verwerkt zijn. Opmerkelijk echter is dat de algemene literatuurwetenschap nagenoeg verdwenen blijkt te zijn: slechts in één bijdrage, waarin Jan van Luxemburg in een persoonlijke terugblik de ontwikkelingen van de jaren negentig de revue laat passeren, is de literatuurwetenschap in haar ‘oude’ vorm nog aanwezig. Van Luxemburg signaleert, wellicht ten overvloede, dat de ALW in de decennia 1960-1990 ‘de wind heeft mee gehad in Nederland’. Maar: ‘Het lijkt erop dat dit tijdperk voorbij is’. Dat heeft te maken met de overheidsbezuinigingen, denkt hij, maar ‘ook met de onduidelijke identiteit van het vak’ (pp. 237). En ook: in Nederland, zoals elders in de wereld, blijken culturele studies, ‘al dan niet via benoemingen’, de plek van de literatuurwetenschap(pers) opgeëist te hebben.
Exit de oude algemene literatuurwetenschap dus. En leve de nieuwe literatuurwetenschap die, als men de bijdragen in dit jaarboek erop naleest, zich misschien wel aandient als cultuurwetenschap maar in feite een combinatie aanbiedt van nationale literatuurstudie uit diverse culturen, geschoeid op een globaliserende ideeënhistorische leest. Ook de traditionele vergelijkende literatuurwetenschap is hierbij uit het beeld verdwenen. Het nieuw aangeboorde probleemveld stelt identiteitsconstructie en representatie centraal rond de grote thema's van de twintigste-eeuwse geschiedenis. Grote thema's dus, net zoals in de ideeëngeschiedenis die aan het begin van de twintigste eeuw in het spoor van Wilhelm Diltheys Geistesgeschichte werd ontwikkeld. Maar met dit verschil dat het toen ging om universele thema's als liefde, dood en vriendschap, en nu om de grote catastrofen van de afgelopen eeuw: de twee wereldoorlogen, het Francoregime in Spanje, het Vichytijdperk in Frankrijk, de holocaust of heel in het algemeen het beeld van Europa bij niet-Europeanen. De ‘verwerking’ en/of interpretatie van dat alles in de respectieve literaturen levert dus een Europees cultuurbeeld op met politieke allures. In het volgende Jaarboek zal de heterogene invulling van het begrip ‘klasse’ aan de beurt komen, ‘niet alleen in de sociologie, maar eveneens in de cultuur- en literatuurwetenschap’.
In Literatuurwetenschap tussen betrokkenheid en distantie, red. Liesbeth Korthals Altes en Dick Schram (Assen: Van Gorcum (2000), pp. 412, isbn 90 232 3640 8, €29,50) is de ‘oude’ praktijk van de algemene literatuurwetenschap nog zichtbaar in zijn brede diversiteit. Ook hier wordt gememoreerd dat de (algemene) literatuurwetenschap, sinds de bloei in de jaren zestig tot stand kwam, internationaal en ook in Nederland een ‘roerige ontwikkeling’ heeft doorgemaakt. De veelheid van benaderingen waarin de literatuurwetenschap rond de eeuwwisseling uiteen is gevallen wordt er niet verketterd maar als complementair beschouwd, ‘als een consequentie van de complexiteit van de literatuur als object van studie’ (Voorwoord), maar toch wordt ook hier gealludeerd op de ‘onduidelijke identiteit’ van de literatuurwetenschap: ze dreigt volledig op te gaan in de ‘huidige interdisciplinaire en intermediale trend’, waar zij juist voorheen, ‘met de semiotiek als raamwerk, het model leverde voor de bestudering van andere kunsten en andere vormen van communicatie’.
De bundel Literatuurwetenschap tussen betrokkenheid en distantie geeft geen