Neerlandica extra Muros. Jaargang 2002
(2002)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Herman van der Heide
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kwesties over versvoeten, ritme en metrum zijn in andere colleges al uitgebreid behandeld. De duur van de hier aangeboden activiteiten varieert van 90 tot 120 minuten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Presentatie2.1 Luistertekst: proza in poëzieDat luisteren een vaardigheid is die veel geoefend moet worden, hoeft geen betoog. Toch worden er in taallessen over het algemeen weinig gerichte luisteroefeningen gebruikt. Het onderwijs concentreert zich meestal op grammatica en woordenschat, ook omdat daar gemakkelijker elementen kunnen worden uitgelicht om te oefenen. De gesproken taal, daarentegen, is er vanaf het begin met een heel arsenaal fonetische uitdrukkingsmogelijkheden: klanken, intonatie, ritme komen tegelijkertijd op de studenten af. Taal in de klas bestaat in de eerste plaats uit klanken, die helaas maar al te gauw worden omgezet in grafische tekens en symbolen. De studenten maken aantekeningen, zoeken woordbetekenissen op, vertalen in hun eigen taal en proberen beelden en symbolen te verklaren en in linguïstische en literaire systemen in te passen. Het taalleerproces, dat begint met het uitspreken van taalklanken, wordt vaak ondergeschikt gemaakt aan het taalsysteem.
Ik zal in dit artikel luister- en spreekvaardigheidsoefeningen presenteren naar aanleiding van het gedicht ‘Watersnood’ van Gerrit Achterberg. Dit sonnet staat als ‘Entr'acte’ tussen het tweede en derde bedrijf van Spel van de Wilde Jacht, en vormt de overgang van een aan de aarde gebonden beeldspraak - het tweede bedrijf is getiteld ‘In 't bos’- naar een loslaten van de vertrouwde omgeving en een hang naar transcendentie, waarbij de reismetaforiek een grote rol speelt. Het derde bedrijf heet ‘Op reis.’ ‘Watersnood’ verwijst naar een historisch feit - de watersnoodramp van 1953 - en de strijd tegen het water in het algemeen. Dit extraliteraire aspect van het gedicht moet zeker aan de orde komen. De studenten zijn op de hoogte van de positie van het gedicht. De les past in een volledige cursus over het dichtwerk van Achterberg, waarbij Spel van de Wilde Jacht uitgebreid aan bod komt. Bij de presentatie wordt rekening gehouden met de symboolfunctie binnen het groter geheel van Spel van de Wilde Jacht, maar bovenal wordt het feit uitgebuit dat het gedicht spreektaal gebruikt en betrekkelijk losstaat van de verhaallijn van de cyclus. Het beschrijvende karakter en de thematiek maakt ‘Watersnood’ mijns inziens zeer geschikt om het dualisme in de poëtica van Achterberg te demonstreren aan de hand van de klankeffecten, terwijl tegelijkertijd uitspraakpatronen geoefend kunnen worden. De tekst wordt allereerst als luistertekst door de docent gepresenteerd
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ossip Zadkine's beeld De Verwoeste Stad Foto: Mary Fischer
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zonder de ballast van connotaties en symboliek kan de docent de tekst ‘vertellen’ of voorlezen, zonder daarbij een overdreven voordrachtstoon te gebruiken. Moeilijke woorden en klanken kunnen op dit moment verklaard en geoefend worden.
Een volgende oefening kan zijn het reconstrueren van de luistertekst als krantenbericht, aangezien het hier gaat om een werkelijke gebeurtenis met belangrijke verwijzingen naar de geschiedenis van Nederland. Foto's kunnen eventueel gebruikt worden als illustratiemateriaal. De reconstructie van de studenten wordt vervolgens geconfronteerd met de woordelijke tekst die echter nog niet als gedicht wordt aangeboden, maar als krantenbericht: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
WatersnoodBeelden van Zadkine stonden moeders daar babies boven de springvloed uit te beuren.
Zonen zagen hun vaders medesleuren; wat wordt een ouder in je handen zwaar; de schuren van de boerderijen scheuren. Ratten en mensen klommen doorelkaar. Een kind zat om haar dode pop te zeuren en was het ogenbliklijk zelf nog maar. Het water steeg tegen het vee omhoog. De koppen groeiden van geluid en dood. Het wurgde zich; de balg ondersteboven. Kippen vlogen als sneeuw de golven over.
Padvinders vonden later, vals en droog, katten in bomen; een portret, een brood.
Dit is niet al te moeilijk, want het rijmschema van dit sonnet is tamelijk regelmatig: abba (omarmend, beurtelings mannelijk en vrouwelijk rijm), baba (gekruist mannelijk en vrouwelijk rijm), cdef, en vervolgens de laatste twee regels die het cd-rijm van regels 9 en 10 herhalen. Er is bovendien halfrijm in de regels 9, 10, 11 en 12. Het is belangrijk dat de studenten de tekst eerst hardop proberen te lezen om vervolgens het gedicht op te schrijven. Dit reconstrueren van de oorspronkelijke tekst kan gedaan worden in groepjes, waarbij één student schrijft en de anderen bijdragen door de regels te dicteren. Na het groepswerk laat de docent het gedicht in versvorm op het bord of de overheadprojector verschijnen, waarna eventuele verschillen met het werk van de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
studenten besproken kunnen worden. Vervolgens is het noodzakelijk terug te keren naar de afzonderlijke elementen van de tekst: de woorden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Uitspraak en prosodie3.1 Trochee of jambe? Accent en klemtoonBij het onderwijzen van de uitspraak van het Nederlands kunnen we drie verschillende niveaus aanbrengen: ten eerste de afzonderlijke klanken, dan de woorden met het woordaccent en vervolgens de zin en het zinsaccent. Intonatie en ritme bepalen in hoge mate de begrijpelijkheid van de uitgesproken zinnen en het is voornamelijk op dit niveau dat het gebruik van gedichten behulpzaam kan zijn bij het leren van de juiste uitspraak. De eerste moeilijkheid bij het gedicht van Achterberg is het herkennen van de zinnen. Meteen bij de eerste twee regels van het gedicht doet zich een probleem voor dat zowel syntactische als fonologische consequenties heeft. Wat is het onderwerp van de persoonsvorm ‘stonden’? Voordat we ons gaan concentreren op de zin en het zinsaccent is het noodzakelijk de uitspraak van de afzonderlijke woorden te oefenen. Dit kan gedaan worden door de aandacht te vestigen op de klemtoon of het woordaccent. Elk woord dat meer dan één lettergreep heeft laat een hiërarchie zien bij het gebruik van klemtoon: er zal altijd een patroon ontstaan waarbij het accent op één lettergreep valt en dit gaat ten koste van de andere lettergreep of lettergrepen. Dit overbekende feit levert vaak problemen op voor de student met een andere moedertaal. Een student die bijvoorbeeld Frans of Italiaans als moedertaal heeft, zal geneigd zijn het woordaccent naar de laatste (Frans) of voorlaatste (Italiaans) lettergreep te verplaatsen, terwijl de Germaanse talen het woordaccent over het algemeen juist op de eerste lettergreep leggen. Hierop zijn natuurlijk talloze uitzonderingen en het is daarom niet altijd eenvoudig voor een vreemdetalenstudent het juiste woordaccent met het eventuele secundaire accent te kiezen. Daarbij komt dat in een accenttaal, zoals het Nederlands of het Engels, de zwak beklemtoonde lettergrepen de neiging hebben samengeperst te worden tussen de accenten - met de typische reductie van de volle vocaal tot schwa - en het is voor sprekers van een taal als het Italiaans, waarin het aantal lettergrepen het tempo bepaalt, vaak erg moeilijk te horen hoeveel lettergrepen er tussen de accenten staan. Dit geldt voor zowel het woord- als het zinsaccent. Verschijnselen als assimilatie en elisie versterken dit effect en het onderscheiden van de woordgrenzen en de afzonderlijke woorden levert dan ook enorme problemen op voor een luisteraar. Er moet natuurlijk vooral geoefend worden met woorden in context, maar om te beginnen is het nuttig te oefenen met kleine eenheden: eerst de woorden zelf en vervolgens met kleine contextuele eenheden.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het gedicht ‘Watersnood’ komen veel zelfstandige naamwoorden in het meervoud voor: ‘beelden’, ‘moeders’, ‘zonen’, ‘katten’ enz. Al die meervouden vertonen hetzelfde uitspraak-patroon: accent op de eerste lettergreep met zwak accent op het achtervoegsel. In het het geval van een meervoud op ‘s’(‘moeders’, ‘babies’) is de zwakbeklemtoonde lettergreep steeds de tweede. De meeste werkwoordsvormen hebben hetzelfde patroon: ‘beuren’, ‘scheuren’, ‘groeide’, ‘vlogen’, ‘vonden’. Het gedicht laat zien wat in het Nederlands het meest voorkomende woordaccent is en de sterk benadrukte eerste lettergrepen van al die woorden in het meervoud leggen de lezer bij de voordracht een duidelijk spreektaalritme op. De belangrijke woorden voor de receptie in een zin zijn meestal de zelfstandige naamwoorden en de werkwoorden en ‘Watersnood’ laat dus zien wat in de spreektaal niet anders is. Een gedicht is metrisch georganiseerde taal en de spreektaal legt de eis van een correcte voordracht op. Ook een student die de regels van de uitspraak kent zal zorgen dat al deze eerste lettergrepen accent krijgen. De versvoet, die aan dit uitspraakpatroon beantwoordt, is de trochee: / x en men zou dus kunnen denken dat een trocheïsch schema aan de basis staat van dit sonnet. De trocheïsche versvoet wordt vaak gebruikt in kinderliedjes en rijmpjes, omdat het ritme goed past bij het natuurlijke woordaccent en het is een goed idee op dit punt van de les een selectie van deze liedjes en rijmpjes aan te bieden als oefenmateriaal.Ga naar eind1
Het metrisch schema vervalt gemakkelijk in een dreun en het is deze dreun - in de poëzie door de critici meestal met afkeuring beschouwd - die uitermate nuttig kan zijn bij het aanleren van uitspraakpatronen. De Engelse term ‘drill’ voor oefeningen met steeds hetzelfde patroon maakte vooral opgang in de audiovisuele methode van de jaren '50 en '60, en dit soort oefeningen kan nog steeds dienen om veel voorkomende patronen aan te leren. De herhaling bij deze oefeningen maakt het de studenten mogelijk structuren te herkennen die aan de basis liggen van de taal en daardoor zullen zij later ook de variaties en uitzonderingen waarvan de poëzie gebruik maakt weten te waarderen.
Als we het trocheïsche schema proberen te herkennen in ‘Watersnood’ blijken er complicaties op te treden. Niet alle woorden in het gedicht hebben hetzelfde uitspraakpatroon en het zal duidelijk zijn dat het afwijkende accent extra nadruk krijgt.
Om de studenten nu te helpen bij het bepalen van zowel het woordaccent als de metrische versvoet kan een oefening gedaan worden waarbij de woorden ingedeeld worden in hun ‘natuurlijke’ versvoet. Naast de al genoemde trochee is er dan de jambe: x /: ‘geluid’, ‘portret’ en ‘Zadkine’Ga naar eind2, twee opeenvolgende trocheeën: ‘medesleuren’, ‘boerderijen’ en de dactylus: / xx: ‘watersnood’, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘padvinders’. Het woord ‘ondersteboven’ met het primaire accent op ‘bóven’ en het secundaire accent op ‘ónderste’ kan beschouwd worden als bestaande uit tweeëeneenhalve jambe met een stille heffing in het midden, maar het belang voor de uitspraak in dit verband is mijns inziens voornamelijk het benadrukken van het natuurlijke woordaccent en het al of niet samenvallen met de versvoet: valt het woord gemakkelijk in het natuurlijke ritme of gaat er een tegengestelde impuls uit van het metrisch schema ten opzichte van het ritme van de spreektaal? Het is op dit moment wel duidelijk geworden dat het ritme van het gedicht van Achterberg niet naadloos past op het schema van de eerder aangeboden liedjes (Jántje zág eens prúimen hángen), waarbij de versvoet zich steeds regelmatig herhaalt.Ga naar eind3 Het sonnet vertoont zowel kenmerken van een jambisch als van een trocheïsch schema. Een onregelmatigheid in het ritme, die zeker al door de studenten zal zijn opgemerkt, is hiervan het gevolg.
Een volgende drill kan een ander belangrijk ritmisch aspect van het gedicht aan het licht brengen. De woordgroepen ‘ratten en mensen’ (r. 6) en ‘katten in bomen’ (r. 14) vertonen een vergelijkbaar ritme, dat de nadruk legt op de twee zelfstandige naamwoorden. Dit is een veel voorkomend patroon in de spreektaal: het nevenschikken van zelfstandige naamwoorden en het gebruik van een voorzetsel tussen naamwoordgroepen. De studenten kan gevraagd worden zelf zulke groepen te bedenken en vervolgens door middel van een ‘kettingdrill’ kan dit patroon geoefend worden.
Een kettingdrill betrekt alle studenten bij de oefening en gaat als volgt: de studenten zitten in een kring; de eerste student zegt zijn bedachte zinnetje, bijvoorbeeld ‘dames en heren’, vervolgens zegt de volgende: ‘heren in huizen’, waarbij dus het laatste deel van de woordgroep herhaald moet worden en een nieuw gedeelte toegevoegd, en zo gaat men verder, totdat de eerste spreker weer aan de beurt is. Omdat deze woordgroepen aan het begin van de versregel staan en de klemtoon op de eerste lettergreep van het eerste woord hebben, beginnen deze regels dus trocheïsch, maar het voorzetsel en voegwoord, in niet-emfatisch taalgebruik zwak beklemtoond, doen ons al snel kiezen voor een jambisch schema, zodat de accenten op ‘Ratten’ en ‘Kátten’ extra nadruk krijgen. Deze gevallen van accentverplaatsing, of antimetrie, staan in dit gedicht zeker niet alleen - andere gevallen zijn ‘babies’ (r. 2), ‘Zonen’ en ‘zagen’ (r. 3), ‘Kippen’ (r. 12) en ‘Padvinders’ (r. 13) - en in alle gevallen is het effect een versterking van de woordbetekenis en extra nadruk, een extra lading aan deze in de context van het verhaal toch wat vreemde woorden. Door deze accenten als antimetrisch te beschouwen hebben we dus gekozen voor een jambisch schema met vijf voeten per regel: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Watersnood (3)Sonnet. Rijmschema: omarmend, gekruist, mannelijk en vrouwelijk rijm. Metrisch schema: jambische pentameter.
De volgende stap in het lesplan brengt ons op het niveau van de zin en de versregel. De studenten hebben inmiddels op basis van het rijmschema een grafische representatie van het gedicht, maar luisterend en kijkend naar de syntactische structuur van de zinnen zullen ze een zekere discrepantie hebben opgemerkt tussen de versregel en de grammaticale zin. Zoals vermeld geeft vooral de eerste zin interpretatieproblemen. Verdere informatie over accent en metrum is vooralsnog niet door de docent gegeven. Een eerste oefening kan in groepjes worden gedaan: in de tekst worden de lettergrepen die accent hebben onderstreept. Er kan een verschil gemaakt worden tussen woord- en zinsaccent en de studenten wordt verzocht de zinnen hardop te zeggen. Hoe de eerste twee | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
regels worden uitgesproken bepaalt al welke interpretatie de groep gekozen heeft. Het is waarschijnlijk dat de spreektaalzin: ‘stonden moeders daar babies boven de stormvloed uit te beuren’ voor de studenten verrassend en ongewoon is, en een oefening met soortgelijke zinnen kan hier ingelast worden: ‘heb ik daar een uur zitten wachten’, ‘wilden ze me daar een oude auto verkopen’... Ook hier kan een drill van gemaakt worden. De eerste woordgroep, ‘Beelden van Zadkine’, krijgt op deze manier een afgescheiden positie en fungeert bijna als een ondertitel bij ‘Watersnood’ met een pauze na ‘Zadkine’ die wordt veroorzaakt door de accentverplaatsing. Het is wenselijk in dit stadium iets te zeggen over de beeldhouwer Zadkine en, indien mogelijk, een afbeelding van het standbeeld te laten zien.Ga naar eind4. Het woordje ‘daar’ aan het eind van de regel moet ondanks het feit dat het om een rijmwoord gaat gehoord worden als een stille heffing, want de natuurlijke uitspraak volgt hier de spreektaal. Het enjambement leidt ons direct, zonder pauze, de tweede regel in, wat een versnellend effect teweeg brengt, nog versterkt door het feit dat de tweede regel twee stille heffingen heeft: ‘boven’ en ‘uit’. Door dit abrupte begin stort het gedicht zich met de spreektaalzin als het ware in de rampzalige opsomming die na regel 2 begint. Een onregelmatig en fragmentarisch begin, dat wonderwel past bij de inhoud van het gedicht. Verbrokkeling en disintegratie is het thema. De woorden die eruit springen zijn ‘babies’ en ‘springvloed’, ook omdat het woord ‘springvloed’ eigenlijk twee accenten heeft of, zoals Bronzwaer in zijn Lessen in lyriek uitlegt, een zwevende toon.Ga naar eind5
Bij het bespreken van het gedicht kan de aandacht gevestigd worden op deze discrepantie tussen vorm en inhoud: de gesloten en nauwkeurige constructie van het sonnet, compleet met rijm- en metrisch schema, en de vluchtige en fragmentarische inhoud, vol met spreektaalwendingen. We zijn dan terug bij de binnen- en de buitenkant: de buitenkant is het gedicht, voltooid met een definitieve vorm, en de binnenkant is de vluchtige en ongrijpbare inhoud van Achterbergs themathiek. Spreektaal is fragmentarisch, onvoltooid, een proces, beweging, terwijl het voltooide gedicht een afgesloten beeld laat zien: het zet de wereld voor een ogenblik stil. Het beeld van Zadkine: gestolde beweging. Achterberg is in Spel van de Wilde Jacht telkens gefascineerd door dit conflict tussen beweging en stilstand, tijd en ruimte. In de proloog, ‘Beau Lied’Ga naar eind6, is de tijd stilgezet binnen een begrensde ruimte, een landgoed. Meer dan in ‘Beau Lieu’, waar een vrij statische situatie in een ruimte beschreven wordt, is er in ‘Watersnood’ sprake van een verhaal. Een verhaal speelt zich af in de tijd en staat in contrast met het beeld, zoals dat in de eerste woorden van het gedicht gepresenteerd wordt. De gevarieerde rijmschikking na de eerste twee regels (gekruist in plaats van gepaard rijm) en de strofenindeling (het octaaf is niet verdeeld in twee kwatrijnen) dragen bij aan de dynamiek van het sonnet.Ga naar eind7
Het is het verhaal van de watersnoodramp en de eerste zin opent het relaas met een totale visie van de ramp, zoals een beeld een totaliteit in de ruimte wil voorstellen. Er wordt een relatie gelegd tussen de samenhang van de familie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(‘moeders’, ‘zonen’, ‘vaders’) en het gevaar waaraan de mens blootstaat: uit elkaar gescheurd te worden en te verworden tot een dierlijke staat, waarbij er geen onderscheid meer is tussen ratten en mensen. Het is de angst om in doodsnood iedere menselijke relatie te verliezen. Het motief van het water wees in ‘Beau Lieu’, de proloog van Spel van de Wilde Jacht, al op een ‘verdronken’ staat, die het lyrisch subject vast wilde leggen ‘in technicolor’. Wat ook hier blijft is ‘een portret’.Ga naar eind8 Wat stilstaat is eeuwig, maar beweging voert onvermijdelijk naar verval, naar verdwijnen. De spanning tussen vorm en inhoud wordt iconisch verbeeld in dit gedicht. Het verhaal is gestold in het beeld, de spreektaal getemd in de strakke vorm van het sonnet. Het gedicht ‘Watersnood’ verbeeldt een strijd op leven en dood, maar uiteindelijk komen we in rustiger vaarwater. Het enkelvoud van de laatste twee woorden vernauwt de totaliteit van de ramp tot een enkel detail.
De studenten kunnen, nadat de accenten zijn onderstreept, het aantal accenten per versregel vergelijken met het aantal lettergrepen en komen dan tot de conclusie dat elke regel tien of elf lettergrepen telt, afhankelijk van het mannelijk of vrouwelijk rijm. De accenten zijn wat moeilijker te bepalen, vooral omdat er nogal wat afwijkingen zijn van het metrisch schema.
Er zijn verschillende mogelijkheden om de studenten nu de accenten te laten herkennen. De docent kan de versregels één voor één voordragen, waarbij de studenten de accenten proberen te noteren, een soort dictee dus. Een andere mogelijkheid is te kijken naar de inhoud. De tekst wordt achter elkaar geschreven gepresenteerd, zoals in het begin van de les, en de studenten moeten de inhoud herschrijven als krantenkoppen. Belangrijke woorden krijgen klemtoon en ‘onbelangrijke’ woorden zoals lidwoorden, voornaamwoorden en voorzetsels worden weggelaten. Deze oefening geeft een goed beeld van de intonatiepatronen en laat bovendien zien dat klemtoon de betekenis ondersteunt: wat belangrijk is krijgt accent. De gevonden accenten worden nu geconfronteerd met de secundaire codering van het metrisch schema en de afwijkingen van het schema geval voor geval bekeken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 Isochronie: poëzie en spreektaalHet principe van de isochronie houdt in dat tusssen elk accent dezelfde tijd verloopt. Het al vermelde fenomeen dat verscheidene lettergrepen voor het oor van de student samengeperst lijken of zelfs verdwijnen, is het gevolg van dit principe. Het ritme van de Germaanse talen wordt erdoor bepaald en het is voor een student met Italiaans of een andere syllabische taal als moedertaal vaak moeilijk de woordgrenzen en lettergrepen in het Nederlands te horen. De snelheid van de gesproken taal hangt af van het aantal accenten en niet, zoals bij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een syllabische taal, van het aantal lettergrepen. Bij de poëzie correspondeert het aantal heffingen in een regel met de voordrachtstijd. Als er meer of minder heffingen in een regel voorkomen, zullen die accenten meer nadruk krijgen met het gevolg dat er óf versnelling óf vertraging optreedt. Het ontstaan van pauzes in de voordracht kan ook verklaard worden met het principe van de isochronie. In ‘Watersnood’ hebben alle regels tien of elf lettergrepen, maar het aantal accenten per regel is verschillend. De meeste regels hebben vier accenten en één stille heffing, maar regels 2 en ii hebben drie accenten met twee stille heffingen. We hebben al gezien dat in de eerste twee regels een versnelling optreedt na de pauze in het midden van de eerste regel. Deze eerste regel heeft naast die pauze ook nog een accent meer, zodat de tweede regel veel sneller gezegd moet worden. Dit geeft de regel het natuurlijke effect van een uitroep in de spreektaal. Naast de antimetrie aan het begin van de beide regels is dit effect bepalend voor het ritme van het gedicht. De regels beginnen trocheïsch maar eindigen jambisch en het is het laatste schema dat langzamerhand de overhand krijgt. Het effect van de accentverplaatsing wordt echter tot het laatst van het gedicht volgehouden en kan ook als iconisch voor het gehele gedicht worden beschouwd. Het gedicht is als het ware een worsteling tussen de twee metra waarbij de regels beginnen in een trocheïsche versvoet, maar dan eindigen in jamben. De daarmee gepaard gaande antimetrieën zorgen voor het onregelmatige ritme. Bronzwaer toont aan dat het trocheïsche ritme de voorkeur verdient bij muzikale poëzie, terwijl de jambische poëzie de aandacht wil vestigen op het talige aspect van het gedicht.Ga naar eind9 Bij regel ii vertraagt het ritme en wordt bij de voordracht een pauze ingelast. De regel splitst zich in twee helften, syntactisch verantwoord door de puntkomma in het midden. Een sterke klemtoon valt op de woorden ‘wurgde’, ‘balg’ en ‘boven’, nog versterkt door de velaire fricatieven /γ/ en /χ/ in ‘wurgde’ en ‘balg’ en de allitteratie bij ‘balg’ en ‘boven’. De regel krijgt een onheilspellend karakter, mede door de woordbetekenissen en de grammaticale onregelmatigheid van ‘het wurgde zich’. Doordat de regel volgens het principe van de isochronie dezelfde tijd gebruikt bij de voordracht als de omliggende regels, alle met vier accenten, krijgen de beklemtoonde woorden extra nadruk en vertraagt het tempo. In de laatste regels gebeurt iets soortgelijks: de vaart van het begin lijkt hier tot stilstand te komen. Er is een aantal pauzes, opgelegd door de betekenis, de interpunctie en de vele accenten aan het begin van de regels met accentverplaatsing. De laatste twee woorden krijgen veel nadruk, omdat de woordgrens samenvalt met de versvoet en omdat ze voorafgegaan worden door een pauze. Het lijkt of het gedicht na de strijd tot rust gekomen is.
Het fenomeen van de isochronie - de Engelsen spreken van stress-timing tegenover syllable-timing - is een fundamenteel probleem bij het uitspreken van de Germaanse talen voor sprekers van een taal waarin de lettergrepen het ritme bepalen. Zo zullen Italiaanse studenten steeds de neiging hebben de zwak beklemtoonde lettergrepen te nadrukkelijk uit te spreken en verschijnselen als assimilatie, elisie en liaison te negeren. Poëzie biedt een uitstekende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mogelijkheid om deze problemen onder ogen te zien. Door de beklemtoonde lettergrepen in een gedicht extra te benadrukken ontstaat een ritmisch patroon dat kan helpen bij het aanleren van het ritme van de gesproken taal.
Door het gedicht te scanderen op het metrische schema komen ook de onregelmatigheden aan het licht en kan vervolgens stilgestaan worden bij de betekenis van die onregelmatigheden. Het verbinden van zwakbeklemtoonde woorden kan met het gedicht gedemonstreerd worden, bijvoorbeeld in regel 13: ‘vlogen als sneeuw de golven over’, waar de woorden soepel in elkaar overgaan. De tot schwa gereduceerde uitspraak van de vocaal van de bezittelijke voornaamwoorden kan gehoord worden in regel 3: ‘hun’, en in regel 7: ‘haar’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3 Trochee of jambe? Luctor et emergoHet thema van het gedicht: de strijd tegen het water en de worsteling om te overleven, wordt op een perfecte manier door het ritme geïllustreerd: verbrokkeling, fragmentatie, conflict en de stilte na de storm. Luctor et emergo: ik worstel en kom boven. De op de isochronie gebaseerde voorspelbaarheid van de herhalingen maakt dat we het gedicht als een sonnet zullen lezen met een jambisch metrisch schema, maar de onregelmatigheden aan het begin, de accentverplaatsingen en de gevolgen daarvan: de pauze na ‘Zadkine’ en de versnelling van het ritme, geven een tegengestelde impuls. De dwingende trochee geeft zich niet direct over aan de jambe; het gedicht laat de worsteling horen. De kalmte in het ritme aan het einde van het gedicht en de nadruk op de laatste twee woorden - het rijmwoord ‘brood’ herhaalt bovendien de klank van het zwaarbeklemtoonde laatste woord van regel 14: ‘dood’ - geven deze woorden een sleutelpositie in het gedicht. Ze worden, samen met de woordgroep ‘katten in bomen’, gepresenteerd als dat wat overblijft na de ramp en dus misschien als een oplossing van het conflict. Beide woorden verwijzen naar wat in de cyclus Spel van de Wilde Jacht belangrijke thema's zijn: het portret, het eerder aangestipte conflict tussen afbeelding en ervaring, stilstand en beweging, en het brood, primair voedsel en symbool in het religieuze ritueel. Na het in dit gedicht geschilderde rampzalige tafereel doen deze restanten toch wat mager en ‘vals’ (r. 13) aan. De padvinders van regel 13 zijn in dit verband waarschijnlijk de uitleggers en gidsen van de poëziekritiek en, wie weet, de literatuurdocenten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 ProductieTer afsluiting van deze les, in de productiefase, kan een spreekoefening voorgesteld worden. Het samen voordragen van het gedicht, nu met de juiste accenten en het juiste ritme, kan gepresenteerd worden als een verhaal: ‘het relaas van een overlevende’. Het spreektaalkarakter en de verleden tijd van het gesproken verslag met af en toe een commentaar in de tegenwoordige tijd (‘wat wordt een ouder in je handen zwaar’) maken dit gedicht uitermate geschikt voor een dergelijke oefening. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De studenten hebben ieder één of meer zinnen van het gedicht, afhankelijk van het aantal studenten. Het gedicht wordt nu gereconstrueerd door iedere student op het juiste moment zijn of haar zin te laten zeggen. Dit kan verscheidene keren herhaald worden, eventueel door de briefjes te schudden en nogmaals uit te delen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geraadpleegde werken
|
|