| |
| |
| |
Ludo Beheydt
........... Hofstedes cultuurmodel toegepast
Kroniek cultuur en maatschappij
Het cultuurmodel van Geert Hofstede
In zijn geruchtmakende boek Allemaal andersdenkenden. Omgaan met cultuurverschillen uit 1991, waarvan dit jaar een afgeleide versie Culture's consequences is verschenen, stelde Geert Hofstede dat de culturele identiteit kon worden geconceptualiseerd als een ui-diagram van symbolen, helden, rituelen en waarden. Hij beeldde dit diagram af ‘als de schillen van een ui, waarmee wordt aangegeven dat symbolen de meest oppervlakkige en waarden de diepste lagen van een cultuur vertegenwoordigen, met helden en rituelen daartussenin.’ Het lijkt me nuttig om deze voorstelling hier nog even over te nemen omdat ze het ons mogelijk maakt de stortvloed aan literatuur over culturele identiteit een beetje te ordenen:
Het ui-diagram van Hofstede
| |
| |
Symbolen vormen de meest oppervlakkige kenmerken van een cultuur. Het zijn woorden, gebaren en afbeeldingen met een betekenis die alleen begrepen wordt door de leden van de cultuur. In Nederland behoren ‘gezellig’, ‘leuk’ en ‘lekker’ tot deze categorie net zoals het glas melk bij de lunch of de hagelslag.
Helden zijn de ideaaltypische personen die in een cultuur symboolwaarde hebben. De Jongens van Jan de Witt, de Bekende Nederlanders maar ook heer Bommel of Peter van Straatens Agnes kunnen daartoe gerekend worden.
Rituelen zijn conventionele collectieve activiteiten zoals groeten, recepties of de oranjegekte.
In de kern van het diagram zitten de waarden, datgene waar wij in ons diepste wezen aan hechten. Waarden zijn verworven voorkeuren die vaak tot uiting komen in normen. Tolerantie en consensus gelden in Nederland als waarden die onder meer hun uitdrukking vinden in allerlei normerende wetgeving.
In deze voorstelling situeer ikzelf de taal waarin een cultuur zich uitdrukt eigenlijk op elk van deze schillen. Immers, de taal is een gemeenschappelijk symbolenstelsel dat ook gedeeld wordt door de helden die de cultuur iconisch vertegenwoordigen en bovendien geldt de gemeenschappelijk taal vaak als een ritueel waarmee verbondenheid wordt uitgedrukt. Ten slotte is taal voor sommige culturen een fundamentele waarde die bij de minste bedreiging of schijn van minorisering heftig verdedigd wordt.
Met deze visie op culturele identiteit voor ogen rijst de vraag of wij Nederland, België, Vlaanderen, Wallonië nu als culturele identiteiten kunnen zien en of zij zich volgens dat model ook van elkaar onderscheiden. Want - u weet het - niettegenstaande de toenemende europeanisering en de onmiskenbaar groeiende multiculturaliteit: ‘Neiderland blaaift Neiderland’ (H.J.A. Hofland in NRC weekeditie 7 april 1998), Vlaanderen laboreert aan een eigen Vlaamse identiteit en een ‘nieuwe belgitude’ (Beheydt, 1998) doet opgeld.
| |
De essayistische benadering
Een verklaring die de culturele identiteit van België in haar barokke schoonheid toegankelijker maakt, is het al bijna klassieke boek van Geert van Istendael Het Belgisch labyrint (Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam, Antwerpen, 2001, isbn 90 295 2248 8, €19,50). Dit boek waarvan al meer dan 50.000 exemplaren verkocht zijn, is nu in een volledig herziene en geactualiseerde versie verschenen. Voor mij is dit nog steeds het beste Landeskundeboek over België. Wie als buitenstaander het Belgisch labyrint wil doorzien, kan geen betere gids vinden. Voor mijn studenten is dit verplichte lectuur. Zowel de Vlaamse als de Waalse Beweging, de moeizame omgang met het verleden, de ‘koterij’, de taalgrens, de fundamentele breuklijnen in de Belgische politiek als de Latijnse levenshonger van de Vlaming krijgen hier een toegankelijke verklaring. Toegankelijk, als je tenminste niet op louter rationele verklaringen uit bent, als je bereid bent de poëzie en de paradoxen van België mee in koop te nemen. Van Istendael blijft even labyrintisch als zijn boek: dweper en analist, dichter en denker, polemist en essayist, overtuigd belgicist en eerlijk cultuurflamingant.
| |
| |
Zijn liefde voor België uit hij al in de opdracht van zijn boek aan ‘onze kroonprins Filip en aan zijn echtgenote, prinses Mathilde.’ Toch is zijn liefde voor België geen nationalistisch patriottisme. Hij schrijft: ‘België weet dat het broos is, want België lijdt niet aan verblinding die vaderlandsliefde heet. Wij, Belgen, belijden een praktisch patriottisme. België is het enige land ter wereld waar de dweilen de nationale driekleur dragen (p. 301)’. Vandaar wellicht zijn oproep: ‘Trap niet op België, sta niet toe dat dit koninkrijk verdwijnt. Want als België niet bestond, moest Europa het uitvinden (pag. 132)’. Deze dadaïstische geïnspireerde oproep wordt ingebed in een groot-Nederlands cultuurgevoel dat oprecht en verongelijkt is: ‘Dat prachtige Nederlands is de taal van Noord én Zuid, voor wie daar nog mocht aan twijfelen (p. 132)’. En dan haalt hij verbolgen uit naar de defaitisten: ‘Als de Nederlandse ambassadeur voor Internationale Culturele Samenwerking zucht dat de strijd tegen het Engels bij voorbaat verloren is dan moet die man niet alleen op staande voet oneervol ontslag krijgen, hij dient tevens opgesloten te worden in een witgekalkte kloostercel met als enig gezelschap de Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse beweging (p. 133)’. Zo geeft Van Istendael aan dat de taal in Vlaanderen als een ‘waarde’ in de kern van Hofstedes ui-model zit, terwijl het voor de Nederlandse ambassadeur kennelijk slechts een inwisselbaar ‘symbool’ was.
Al deel ik Van Istendaels eenkennige belgicisme niet, ik hou van zijn Belgisch labyrint. Zijn boek dat het hele Belgische ui-model beschrijft, vertolkt, verheerlijkt en verguist, bewijst dat Vlaanderen en Nederland ondanks hun gemeenschappelijke taal, cultureel sterk van elkaar verschillen. Maar het bewijst al evenzeer dat Nederlandstaligen en Franstaligen in België ondertussen een eigen culturele identiteit hebben ontwikkeld. En al weigert Van Istendael de Vlaamse identiteit te benoemen, hij stapelt in het hele boek de bewijzen op dat Franstalige Belgen andere waarden en normen hanteren dan de Vlamingen en dat ze andere symbolen, helden en rituelen hebben. En hij heeft gelijk! Recent vergelijkend Europees onderzoek heeft dat weer eens ten overvloede bevestigd. Drie recente publicaties tonen aan dat de ‘levensstijl van de bevolking’, wat in antropologische zin toch de definitie is van ‘cultuur’, sterk verschilt tussen Nederland, Vlaanderen en Wallonië. Daarover meer in de hierna volgende paragraaf over de empirische onderbouw.
Dat de Vlaamse identiteit wel degelijk bestaat, dat ze in de dynamiek van de federalisering een eigen karakter gekregen heeft dat ze onmiskenbaar geprofileerd is, wordt veelvoudig duidelijk uit de recente bundel Hoe Vlaams zijn de Vlamingen? Over identiteit (Davidsfonds: Leuven, 2000, isbn 90 5826 049 6, €13,40). Deze veelzijdige benadering van diverse aspecten van de Vlaamse identiteit bevat bijdragen van gerenommeerde auteurs als Manu Ruys (over Vlaamse identiteit en staatsvorm), Ludo Abicht (over de plaats van Vlaanderen in de wereld) of Raoul Bauer (over Vlaanderen in historisch perspectief), en is een poging om evenwicht in het debat over de identiteit te brengen. De korte opstellen in deze bundel bieden vaak verrassende inzichten en een enkele keer gewaagde stellingen, maar daardoor zijn ze uitstekend geschikt als discussie- en documentatiestof voor studenten die nader kennis willen maken met de
| |
| |
culturele identiteit van Vlaanderen. De auteurs hebben wellicht niet dezelfde bevlogenheid als Van Istendael, maar als confrontatiestof met het Belgisch labyrint is dit eerste boek dat exclusief aan de Vlaamse identiteit is gewijd, uitstekend.
| |
De empirische onderbouw
Zoals gezegd zijn essayistische analyses interessant, maar daarnaast is er behoefte aan empirische gegevens die de geventileerde opvattingen en commentaren staven. De intellectuele constructies moeten worden gedragen door de fundamenten van het bewijsmateriaal.
In België zijn net de resultaten van het derde Europees Waardenonderzoek (EVS) gepubliceerd met steun van de Koning Boudewijn Stichting, in twee versies: een Nederlandstalige en een Franstalige. Symptomatisch daarbij is dat de Vlaamse versie de titel Verloren zekerheid (Karel Dobbelaere e.a. Verloren zekerheid. De Belgen, en hun waarden, overtuigingen en houdingen. Uitgeverij Lannoo, Tielt, 2001, isbn 90 209 4097 ×, €24,75) meekreeg, terwijl de Franstalige versie onder de titel Belge toujours verscheen. Hiermee is meteen al een eerste frappant verschil aangegeven tussen de twee gemeenschappen:
Vlamingen voelen zich vaker en sterker Vlaming dan Belg, terwijl Franstalige Belgen zich op de eerste plaats Belg voelen. De Vlaamse culturele identiteit is dus duidelijk sterker ontwikkeld dan de Waalse.
Deze publicaties zijn een uitvloeisel van het initiatief van de sociologen Jan Kerkhofs (Leuven) en Ruud de Moor (Tilburg) om de studie empirisch te onderbouwen. Verloren zekerheid is gebaseerd op enquêtes over vier relevante domeinen: religie en moraal, maatschappij en politiek, werk en ontspanning, primaire relaties.
Het is interessant om uit de vele cijfergegevens hier even de waardevergelijking van Vlaanderen, Wallonië, België en Nederland over te nemen, niet alleen omdat we zo een cijfermatig cultuurbeeld krijgen, maar ook als vergelijkingspunt voor de Nederlandse publicatie die ik straks aan de orde stel.
De onderstaande tabel is gebaseerd op de tabellen 1 en 2 van Verloren zekerheid (p. 10-12):
Tabel 1. Domeinen en hun belang in het leven, in procenten
|
|
Gezin |
Vrienden |
Werk |
Vrije tijd |
Godsdienst |
Politiek |
Vlaanderen |
96 |
92 |
88 |
92 |
45 |
32 |
Wallonie |
97 |
85 |
97 |
84 |
41 |
29 |
Belgie |
96 |
89 |
90 |
87 |
45 |
31 |
Nederland |
92 |
96 |
85 |
94 |
37 |
38 |
De redacteuren geven daarbij onder meer als commentaar dat in België het gezin nog steeds op de eerste plaats komt, maar dat ook arbeid nog steeds hoog scoort. En verder constateren zij: ‘In Nederland zijn vrienden en vrije tijd belangrijker dan het gezin, en is politiek belangrijker dan godsdienst (p. 11).’
Nu wil het toeval dat in Nederland het Sociaal en Cultureel Planbureau ook
| |
| |
net een Sociaal en Cultureel Rapport gewijd heeft aan Nederland in Europese vergelijking. Het boek dat daarop gebaseerd is, verscheen onder redactie van Wilfried Uitterhoeve, Nederland en de anderen (Uitgeverij SUN, Nijmegen, 2000, isbn 90 5875 141 4, €13,59). Uit dit boek kiezen wij hier voor de aardigheid dezelfde vergelijking als die welke we aangetroffen hebben in Verloren zekerheid:
Tabel 2. Domeinen en hun belang in het leven, in procenten
|
|
Gezin |
Vrienden |
Werk |
Vrije tijd |
Godsdienst |
Politiek |
België |
84 |
46 |
58 |
41 |
15 |
6 |
Nederland |
82 |
61 |
52 |
50 |
20 |
12 |
Nu wordt het interessant! Plotseling wordt de conclusie die Verloren zekerheid op basis van significantie meende te kunnen trekken, compleet tegengesproken. Wat blijkt immers uit de cijfers van Nederland en de anderen: in Nederland zijn vrienden en vrije tijd bij lange na niet zo belangrijk als het gezin en godsdienst is er nog steeds belangrijker dan politiek. Daarnaast zal u toch ook opgevallen zijn welke enorme verschillen er zijn tussen de procenten in het Belgische boek en de procenten in het Nederlandse boek, hoewel ze allebei gebaseerd zijn op een waardeschaal.
Ik wil mij met deze steekproefvergelijking niets aanmatigen, maar er alleen op wijzen hoe voorzichtig men moet zijn met enquêteresultaten en hoe gevaarlijk het is om hieruit algemene conclusies te trekken. Wel bieden beide publicaties bijzonder interessant vergelijkingsmateriaal. Studenten die geïnteresseerd zijn in een vergelijkende cultuurstudie kunnen niet alleen hun eigen land vergelijken met Nederland en België, maar ook die twee onderling.
Dat de conclusies en commentaren die aan dit soort studies worden verbonden bij mij op een gezonde dosis scepsis kunnen rekenen zal niemand verwonderen, al moet ik toegeven dat ik bijzonder opgetogen was over de nuchtere en verhelderende epiloog van Paul Schnabel in Nederland en de anderen. Zijn commentaar is Nederlands bescheiden: ‘Verrassend is zeker dat Nederland op veel punten minder uitzonderlijk is dan het zelf graag denkt; verwarrend toch ook dat soms de prestaties duidelijk achterblijven bij de eigen verwachtingen, ook in vergelijking met andere landen (pag. 128)’.
| |
De ideologische analyse
Vergelijkend empirisch onderzoek blijft niettegenstaande de problemen van betrouwbaarheid en validiteit toch belangrijk, want te veel geschrijf over culturele identiteit is puur ideologisch. Een typisch voorbeeld van dit laatste is Mono-Vlamingen en Mono-Walen? Dwaalwegen en gevaren van mono-identitaire ideologieën van Alain Maskens (Uitgeverij Ockeghem: Brussel, 2000, isbn 90 805777 15, €13,50). Zoals de ondertitel al laat vermoeden gaat het hier om een pamflettistische tekst. Met een felle gedrevenheid verzet de auteur zich tegen het kiezen voor een culturele identiteit. Hij betreurt in alle toonaarden dat
| |
| |
het historisch ‘stabiele’ België zich na 1980 heeft ontwikkeld in de richting van ‘mono-identitaire ideologieën’. Maskens heeft het niet begrepen op de culturele identiteit. Voor hem is cultuur trouwens ‘die onvoorspelbare caleidoscoop die enkel leeft bij gratie van de wisselvalligheid van bewegingen en vermengingen, en de aaneenschakeling van het origineel en de afspiegelingen ervan (p. 23)’. Ligt het aan mij, of lees ik hier inderdaad onbegrijpelijke wollige frasen? Het hele boekje is geschreven in een bij momenten onleesbaar vertaald Frans (één voorbeeld: ‘Als de ene dan al José Van Dam goed vindt terwijl de andere eerder voor Helmut Lotti valt, ze luisteren alle twee op hun walkmans van Japanse makelij naar dezelfde rap- of technonummers (p. 83))’ en wordt gevoed voor een onbegrip voor de rol van de taal in de Belgische context. Uitvallen als de hiernavolgende naar de cultuurpolitiek in de Brusselse Rand zijn dan ook schering en inslag: ‘Antidemocratische geweldpleging, culturele zuivering en linguïstische apartheid zijn de resten van het “Belgique de papa” dat dacht zijn gewesten te kunnen bouwen op linguïstische geschillen (p. 139)’. Dit boek is een curiosum, geen aanrader.
| |
De ontbrekende dimensie: de historische dynamiek
Wat een verademing om na dit onthutsende boek een vlot geschreven, informatief en helder analyserend boek in handen te krijgen over het proces van de natievorming en de ermee verbonden vorming van de culturele identiteit in Nederland. De eenwording van Nederland. Schaalvergrotingen integratie sinds 1800 van Hans Knippenberg en Ben de Pater (Uitgeverij SUN, Nijmegen, 2000, isbn 90 6168 286 ×, €19,50) is een uitzonderlijk prettig geschreven relaas van de nationale identiteitsvorming in Nederland sinds 1800. Deze twee sociaal-geografen vertellen hoe ‘een archipel van gebieden en samenlevingen’ een ‘proces van emotionele eenwording’ heeft doorgemaakt, hoe aanvankelijk regionale en lokale samenlevingen langzaam een natiegevoel en een culturele identiteit ontwikkelden als een resultante van impulsen van infrastructurele, economische, politieke en sociaal-culturele aard. Dit boek vormt een aanvulling op het model van Hofstede omdat het ontegenzeggelijk aantoont dat culturele identiteit ook een historische dimensie heeft en dat voor een goed begrip van de culturele identiteit een enigszins gestructureerd inzicht in de dynamiek ervan heel nuttig is. Deze dimensie ontbreekt in het oorspronkelijke model van Hofstede maar is ondertussen door de cultureel-antropologen en de cultuurhistorici uitvoerig aan de orde gesteld.
| |
De buitenste schil en de taal
Een boek dat zich dan weer oppervlakkig met de buitenste schillen van Hofstedes model bezighoudt, namelijk de symbolen en de rituelen, is Eric de Kuypers Een vis verdrinken (SUN, Nijmegen 2001, isbn 90 5875 006 ×, €13,39). Dit boek van ‘een niet-Nederlander tussen de Nederlanders’ is een vervolg op de bundel Met gemengde gevoelens (zie mijn bespreking in NEM nr 2, mei 2001).
| |
| |
Een vis verdrinken is de letterlijke vertaling van ‘noyer le poisson’, dit is de listige manier waarop politici problemen versnipperen en verschuiven tot ze ongemerkt in het niet verdwenen zijn. De Kuyper ergert zich daaraan. De Kuyper ergert zich trouwens aan veel, aan te veel als je het mij vraagt. Gemengde gevoelens was nog net te pruimen: er zaten nog gedegen stukken in en verrassende observaties. In Een vis verdrinken overheerst het gezanik. Een enkele keer kan ik nog meegenieten, vooral als hij de verhouding tussen taal en identiteit analyseert. Hij is een leerling van Greimas en als hij het woord ‘gezelligheid’ semiotisch uitbeent en het afgrenst van ‘gemütlich’ en ‘cosy’ of als hij het gebruik van het verkleinwoord in Nederland en West-Vlaanderen vergelijkt, is hij op zijn best. Maar voor de rest is hij toch een zeur. Eigenlijk zou bij dit boek een goed register moeten komen, dan hoefde je niet zo nodig al die lusteloze jeremiades te lezen over de Hollandse kaas, spelling, architectuur, geluidsoverlast, horeca, taxichauffeurs, verjaardagen, pindakaas, etc. etc.
| |
De kern: waarden en normen
Tegenover dit ‘speelse en rommelige’ boek over de charmes en de hebbelijkheden van de Nederlandse natie en, en passant, ook over de hele zwik clichés die over Nederland de ronde doen, stel ik graag een klein boekje over de kern van Hofstedes ui-model: de waarden van de Nederlander. Het kleine boekje, dat gebukt gaat onder de zwaarwichtige titel De morele staat van Nederland (Amsterdam University Press, Salomé, Amsterdam, 2001, isbn 90 5356 508 6, €11,12), is een poging om de waarden te ontleden die ten grondslag liggen aan morele discussies in Nederland over thema's als misdaad, straf, euthanasie, abortus, protest, liefdadigheid. De bijdragen in dit boekje gaan van feitelijke gegevens (Paul Dekker), over een logische analyse van het begrip ‘waarde’ (Else Barth), een sociologische analyse van morele oordelen (Joop Goudsblom), tot een discussie over de vrijheid die nodig is om morele keuzes te maken (Joke Hermsen). Dit soort diepgaande overwegingen is geen treinlectuur, maar zet wel aan tot een andersoortige reflectie over ‘waarden’, ‘normen’ en ‘culturele identiteit’. Het is echter geen boekje om te gebruiken in een doorsneecollege Landeskunde. Wie daarnaar op zoek is kan ik beter een publicatie aanraden die weliswaar maar over één fundamentele waarde handelt, maar die in haar diversiteit en toegankelijkheid veel bruikbaarder is voor een multiculturele analyse met studenten extra muros. Ik doel hier op het achtste deel van The Low Countries. Arts and Society in the Netherlands (Stichting Ons Erfdeel: Rekkem, 2000, isbn 90 75862 42 3, €38,57) dat vanuit alle perspectieven - literair, artistiek, maatschappelijk - het thema van de dood en de sterfelijkheid behandelt. Gewoontegetrouw biedt dit jaarboek een schat aan literair, essayistisch en artistiek materiaal uit
de Lage Landen waaruit de cultuurspecifieke omgang met dit fenomeen genuanceerd naar voren komt. Voor een werkgroep rond het thema van de dood is dit een buitengewoon rijke bron. Daarnaast is het ook echt een jaarboek dat wil zeggen dat na de eerste honderd thematische bladzijden er een bijzonder gevarieerde culturele caleidoscoop volgt waarin
| |
| |
zowel het literaire werk van Elsschot, Gerrit Kouwenaar, Gerard Reve en Paul de Wispelaere wordt behandeld, als het artistieke werk van Hans Broek, Wim Delvoye en Emile Claus, maar waarin ook bijdragen te vinden zijn over buitenlandse connecties van de Nederlandse cultuur, het socialisme in België en de eigen aard van Gent. Dit alles aangevuld met een gevarieerde jaarkroniek. Ondertussen is ook al het negende jaarboek van deze reeks verschenen, onder een prachtig veelkleurig kaft met een schilderij van Eugeen Laermans dat de thematiek van dit jaar, ‘Low Countries, Host Countries’ treffend verbeeldt. Thematisch worden de Nederlanden als tolerante vluchthaven voor dissidente geesten voorgesteld en natuurlijk komt daarbij uitvoerig het modieuze onderwerp van de ‘allochtone schrijvers’ aan de orde. Nog steeds is The Low Countries het meest volledige jaarboek over de cultuur der Nederlanden. Het is voor Engelstaligen de gateway to Dutch and Flemish culture. Bovendien is dit jaarboek weer schitterend uitgegeven, in veelkleurendruk, op een royaal formaat en op zacht crèmekleurig papier. Een boek om een kroniek mee te eindigen. Want je eindigt toch het liefst in schoonheid?
| |
Conclusie
De nieuwe publicaties over de cultuur der Nederlanden zijn globaal genomen vrij gemakkelijk te ordenen volgens het cultuurmodel van Hofstede. Het ui-diagram dat hij ontworpen heeft, biedt samenhang en inzicht in de hier besproken diversiteit van bijdragen. Hier en daar heeft het wellicht enige aanvulling nodig. Dat de historische dimensie erin ontbreekt is een lacune. En wellicht zou ook een aparte plaats voor de ‘normen’ moeten worden ingeruimd. Na tien jaar is de noot die Hofstede aan het verschil tussen ‘waarde’ en ‘norm’ in een cultuur wijdde, mijns inziens niet meer geldig. Hij schreef: ‘In het alledaagse spraakgebruik wordt meestal geen onderscheid gemaakt tussen “norm” en “waarde” of wordt de uitdrukking “normen en waarden” als een onafscheidelijk paar gebruikt, zoiets als “Laurel en Hardy”, of “Vroom en Dreesmann”. In dat geval is een van beide termen overbodig.’ (1991: 319). Voorts is in het oorspronkelijke model van Hofstede de taal onderbelicht gebleven. Ik denk dat de bevindingen uit de cognitieve taalkunde onderhand een nieuw licht geworpen hebben op de verhouding taal/cultuur (Dirven en Verspoor 1999: vooral hoofdstuk 6, Beheydt 2000) en dat deze bevindingen het model zouden kunnen verrijken. Ten slotte zou er meer aandacht moeten zijn voor de transmissieprocessen, zowel de synchrone als de diachrone, die de dynamiek van een cultuur bepalen. Toch blijkt het ui-diagram ook vandaag nog een inzichtelijk en bruikbaar houvast voor discussies over cultuur en culturele identiteit.
| |
| |
| |
Bibliografie
Beheydt, L. (1998). ‘Vlaamse identiteit versus Belgitude’. In: S.W. Couwenberg (red.): Nederland en de toekomst van Vlaanderen. Kok Agora: Kampen, Pelckmans: Kapellen. |
Beheydt, L. (2000). ‘Taal en culturele identiteit 4’. In: Abicht, L. e.a.: Hoe Vlaams zijn de Vlamingen Leuven: Davidsfonds. |
Dirven, R & M. Verspoor (1999). Cognitieve inleiding tot taal en taalwetenschap. Leuven: Acco. |
Hofstede, G (1991). Allemaal andersdenkenden. Omgaan met cultuurverschillen. Amsterdam: Contact. |
|
|