| |
| |
| |
J.M. van der Horst
........... Kroniek van de taalkunde 2000/2001
M.C. van den Toorn heeft jaren geleden eens een artikel gewijd aan ‘De methode Paardekooper’ (1978). Niet zonder reden, want het gebeurt niet vaak dat een taalkundige ruim een half mensenleven consequent voortwerkt volgens een door hem zelf ontworpen en ook wel in andere opzichten nogal ‘eigen’ methode. De kern van de methode moge aan De Saussure ontleend zijn (paradigma en syntagma), uitwerking en toepassing, om niet te zeggen: de meedogenloze consequentie waren geheel en al Paardekooperiaans. Van den Toorn gaf in 1978 niet alleen een samenvatting, maar ook een kritische bespreking van Paardekoopers methode. Het artikel is nog steeds heel lezenswaard.
Wat Van den Toorn niet met zoveel woorden zegt maar wat wel mijn mening is: de methode Paardekooper leert niets over aard of functioneren van taal. En de daarop gebaseerde schoolboeken hebben mijns inziens zelfs een averechts effect gehad. Tegelijkertijd dient gezegd dat waarschijnlijk niemand zo'n overstelpende rijkdom aan observaties en beschrijvingen heeft geleverd. Je kan van de methode zeggen wat je wilt, maar ze werkt. Mijn houding, en zo te zien ook die van Van den Toorn, is dus tweeslachtig. Enerzijds een methode waar veel op af te dingen is en die zelfs afstoot (niet toevallig zijn er hoegenaamd geen echte ‘volgelingen’), anderzijds het grootste respect voor de resultaten. Ik vind dat Van den Toorn die dubbele reactie goed heeft laten uitkomen in zijn artikel uit 1978.
Intussen zijn we 24 jaar verder, en andermaal is er reden voor een studie als die van Van den Toorn, nu onder de titel: ‘De methode Duinhoven’. Ook over Duinhoven kan gezegd worden dat hij decennia lang artikelen en boeken publiceert ‘volgens een door hem zelf ontworpen en ook wel in andere opzichten nogal “eigen” methode’. De verschillen met Paardekooper zijn overigens groter dan de overeenkomsten. Waar Paardekooper zich richtte op het hedendaagse Nederlands (in feite zijn eigen idiolect; Stutterheim sprak in zijn colleges over het ‘Algemeen Beschaafd Paardekoopers’), strekt Duinhovens werk zich ook en soms vooral uit over de taalgeschiedenis; terwijl Paardekooper een bijna eindeloze reeks patronen aan het daglicht bracht, wordt bij Duinhoven bijna alles herleid tot een analytisch dan wel synthetisch patroon; tegenover Paardekoopers aandacht voor detail en feitelijke gegevens staat Duinhovens abstractie
| |
| |
en soms storend gebrek aan data. Een overeenkomst lijkt me dan wel weer een vergelijkbare tweeslachtige waardering: enerzijds afwijzing van veel, anderzijds respect voor wat geboden wordt. Kortom: ik hoop dat iemand eens ‘De methode Duinhoven’ gaat schrijven. Dat werk wordt verlicht doordat onlangs Duinhoven zelf alvast een samenvatting van zijn denkbeelden heeft gepubliceerd: Analyse en synthese in het Nederlands (uitg. Van Gorcum, Assen 2001; paperback 244 blz.; isbn 90 232 3707 2; €22,67). In 66 korte hoofdstukjes komen al zijn concepten aan de orde, en worden tevens allerlei verschijnselen volgens het geboden recept behandeld. Het boek is geschreven om te dienen als inleidend cursusboek. Maar mijns inziens is het daarvoor te apart.
Niet minder apart of bijzonder is Jelle de Vries' Onze Nederlandse spreektaal (uitg. Sdu, Den Haag 2001; paperback 564 blz.; isbn 90 12 09038 5; €31,72), maar om heel andere redenen. Dit is niet een methodisch of theoretisch boek, maar een soort grammatica van het hedendaagse Nederlands. Met opzet schrijf ik: een soort grammatica. Jelle de Vries was geen taalkundige, maar door zijn werk bij radio en televisie raakte hij geboeid door spreektaal. Vooral die aspecten van de gewone alledaagse spreektaal die bij het schrijven niet worden weergegeven. Zoals de buiging van bijwoorden in groepen als een hele mooie auto en dat is behoorlijke sterke koffie. Het moest dan een spreektaalgrammatica worden, als aanvulling op andere werken, die die spreektaal veronachtzamen. Een prachtig idee. Maar het lijkt me min of meer mislukt. Enerzijds doordat De Vries kennelijk al doende, om tot een afgerond geheel te komen, meer en meer uit de ANS is gaan overnemen, waardoor het gehalte ‘typisch spreektaal’ navenant afnam; anderzijds doordat in feite vrijwel alles wat dan zo typisch zou zijn voor spreektaal, in de ANS ook te vinden is (en veel beter beschreven). Ik betrapte mezelf erop, al lezende, dat het boek me irriteerde. Niet door de verschijnselen, maar door de pretentie waarmee ze gepresenteerd worden. Ik erken gaarne dat ook niet-taalkundigen boeiende dingen over taal kunnen zeggen; maar vijfhonderdvierenzestig bladzijden over wat elders al (veel) beter gedaan is, is me wat te veel.
Van heel ander kaliber zijn twee inleidingen tot de grammatica van het Nederlands voor opleidingen aan universiteit of HBO-instelling. Het ene is Grammatica van de Nederlandse zin van Willy Vandeweghe, m.m.v. Magda Devos en Fons De Meersman (uitg. Garant, Leuven/Apeldoorn 2000; paperback 365 blz.; isbn 90 5350 744 2; €25,41). Het andere is Syntaxis van het Nederlands van Hans Bennis (uitg. Amsterdam University Press 2000; paperback 255 blz.; isbn 90 5356 414 4; met cd-rom; €28). Het boek van Vandeweghe biedt iets meer grammatica, en dat van Bennis iets meer taalkundige methode, terwijl beide grondig te werk gaan en goed in elkaar zitten. Er is opvallend genoeg weinig overlapping. Je zou bij wijze van spreken beide boeken na elkaar kunnen behandelen in je cursus en de student zou niet gauw roepen: ‘Dat hebben we al gehad’.
Ik veroorloof me hierbij een persoonlijke aantekening. Ik heb bijna twintig jaar les gegeven in moderne grammatica, ontleden, syntaxis of hoe de cursus ook mocht heten na opeenvolgende reorganisaties. Het waren lessen aan de
| |
| |
vroegere M.O.-opleiding Nederlands, de Nederlandse ‘lerarenopleiding’ en een scala van opleidingen voor tekstschrijvers en journalisten. Ik deed dat aan de hand van Van den Toorns Nederlandse Grammatica. Voor veel studenten was dat boek aan de moeilijke kant, maar het ging. Van den Toorns boek wordt niet meer herdrukt. Ik geef trouwens die lessen niet meer. Maar als ik morgen weer moest beginnen, welk boek zou ik dan kiezen? Ik zou er geen kunnen noemen. Met alle respect voor het werk van Vandeweghe en van Bennis, maar hun boeken zouden mijn studenten zeker te hoog vliegen. Ik denk dat ze geschikt zijn voor universitaire studenten met belangstelling voor taalwetenschap (en dan zijn ze heel goed), maar welk boek is bruikbaar voor al die universitaire studenten met wat minder linguïstische belangstelling, en voor al die HBO-studenten? En voor menige student extra muros? Nu de Nederlandse Grammatica van Van den Toorn niet meer herdrukt wordt, is daar een gat in de markt wat me commercieel niets kan schelen, maar wat me erg spijt voor het onderwijs. De sector is groter dan ooit, en omdat grammatica toch al niet doorgaat voor een geliefd vak, wijkt men uit naar al te simpele schoolboekjes. Ik hoop dat iemand eens een serieuze opvolger voor de Nederlandse Grammatica zal schrijven.
Lange jaren is er gesproken over een ‘generatieve ANS’. Onder generatieve taalkundigen bestaat veel onvrede over de ANS, en men zag graag een geheel op generatieve leest geschoeide ‘complete’ en wetenschappelijke beschrijving van het Nederlands. Veel anderen zagen weinig heil in deze plannen. Wat is het nut van zo'n uitvoerige behandeling op basis van een paradigma dat zo vaak zo grondig verandert? Een kleine groep, met onder anderen Henk van Riemsdijk en Martin Everaert zette door. Intussen zijn de eerste twee ‘Occasional papers’ (resp. 116 en 497 blz.) van deze Modern Grammar of Dutch verschenen. En ik moet zeggen: ze vallen erg mee. Niet dat ik ooit getwijfeld heb aan de wetenschappelijke capaciteiten van de uitvoerder (Hans Broekhuis), maar de vrees dat het te gespecialiseerd werk zou worden, enkel bruikbaar binnen een uiterst specifiek kader, blijkt ongegrond. Wat Broekhuis in deze twee afleveringen biedt, grondig, uitvoerig (vooral over adjectieven en adjectivische groepen), is zeker niet exclusief aan een bepaalde theorie gebonden. Ik denk dat deze twee delen het project veel goed zullen doen: als op deze voet wordt voortgegaan, reikt het belang ervan tot ver voorbij een enkele school of richting. Men kan contact opnemen met de uitvoerders via de Universiteit van Tilburg, ‘Models of Grammar’, postbus 90153, 5000 LE Tilburg. Het mailadres van Hans Broekhuis is: <Hans.broekhuis@kub.nl>.
Twee berichten op het vlak van de woordenboeken. In de eerste plaats kan vermeld worden dat de beloofde cd-rom met de Grote Van Dale, vorig jaar al aangekondigd, intussen verschenen is. Over de kwaliteit van de cd-rom heb ik geen mening. Dat komt doordat ik zo ouderwets ben dat ik liever in de papieren versie zoek. In feite wordt de cd-rom bij ons thuis alleen gebruikt bij het oplossen van cryptogrammen, want je kunt bijvoorbeeld intypen ??s??a?, wat
| |
| |
erg handig is als je steeds maar zit te denken aan bestaan en over het hoofd ziet dat het ook wel eens beslaan zou kunnen zijn. Of opstaan. Zoekend met de cd-rom vind je nog vele tientallen andere woorden, waaronder busbaan, alsmaar, gasvlam, fiscaal, musical en nasibal. Maar mij moet u niet als maatstaf nemen. Er zijn twee versies van de cd-rom: er is een basisversie voor de gewone thuisgebruiker, en er is een plusversie voor de beroepsgebruiker. De laatste bevat enkele extra zoekfuncties. De basisversie (isbn 90 664 853 29) kost €153,83; de plusversie (isbn 90 664 846 08) kost €264,10. Het abonnement op de Plusversie is door de uitgever via de IVN tegen een sterk gereduceerd tarief beschikbaar gesteld aan de docenten extra muros. Zonder twijfel is deze cd binnenkort een onmisbaar instrument voor (bijna) iedereen die geregeld de dikke Van Dale raadpleegt. Verrassend vind ik overigens de manier waarop Van Dale BV reclame maakt. Namelijk met de reclamespreuken ‘Waarom dik doen?’ en ‘De dunne Van Dale’. Beide lijken me, als ze aanslaan, antireclame voor de dikke Van Dale (term voorzover mij bekend daterende uit 1964, bedacht door de redactie van Proost Prikkels, en meteen als benaming erkend door C.B. van Haeringen (zie De Nieuwe Taalgids 57 (1964), 55) maar intussen waarschijnlijk door Van Dale BV geannexeerd en vallende onder het merkenrecht). Een kritischer benadering van de Van Dale cd-rom vindt men op het web: http://users.belgacom.net/schandale/
Een tweede bericht van het lexicografische front betreft de Aanvullingen op het WNT. Zoals bekend is het WNT enkele jaren geleden voltooid, of eigenlijk: men is tot en met de Z geraakt. Maar vooral bij de eerste delen, meer dan honderd jaar oud, was na publicatie nog veel materiaal verzameld. In 1956 is eens een Supplementdeel (A-Azuursteen) verschenen, maar het maken van supplementen moest de laatste decennia wijken voor de versnelde afwerking tot en met de Z. Toen ook de Z verschenen was, kreeg de redactie tijd voor de Aanvullingen. Die zijn nu ook gereed. Drie delen zijn het geworden, met daarin nog eens 30.000 woorden uit de gehele periode van 1500 tot 1921 (of soms ver daarna). De feitelijke publicatie laat nog wat op zich wachten omdat de uitgever (Sdu in Den Haag) nog niet goed zicht heeft op de vraag. Op mijn telefonisch navragen wordt me verzekerd dat de Aanvullingen toch uiterlijk begin 2002 zullen verschijnen. Bestellingen kan men faxen naar (0031)(0)70 378 97 83 of per post sturen naar Servicecentrum Uitgevers, postbus 20014, 2500 EA Den Haag.
Drie afscheidsbundels verdienen vermelding. De vertrekkende hoogleraar of docent krijgt bij zijn afscheid een bundel opstellen aangeboden door medewerkers en leerlingen. Die traditie bestaat al vrij lang, en ze heeft al heel wat voortreffelijk werk opgeleverd. Honderden artikelen, niet meer weg te denken in het vak, stammen uit dergelijke bundels. Dikwijls wordt ook een bibliografie van de gehuldigde geboden. Een nadeel is alleen dat dergelijke boeken na enige tijd moeilijk te vinden zijn. Wie niet alert op al die bundels intekent, of dicht bij een zeer grote bibliotheek woont, ontgaat veel. Misschien dat dit probleem in de naaste toekomst wordt opgelost doordat dergelijke bundels artikelen, vrijwel altijd niet-commercieel uitgegeven, na enige tijd
| |
| |
integraal op het internet gezet worden. In de afgelopen periode verschenen, voorlopig enkel als boek: Samengevoegde woorden (voor Wim Klooster, bij zijn afscheid van de Universiteit van Amsterdam), onder redactie van Hans den Besten, Els Elffers en Jan Luif; Met taal om de tuin geleid (voor Georges De Schutter, bij zijn afscheid van de UIA Antwerpen), onder redactie van Steven Gillis, Jan Nuyts en Johan Taeldeman; en Kerven in een rots (voor Jan de Vries, bij zijn afscheid van de Universiteit Leiden), onder redactie van Berry Dongelmans, Josien Lalleman en Olf Praamstra. Alleen al een opsomming van de medewerkers en de titels der artikelen zou hier te ver voeren, hoezeer vele stukken dat ook zouden verdienen. Ik begin steeds beter te begrijpen hoe het komt dat Nederlandstalige linguïstische vaktijdschriften dikwijls gebrek aan kopij hebben.
Overzichten van de stand van zaken, van personen en publicaties op bijna alle deelgebieden van de Nederlandse taalkunde, vinden we erg praktisch gebundeld in De Nederlandse taalkunde in kaart, onder redactie van W. Smedts en P.C. Paardekooper (uitg. Acco, Leuven/Amersfoort 1999; paperback 288 blz.; isbn 90 334 4296 5; €24,72). Het gaat in feite om een tweede editie, maar dan totaal herzien en dikwijls ook met andere medewerkers, van Paardekoopers De Nederlandse taalkunde in kaart uit 1986. Alle lof aan W. Smedts dat hij deze moeizame taak heeft aangevat en voltooid. Juist nu allerlei zoekmechanismen en bibliografieën toegankelijker en vollediger zijn dan ooit, veelal ook online beschikbaar, groeit het gevaar dat we verzuipen in de veelheid, en door de bomen het bos niet meer zien. Het is een uiterst welkom onderdeel van ons neerlandistisch apparaat, dat in dit boek kenners elk op hun terrein in hoofdstukjes van 6 à 10 bladzijden (plus belangrijkste literatuur!) beknopte overzichten geven van bijvoorbeeld ‘morfologie’, ‘taalfilosofie’, ‘historische taalkunde’, ‘dialectologie’, enz. enz.
Het was geloof ik de Volkskrant die als eerste een Stijlboek uitgaf, in 1992. Het was een wonderlijk allegaartje van taalregeltjes, spelling, typografische aanwijzingen en journalistieke conventies. Bijvoorbeeld dat je in bonis moet schrijven en niet in bonus. Of dat er in hoge-drukgebied een koppelteken moet staan. De toepassing van 't kofschip wordt erin uitgelegd, maar ook hoe je krantenkoppen moet maken. Kortom, de Woordenschat van Taco de Beer en E. Laurillard uit 1899 was daarbij vergeleken nog een consistent naslagwerk. Maar het Stijlboek van de Volkskrant werd een ongekend verkoopsucces, dat intussen verschillende herdrukken heeft beleefd. Dat succes heeft anderen blijkbaar gestimuleerd. En allemaal volgens hetzelfde chaotische recept. Na het al even succesvolle Stijlboek van de Standaard door Ludo Permentier en Ludo Van den Eynden (1997) is er nu ook het Stijlboek NRC Handelsblad van Ewoud Sanders en Koos Metselaar (2000), uitgegeven door Van Dale Lexicografie BV en NRC/Handelsblad samen (isbn 90 664 899 60; €19.90). Een en ander intussen ook op cd-rom. Die dingen verkopen blijkbaar als warme broodjes. Het dagblad Trouw schijnt ook al zoiets te hebben. We wachten nog op het stijlboek van het Utrechts Nieuwsblad en van Het Belang van Limburg.
| |
| |
Vorig jaar konden we in deze kroniek vertellen over De taal van het jaar (editie 2000) van Ewoud Sanders: een overzicht van de nieuwe woorden uit 1999. Het boekje beloofde min of meer dat er jaarlijks een deeltje zou verschijnen waarin dan de nieuwe woorden uit het voorbije jaar aan bod zouden komen. Een alleraardigst project, vooral als het jaren achtereen volgehouden zou kunnen worden. Wel tekende ik erbij aan dat het enigszins ontsierd werd door de opname van tal van onzin-woorden en kennelijke eendagsvliegen. Intussen heeft Ewoud Sanders een jaar na dato woord gehouden: voorjaar 2001 verscheen De taal van het jaar (editie 2001) (uitg. L.J. Veen, Amsterdam 2001; paperback 144 blz.; isbn 90 204 5716 0; €11,30). En het aantal onzin-woorden is sterk gedaald. Ook is er een interessante inleiding bij over de manier van verzamelen. Sanders maakt, terecht, veel gebruik van de mogelijkheden van elektronisch zoeken op internet en in grote tekstverzamelingen. We hopen dat hij voort zal gaan. En dat hij noch zijn uitgever zich uit het veld laat slaan door een kaper op de kust: Van Dale Lexicografie BV kwam met Taal van het jaar nul; kroniek van het Nederlands in 2000, samengesteld door Ton den Boom (paperback 122 blz.; isbn 90 664 899 52; €10). Zelfde idee, beetje anders uitgewerkt, ook alleraardigst. Maar ik had liever gezien dat Sanders en Den Boom hun krachten bundelden dan dat ze, zoals nu gebeurt, elkaar tegenwerken. Er is, geruststellend, vrij veel overlapping tussen de twee boekjes. Naarmate men meer met de computer zoekt, worden de uitkomsten blijkbaar betrouwbaarder. Wie de twee naast elkaar legt, kan gemakkelijk een lijst woorden samenstellen waarover de auteurs het eens zijn.
Tot slot van deze kroniek vermeld ik graag nog een aardig boekje van Frans Debrabandere: Wat woorden weten; over woorden en hun geschiedenis (uitg. L.J. Veen, Amsterdam 2000; paperback 176 blz.; isbn 90 204 5924 4; €13,57). Het is een bundeling van stukjes over etymologie en woordgeschiedenis die eerder verschenen waren in het tijdschrift Nederlands van Nu. Debrabandere gaat zorgvuldig en met grote kennis van zaken te werk, en weet er prettig over te schrijven. Een goed register maakt ook het opzoeken van bepaalde woorden mogelijk. Het komt me voor dat deze weinig pretentievolle stukjes veel interessanter zijn en van meer liefde voor de taal getuigen dan al die stijlboeken waarin uitgelegd wordt dat er in hoge-drukgebied een koppelteken moet staan, en dat afgelopen vrijdag niet zo goed is als vorige week vrijdag. Maar het boekenkopend publiek denkt daar anders over.
|
|