Kemperinks studie. Zo komt zij tot de vaststelling dat zowel in de literatuur als daarbuiten een enorme angst voor degeneratie domineerde. Specifiek voor de Nederlandse literatuur was dan de sterke ethische tegenbeweging, die zich vooral tegen het einde van de negentiende eeuw manifesteerde. Kemperink heeft terecht vooral aandacht voor dergelijke tegenstellingen en voor de ambiguïteiten die literatuur en cultuur laten zien.
Wat de formele kant van de literatuur betreft, heeft de auteur in het bijzonder oog voor de metaforiek, in zoverre die iets zegt over verborgen - vooral seksuele - obsessies van de auteurs. Het vertelperspectief laat ze ook niet buiten beschouwing, maar de lezer heeft toch af en toe de indruk dat zij auteurs al te veel met de vertellers identificeert en dat zij daarmee vervalt in het oude zeer waarbij literatuur probleemloos als bron van cultuurhistorisch onderzoek wordt gebruikt. Dit is een heikel punt, zeker omdat haar studie vertrekt van een toch wel eenvoudig ideologie- en representatieconcept (Kemperink schakelt ideologie gelijk aan visie en wereldbeeld).
Een andere belangrijke methodologische kwestie is de vergelijking van de literatuur met het buitenliteraire discours. Kemperink komt door het telkens opnieuw confronteren van beide tot een gering aantal maar wel merkwaardige verschillen tussen literatuur en maatschappelijk discours. De auteur heeft niet voor elk thema een even uitgebreide vergelijking gemaakt. In feite gebeurt die alleen ten volle in het hoofdstuk over de denkbeelden uit de biologie en bijvoorbeeld nauwelijks in het hoofdstuk over de stad. Ook zou je als lezer soms wat meer informatie wensen over hoe beide zich institutioneel ten opzichte van elkaar verhielden en over hoe en langs welke kanalen ideeën van het niet-literaire en literaire discours elkaar beïnvloedden. Maar wellicht zou dit Het verloren paradijs al te zeer uitgebreid hebben. Het boek bevat nu reeds een encyclopedische schat aan materiaal. Samen met Nederlandse literatuur in het fin de siècle van Bel en het recentelijk verschenen 1900. Hoogtij van burgerlijke cultuur (1993) kan met dat materiaal gewerkt worden aan een preciezere plaatsbepaling van de literatuur in de cultuur van het fin de siècle.
Nog één kanttekening: de auteur laat Vlaanderen buiten beschouwing omdat er hier sprake zou zijn van een ander literair systeem en een andersoortige cultuurhistorische context. Een vergelijking van beide systemen en contexten zou echter ook zeer instructief voor de Noord-Nederlandse literatuur kunnen zijn en de werkelijke aanzet kunnen vormen tot een situering ervan in een Europese culturele context. Schreef Kemperink in haar programma immers zelf niet dat de verhouding tot de Franse literatuur een vruchtbaar terrein van onderzoek zou zijn? Welnu, het moet niet moeilijk te bewijzen zijn dat Vlaanderen, of beter België, voor Nederland fungeerde als een doorgeefluik voor die Franse ideeën.
Hans Vandevoorde
Bank, Jan en Buuren, Maarten van (2000). 1900. Hoogtij van burgerlijke cultuur, Den Haag, Sdu Uitgevers. |
Bel, Jacqueline (1993). Nederlandse literatuur in het fin de siècle, Amsterdam, Amsterdam University Press |