereiding waarin de moeilijke woorden in het Nederlands worden uitgelegd, oefeningen, luister- en spreekopdrachten en reflectievragen. In (Bommeliaanse) linguïstiek heet dat het OVUR-model. Waarom deze videofragmenten? Omdat er in het vreemdetalenonderwijs Nederlands grote behoefte bestaat aan visueel materiaal waarmee de luistervaardigheid getraind kan worden en dat informatie geeft over Nederland en Vlaanderen. Bij voorkeur actuele informatie. Aan die laatste wens wordt door @net niet tegemoet gekomen. Uit de vele opnamen waarover de samenstellers beschikten, zijn juist die fragmenten gekozen die niet te snel gedateerd raken. Een verstandige keuze. Actueel materiaal zal beschikbaar komen als er van deze videolessen een internetvariant zal verschijnen. Dat is de bedoeling en men mag hopen dat deze bedoeling werkelijkheid zal worden. Er is videomateriaal voor halfgevorderden en voor gevorderden. Omdat de bron in beide gevallen dezelfde is (Studio NL, het magazine van de Wereldomroep op BVN TV) hebben de samenstellers hun criteria voor differentiatie van de gekozen fragmenten elders gezocht: in spreektempo, woordgebruik, informatiedichtheid en ondersteuning van tekst door beeld. Van gebruikers wordt een receptieve woordenschat verwacht van ongeveer 2000 woorden. Er is - in tegenstelling tot de hierboven besproken cursus - bij die 2000 woorden geen verwijzing naar bestaande (frequentie)woordenlijsten. Maar omdat 2000 ongeveer het aantal woorden is van het Basiswoordenboek Nederlands (De Kleijn en Nieuwborg) mag je, denk ik, zeggen dat ‘Basiskennis’ van het Certificaat Nederlands als vreemde taal (oude stijl) het beginpunt is van @net. Of wie meer vertrouwd is met de classificatie van het Europees Referentiekader: de eindterm voor halfgevorderden is B1 en voor gevorderden B2. Er zijn vijf fragmenten + opdrachten voor halfgevorderden en even zoveel voor gevorderden. Die fragmenten zijn niet geordend naar moeilijkheidsgraad en dus ‘kan de leerder zelf de volgorde bepalen’. Het staat er als een sympathiek gebaar aan het adres van de cursist. Dat is het ook. Maar ik zou het minstens zo sympathiek hebben gevonden als die fragmenten wél waren geordend naar moeilijkheidsgraad. De fragmenten gaan op halfgevorderdenniveau over een fotograaf die een belangrijke prijs heeft gekregen, de kijkwijzer (een classificatiesysteem voor films), veranderingen in de tekeningen van Suske en Wiske, over de gelukkige Nederlander en over discotheken die langer mogen openblijven. Op gevorderdenniveau over Maurits van Nassau, overeenkomsten en verschillen tussen Belgische en Nederlandse popmuziek, kampeerders in Bakkum, kinderen die straten en pleinen helpen schoonhouden en een tentoonstelling over schoonheid. ‘Bij de selectie van de fragmenten is met name op de culturele inhoud gelet’. Die culturele inhoud is er - al moet het bij een zo vaag en weids criterium al | ||||||
[pagina 37]
| ||||||
gek lopen wil een fragment daar niet aan beantwoorden en al komt Vlaanderen met alleen Suske en Wiske (de ramadan onder de Vlaamse topics) en met de helft van het stukje over popmuziek er wat bekaaid af.
Het is een gelukkige gedachte van de samenstellers geweest om voorafgaand aan de eigenlijke luisteropdrachten, aandacht te besteden aan de woordenschat. Dat gebeurt door een verklaring van woorden en uitdrukkingen uit het videofragment en door een aantal oefeningen daarbij. Wat de overwegingen zijn geweest om het ene woord wel en het andere niet voor een verklaring in aanmerking te laten komen, weet ik niet. Als ik de woordenlijsten vergelijk met het transcript van de fragmenten (dat is dus beschikbaar), vind ik dat er tamelijk weinig en soms tamelijk willekeurig uitleg wordt gegeven. De luisteropdrachten zijn nuttig en gevarieerd. Waarom ze in het werkboek gevolgd worden door spreekopdrachten begrijp ik niet: het doel van @net is immers de vergroting van de luistervaardigheid, niet van de spreekvaardigheid of van de gespreksvaardigheid. Ik kan het verband nog enigszins begrijpen als de spreekopdrachten direct gekoppeld zijn aan de videofragmenten. Maar dat is lang niet altijd het geval. Na het stukje over de fotojournalist, luidt de spreekopdracht: neem een krant en kies met elkaar de drie mooiste foto's. Na het stukje over Suske en Wiske moet er gepraat worden over de stelling: als kinderen veel stripverhalen lezen, is dat slecht voor hun taalontwikkeling en bij het stuk over Maurits van Nassau (die het hoofd van Van Oldenbarnevelt liet rollen) is de opdracht: een veertienjarig meisje steelt een flesje parfum in een warenhuis. Welke straf zou je geven? Leuk, inventief, maar ik vind het toch jammer dat niet de luistervaardigheid an sich het volle pond heeft gekregen. Daar hebben de leerlingen gemeenlijk hun handen aan vol, zeker als men ze niet slechts aanzet tot het in het NT2-onderwijs zo geliefde globale luisteren maar - af en toe - ook wil dat ze het naadje van de kous weten. Om die reden en om de beperkte woorduitleg bij de fragmenten zou ik die spreekopdrachten - en ook de reflectievragen - graag inruilen tegen meer luisteropdrachten. En zou ik het toejuichen als er een vervolg komt op dit gelukkige initiatief, hetzij in deze vorm, hetzij voor internet. Want met luisteropdrachten bij authentieke videofragmenten bewijst men de extramurale neerlandistiek een grote dienst. | ||||||
Twee oefenboeken over idiomatische uitdrukkingenHet eerste heeft als titel Beeldtaal. ‘Beeldtaal is taal die gevat is in een beeld. Dat beeld geeft de betekenis van het woord of de uitdrukking weer. Nederlandse beeldtaal is voor NT2-leerders vaak lastig te begrijpen’. Dat laatste is beslist waar. De reden daarvan is, zegt de auteur, dat die uitdrukkingen teruggaan op beelden van vroeger waarmee de NT2-leerder, die in een andere cultuur is opgegroeid, niet vertrouwd is. Ze moeten daarom ‘speciaal onderwijs’ krijgen in het ‘doorzien’ van onze beeldspraak en ze moeten die beeldspraak ‘leren begrijpen’. Als ze bij dat ‘speciaal onderwijs’ Beeldtaal gebruiken, krijgen ze | ||||||
[pagina 38]
| ||||||
tegelijkertijd een stukje Nederlandse cultuurgeschiedenis ‘want de rangschikking van het idioom is namelijk mede gebaseerd op de cultuurgeschiedenis van Nederland’. Eerst iets over die rangschikking. Het boek bestaat uit twee delen. Deel 1: De mens en zijn omgeving. Deel 2: De mens in de geschiedenis. In deel 1 worden o.a. behandeld de lichaamsdelen, kleding, kleuren, dieren, muziek, de tijd, geld, spreken en schrijven. Deel 2 valt uiteen in de tijd van monniken en ridders, van steden en staten (met daarin idioom ontleend aan ambachten, beroepen, rechtspraak, spel), van ontdekkers en hervormers (bijbel, scheepvaart), van burgers en stoommachines (huishouden, eten en drinken, stoommachine) en van radio, televisie en computers (elektriciteit). Misschien vraagt u zich af waarom ‘eten en drinken’ niet in deel 1 wordt behandeld (de mens en zijn omgeving) of waarom de bijbel pas aan bod komt bij de hervormers en niet bij de monniken. Bij deel 1 staat een houten klaas in de subgroep ‘materialen’ en schuine moppen in de subgroep ‘vormen’. De uitdrukking de hand op iets leggen of de hand met iets lichten staat in deel 1 (bij handen) maar waarom niet in deel 2 bij respectievelijk rechtspraak en ambachten en beroepen? De gekozen classificatie is met andere woorden moeilijk toepasbaar en verre van probleemloos. Belangrijker echter is de vraag of zo'n indeling het de leerder makkelijker maakt deze uitdrukkingen te begrijpen. Want daar gaat het tenslotte om. In les 1 en 2 staan uitdrukkingen met hand (aan de hand zijn, de hand lichten enz.), in 3 met armen en benen, in 4 met voeten enz. Die uitdrukkingen hebben qua betekenis vrijwel niets met elkaar te maken, ondersteunen elkaar geenszins bij het onderling herkennen van de uitdrukking en bieden bij opslag in het geheugen geen nuttige dwarsverbanden of aanknopingspunten. Ook van de wetenschap dat een serie uitdrukkingen te herleiden is tot de tijd van de ontdekkers en hervormers en te maken heeft met scheepvaart komt bij het memoriseren slechts ‘cleine bate’ omdat ze onderling vaak in betekenis verschillen. Mijns inziens zou het daarom vanuit didactisch oogpunt wenselijker zijn geweest wanneer de uitdrukkingen zoveel mogelijk herleid zouden zijn tot niet-figuurlijk taalgebruik: bij ‘bedrog’, ‘oneerlijkheid’ de hand lichten met, het achter zijn ellebogen hebben, iemand om de tuin leiden; bij ‘geluk’ met zijn neus in de boter vallen, in de wolken zijn; bij (niet) ‘begrijpen’ boven zijn pet gaan enz. Daarmee verdwijnt natuurlijk een van de peilers van dit boek: de genoemde cultuurgeschiedenis. Ik treur daar niet om want door dat stukje cultuurgeschiedenis wordt het leerproces naar mijn mening nodeloos verzwaard. In de verantwoording wordt de suggestie gewekt dat moedertaalsprekers met al deze uitdrukkingen geen moeite hebben omdat ze zijn opgegroeid in de cultuur waarin die uitdrukkingen zijn ontstaan. Met het begrijpen van die uitdrukkingen heb ik inderdaad geen moeite, maar waar iets onder de knie hebben, een blauwe maandag, de kous op de kop krijgen en veel soortgelijk idioom historisch gezien vandaan komt, weet ik niet en ik zie niet in waarom vreemdetaalleerders dat wel zouden moeten weten. Omdat die cultuurhistorische uitstapjes het leerproces ondersteunen, is de redenering van Van der Toorn. In de eerste plaats is die | ||||||
[pagina 39]
| ||||||
historische uitleg lang niet altijd mogelijk (zie Beeldtaal), in de tweede plaats is die uitleg nogal eens omstreden (zie Beeldtaal en vergelijk met idioomboeken) en in de derde plaats kan het ook zonder (zie de doorsnee Nederlander en Vlaming). Zeker, kennis van die herkomst is interessant en is soms een hulpmiddel, maar ik ben voorlopig al heel tevreden als mijn studenten weten dat iets op zijn elfendertigst doen te maken heeft met heel langzaam. Die fijne weefkam (wist u dat?) is een zorg voor later. Bij de ruim 500 idiomatische uitdrukkingen in Beeldtaal wordt eerst een omschrijving gegeven (deel 1) of een historische uitleg en een omschrijving (deel 2) en een voorbeeldzin. Daarna volgen er bij ieder onderwerp een aantal oefeningen (met achterin het boek de goede antwoorden). Het is jammer dat de auteur zich niet heeft beperkt tot omschrijving-voorbeeldzin-oefening. Dat zou een heel nuttig boek hebben opgeleverd. Maar ze heeft, zoals ze zelf zegt, het mes aan twee kanten willen laten snijden. Die tweede kant, de cultuurcomponent, vertroebelt, vind ik, de structuur van het boek en vertroebelt het taalverwervingsproces.
De tweede publicatie op idioomgebied heet De spijker op de kop en is geschreven door Berna de Boer en Birgit Lijmbach. Het gaat om ruim honderd uitdrukkingen (geen spreekwoorden) en ze worden niet alleen aangeboden om ze te begrijpen maar, in tegenstelling tot Beeldtaal, ook om ze te gebruiken. Want als je dat kunt - ze gebruiken - beschik je niet slechts over een effectief taalmiddel waardoor je je Nederlands ‘Nederlandser’ kunt maken, maar ben je tevens een volwaardiger lid van de taalgemeenschap, zeggen de auteurs terecht. De uitdrukkingen zijn afkomstig uit kranten en tijdschriften en ondergebracht in acht hoofdstukken, ‘gebruiksgebieden’ genoemd. De afbakening van die ‘gebruiksgebieden’, de titels die daarboven zijn geplaatst (Op de valreep, voor een appel en een ei enz.) en het waarom van plaatsing van uitdrukkingen in een bepaald hoofdstuk doet nogal willekeurig aan en geeft weinig didactische ondersteuning. Ook hier zou een koppeling aan niet-figuurlijke woorden en situaties mijns inziens beter zijn geweest. Ieder hoofdstuk begint met de presentatie van de uitdrukkingen die in dat hoofdstuk geoefend worden. Die presentatie heeft de vorm van een authentiek stukje tekst waarin typografisch is aangegeven wat het idioomgedeelte is. Op grond van deze context moet de leerling de betekenis van de uitdrukking proberen te achterhalen. Geen geringe opgave. Soms is het sowieso niet erg duidelijk waarover het fragment gaat, soms wordt de uitdrukking gekoppeld aan een context die men niet verwacht (‘Steensma kwam in 1969 als jonge adjunctdirecteur bij de Martinihal te werken. Hij kreeg meteen zijn eerste koninklijke ontvangst voor de kiezen, want in dat jaar opende prins Claus de hal.’) en de pregnantie van de contexten laat nogal eens te wensen over (‘metselaar of palingkweker. Vissers die bij de amateurs op topniveau voetballen, zijn een uitstervend ras. Zij kunnen door de week niet trainen en vallen steeds vaker buiten de boot.’) (dit is de integrale tekst, compleet met die ‘metselaar of palingkweker’). Gelukkig staat er achter in het boek een volledige lijst van de behan- | ||||||
[pagina 40]
| ||||||
delde uitdrukkingen met een korte eenvoudige uitleg, maar raadpleging daarvan druist in tegen het heuristische uitgangspunt. Na de krantenfragmenten volgen er een paar oefeningen die gericht zijn op het herkennen en begrijpen van uitdrukkingen, vervolgens oefeningen waarbij de leerling van passief naar actief gebruik wordt geleid en ten slotte enkele oefeningen voor actief gebruik. Daarna wordt de leerling weer terugverwezen naar de beginteksten: hij of zij moet controleren of de uitdrukking begrepen is. Een nuttige en evenwichtige aanpak. Wel een ‘snelle’: met name de productieve beheersing zou wel eens meer oefenmateriaal kunnen vereisen dan dit boekje van 64 bladzijden (inclusief idioomlijst en goede antwoorden) te bieden heeft.
Het is mooi dat Beeldtaal en De spijker op de kop op de markt zijn verschenen maar daarmee is naar mijn mening nog niet voldaan aan alle wensen die bij NT2- en NVT-docenten op dit gebied leven. Wie wil werken aan meer en in bepaalde opzichten aan beter kan met vrucht putten uit twee recente publicaties: Daniëls, Wim, Junior spreekwoordenboek en Klare taal (eindredactie Hans de Groot). Het eerste geeft in alfabetische volgorde: de idiomatische uitdrukking, de betekenis ervan, een voorbeeldzin en een (historisch-etymologische) verklaring. Het tweede, ook in alfabetische volgorde: de idiomatische uitdrukking, de uitleg en de betekenis ervan, geen voorbeeldzin, geen etymologie, wel synonieme of soortgelijke uitdrukkingen en wel aanwijzingen voor de situatie waarin men de uitdrukking gebruikt. Vooral deze gebruiksaanwijzingen, zowel in Beeldtaal als in De spijker op de kop afwezig, lijken me een belangrijk aspect voor ieder idioomboek voor niet-Nederlandstaligen. Beide boeken hanteren een eenvoudig, toegankelijk Nederlands en beide boeken hebben een misleidende titel (het Junior spreekwoordenboek gaat beslist niet alleen over spreekwoorden maar ook en in belangrijkere mate over uitdrukkingen; Klare taal is ook de titel van de uitgebreide basisgrammatica NT2 van Jenny van der Toorn-Schutte). | ||||||
[pagina 41]
| ||||||
Besproken materiaal
| ||||||
Bibliografie
|
|