Neerlandica extra Muros. Jaargang 2002
(2002)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| ||||||||||||||||
T. de Smet
| ||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||
Twe-spraack uit 1584 een heel wat prominentere plaats in de geschiedenis van de Nederlandse taalkunde inneemt. In wat volgt zullen we trachten De Heuiters ideeën over spelling samen te vatten, en ze te evalueren in het licht van de Nederlandse spellinggeschiedenis. Op die manier willen we een beter beeld krijgen van het belang van die ideeën, alsook van het hoe en waarom van de wisselvallige perceptie van deze zestiende-eeuwse spellingregelaar. | ||||||||||||||||
2 Pontus de HeuiterDe Heuiters ideeën over taal en spelling zijn onmiskenbaar mede gevormd door zijn persoonlijke ervaringen in de woelige zestiende eeuw. Hij werd op 23 augustus 1535 te Delft geboren als zoon van de schout Johannes. Zijn opleiding kreeg hij te Leiden en te Mechelen. Rond 1560 ondernam hij een studiereis door Frankrijk, waar hij de spellingideeën van Franse humanisten leerde kennen. Na die reis werd hij kanunnik te Gorkum. Als katholiek werd hij door de geuzen in 1572 gevangen genomen, en slechts op het nippertje ontkwam hij aan de dood. Hij vluchtte naar West-Vlaanderen en werd voor een drietal jaren pastoor te Jabbeke. In 1581 verscheen zijn Nederduitse Orthographie. Een jaar later ondernam De Heuiter een nieuwe reis door Frankrijk. Na nog een aantal andere omzwervingen werd hij in 1587 kanunnik te Deventer. In 1591 moest hij echter omwille van de protestantse inname van die stad opnieuw naar de Zuidelijke Nederlanden vluchten, waar hij op 6 augustus 1602 (te Sint-Truiden) stierf. Naast de Nederduitse Orthographie verschenen van zijn hand een aantal geschiedkundige werken. Uit het bovenstaande blijkt duidelijk dat De Heuiter niet onder zijn kerktoren is blijven leven. Het is dan ook niet onbegrijpelijk dat Pontus de Heuiter bij ons weten de eerste was die niet zijn dialect (het Delfts of het Leids) als basis voor zijn spellingvoorstellen nam (zoals voorgangers als Joas Lambrecht (Néderlandsche Spellijnghe, 1550) en Antonius Sexagius (De orthographia linguae belgicae, 1576), maar een beginnende eenheidstaal, waarvan hij zelf op zijn omzwervingen gebruik maakte. In dit opzicht is hij in de tegenstelling particularisten-integrationisten, beslist tot de tweede categorie te rekenen. Alleen al daardoor verdient De Heuiter een belangrijke plaats in de Nederlandse spellinggeschiedenis. In wat volgt bespreken we in detail De Heuiters ideeën over spelling zoals ze geformuleerd werden in zijn Nederduitse Orthographie. | ||||||||||||||||
3 Nederduitse Orthographie (1581)De Nederduitse Orthographie (verder: NO) bestaat uit 111 bladzijden. Zoals dat met wel meer humanistische werken het geval is, is de eigenlijke tekst omgeven door een aantal voor- en nawoorden. Zo begint NO met een gesprek tussen het ‘Bouc’ en zijn ‘Meester’, waarin vooral de nadruk gelegd wordt op het relatief oncontroversiële, niet-schadelijke karakter van het werk: het boek handelt niet over geloof, het zet niet aan tot strijd of tot haat. In wat de schrijver een ‘tijt onvrij’ noemt was het benadrukken van dit aspect zeker geen overbodige luxe: | ||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||
De Heuiter was al in contact gekomen met vervolging vanwege zijn denkbeelden over geloof en politiek, en wenste ongetwijfeld geen herhaling. Opvallend in dit gesprek tussen boek en meester is de opmerking dat De Heuiters spellingideeën voor de publicatie ervan beoordeeld werden door een aantal personenGa naar eind1. Het valt te betwijfelen dat De Heuiter een grote spelling-enquête organiseerde zoals de rederijkerskamer De Eglantier dat in 1583 zou doen ter voorbereiding van de Twe-spraack, maar de bovenstaande opmerking wijst er wel op dat De Heuiter geen zonderling was die op zijn zolderkamertje een spelling in elkaar knutselde zonder rekening te houden met andere denkbeelden. Op dit gesprek tussen het boek en de meester volgen nog twee korte berichten aan de lezer, één van een zekere Michiel OortwijnsGa naar eind2 en één van Pontus' halfbroer Iason. Daarna een voorwoord van de schrijver zelf. Op bladzijde 21 begint dan het eigenlijke boek, met een klankleer waarin, volgend op een aantal taalhistorische beschouwingen, de klanken van het Nederlands één voor één beschreven worden. Op bladzijde 82 volgt dan het eigenlijke onderwerp van dit artikel: Pontus' orthografie. | ||||||||||||||||
4 De Heuiters orthografieDeze orthografie (ofte ‘zommige regels in t'gemeen dienende om wel spellen en schriven, so wel in redens als woorden’ (De Heuiter 1972: 67)) bestaat uit 16 spelregels, waarvan de laatste twee weinig met spelling te maken hebben. Het is dan ook een illusie te denken dat men uitsluitend door het lezen van deze regels een volledig beeld kan krijgen van De Heuiters spellingideeën. Ook in de klankleer worden immers al spellingprincipes beschreven, zoals ook in de orthografie niet-orthografische opmerkingen opduiken, onder meer over het belang van het purisme. Daarnaast krijgt men natuurlijk een goed beeld van De Heuiters spellingideeën door eenvoudigweg de in NO gebruikte spelling te bekijken. Dan valt op dat De Heuiter gebruik maakt van 24 letters (geen <j> en <y>), onder invloed van het Latijn de klankencluster /ks/ weergeeft als <x> (in bijvoorbeeld <zulx>), en nog steeds, zoals dat in de Middeleeuwen gebruikelijk was, vaak assimilatie (<vinnen> in plaats van <vinden>) en clisis (<hijt>, <tGriex>) uitdrukt. Verder valt op dat De Heuiter soms zondigt tegen zijn eigen spellingregels, iets wat ook in andere humanistische werken over spelling voorkomtGa naar eind3. Als basisprincipe bij het spellen gaat De Heuiter uit van het zogenaamde fonematische principe: het principe van het schrijven zoals men spreekt. Dit past volledig in de Europese traditie, en is dus niet verwonderlijk. In tegenstelling echter tot de meeste van zijn collega's blijft De Heuiter dicht bij dit fonematische principe, en perkt hij het dus amper in door andere principes. Uit vormen als <lant> en <geluit> blijkt De Heuiters verwerping van het in die tijd steeds populairder wordende gelijkvormigheidsprincipe, dat door Spieghel in zijn Twe-spraack verdedigd zou worden en uiteindelijk zou leiden tot de hedendaagse spellingvormen <land> en <geluid>. | ||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||
Hier hebben we al een eerste reden waarom de Kollewijnianen De Heuiter in hun hart sloten: ook al was de afschaffing van het gelijkvormigheidsprincipe geen officieel programmapunt van de Vereniging tot Vereenvoudiging van onze Spelling (voornamelijk omdat de Kollewijnianen bij het voorstellen van spelling-wijzigingen ook rekening wilden houden met de eeuwenlange traditie van de Nederlandse spelling (Kollewijn 1916)), toch zullen er weinig Kollewijnianen geweest zijn die enthousiast waren over dit principe. In spellingregel 6 (De Heuiter 1972: 71) spreekt De Heuiter zich expliciet uit over een consequent doortrekken van dit gelijkvormigheidsprincipe, dat later gepropageerd zou worden door o.a. Anthonis De Hubert in zijn Noodige waarschouwinge aan alle liefhebbers der Nederduijtze tale (1624): volgens die redenering zou men ‘will’ en ‘still’ moeten schrijven omwille van ‘willen’ en ‘stille’ naar analogie van ‘werk’ en ‘werken’ en ‘mooi’ en ‘mooie’. De Heuiter ziet het nut van vormen als ‘will’ echter niet in, ‘daer nohtans een l genouh’ is (De Heuiter 1972: 71). Dit past volledig in het beeld van wat een van de belangrijkste spellingregels der NO is, met name spellingregel 3 (De Heuiter 1972: 68-69). In deze spellingregel roept De Heuiter op om geen letters te spellen die niet strikt noodzakelijk zijn. Hij geeft een flink aantal voorbeelden, waarvan dit er een aantal zijn: Te weten: in oirzaecke wat douter e en c? Ghelijcke wat douter h. [en] ij? Ick wat douter c. of k? [...] schrijft oorzake gelike ic of ik [.] (De Heuiter 1972: 68) Een aantal ‘eigenaardigheden’ in De Heuiters spelling wordt verklaard door deze afkeer voor ‘onnotelicke vocalen en consonanten’. Zo vindt hij het niet nodig <ch> te spellen, en beperkt hij zich tot <h>: <opreht>, <nohtans>. Ook de <w> in woorden als <vrouwen> is volgens De Heuiter onnodig: <vrouën>. Deze afkeer voor onnodige letters was een aspect van De Heuiters orthografie dat op grote bijval kon rekenen in kringen van de Vereniging tot Vereenvoudiging van onze Spelling. Zo pleitte regel 5 van de 9 nieuwe spellingregels van de Vereniging voor het weglaten van de <h> in woorden als <thee> en <thans> (Royen 1949: viii). Maar het meeste enthousiasme bij de Vereniging zal wel De Heuiters verwerping van de etymologie bij de spelling opgeroepen hebben. De Kollewijnianen hadden van in het begin hun pijlen voornamelijk op de etymologische geleerdheid van De Vries en Te Winkel gericht, omdat deze geleerdheid het spellen onnodig lastig maakte (Kollewijn 1916). Hoewel het grote belang van het etymologische principe in de spelling-De Vries en Te Winkel grotendeels verklaard kan worden uit het feit dat Matthias de Vries en Lammert te Winkel etymologen waren, mag men niet blind zijn voor de vaststelling dat reeds vroeger etymologische informatie uitgedrukt werd in de Nederlandse spelling en De Vries en Te Winkel zich bij het ontwerpen van hun spelling ten dele op die traditie baseerden. Zo had Sexagius reeds een verschil gemaakt tussen <s> in auslaut en <sch> in auslaut, waarbij deze laatste spelling terugging op de | ||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||
Oudgermaanse /sk/. Gevolg was dat men niet <mens> maar <mensch> spelde, en niet <Nederduits> maar <Nederduitsch>. Vanuit zijn overtuiging dat men geen letters moet spellen die niet strikt nodig zijn (cf. supra) verwierp De Heuiter deze etymologische spelling in zijn spellingregel 9 (De Heuiter 1972: 72). Vandaar dat de titel van zijn boek Nederduitse Orthographie is, in schril contrast met de Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst van Spieghel en latere publicaties zoals Vondels Noodigh Berecht over de Nederduitsche misspellinghe uit 1654 en Arnold Moonens Nederduitsche Spraekkunst uit 1706. Deze etymologische <sch> in auslaut was nog steeds een onderdeel van de Nederlandse spelling ten tijde van het Kollewijniaanse project, en was een van de voornaamste mikpunten van de Vereniging tot Vereenvoudiging van onze Spelling. In de reeds vermelde regel 5 van de Vereniging werd opgeroepen de niet-uitgesproken <ch> van <sch> weg te laten in woorden als <visch> en <hollandsche> (Royen 1949: viii). Een ander etymologisch onderdeel van de spelling-De Vries en Te Winkel dat door de Kollewijnianen werd gecontesteerd was het onderscheid tussen <o> en <oo> en tussen <e> en <ee> in open lettergrepen. Door de verschillende afkomst van de eerste klinker spelde men de groente <koolen> anders dan de brandstof <kolen>. De <a> en de <u> daarentegen werden steeds enkel gespeld in open lettergrepen. De Vereniging stelde in regels 1 en 2 van haar programma voor om de <e> en de <o> in open lettergrepen nooit te verdubbelen (<veren>, <lopen>), tenzij, wat de <e> betreft, op het einde van een woord (<twee>) en in afleidingen daarvan en samenstellingen daarmee (<tweetjes>, <tweekamp>) (Royen 1949: viii). Opnieuw vindt men dit etymologische onderscheid van De Vries en Te Winkel reeds terug in de periode van het humanisme, en opnieuw merkt men dat De Heuiter de voorloper van de Vereniging was. Hij spelde steeds enkel in open lettergrepen: niet alleen <talen>, maar ook bijvoorbeeld <lopen>. De Vooys schrijft dan ook: In zijn soberheid, in zijn verwerping van de etymologie bij de spellingregeling is Pontus de Heuiter een voorloper van de vereenvoudigde spelling. (De Vooys 1924: 268) De Kollewijnianen hamerden er dan ook op dat de lange spellingtraditie waarop tegenstanders van spellingvereenvoudiging zich baseerden, niet zo uniform is als die wel eens beweerden, en dat ook aan het begin van onze spellinggeschiedenis bepaalde spellingprincipes niet onaantastbaar waren, dat met andere woorden ook de ideeën van Kollewijn en zijn medestanders een lange traditie hebben. Aangezien de tegenstanders van spellingverandering nogal de nadruk legden op ‘hun’ traditie, en het Kollewijn-project voorstelden als ‘een revolutionaire aanslag op een overoude spellingtraditie’ (De Vooys 1959: 79) die geen rekening hield met de lessen van het verleden, was dit een niet onbelangrijk argument in het hele spellingdebat. | ||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||
5 Belang en perceptie van de Nederduitse OrthographieHet feit dat de spellingideeën van Pontus de Heuiter vrijwel geen navolging kregen en pas na het slagen van het Kollewijn-project enigszins werden verwezenlijkt, betekent niet dat deze spellingideeën intrinsiek minder belangrijk of waardevol zijn dan die van bijvoorbeeld Hendrik Laurenszoon Spieghel, wiens ideeën wel door de eeuwen heen populair bleken te zijn. Het succes van Spieghels ideeën kan niet verklaard worden door interne factoren. Spellingconservatieven (e.g. Molewijk 1992) suggereren wel eens dat onze spelling zich op een haast natuurlijke wijze tot een functioneel adequate spelling heeft ontwikkeld waaraan niets dient veranderd te worden. Deze zienswijze is geïnspireerd door de idee dat de evolutie van biologische systemen gericht is op verbetering, op optimalisering, met andere woorden dat biologische systemen zich autonoom ‘naar boven’ ontwikkelen (Popper en Lorenz 1985). Ook de Nederlandse spelling zou zich dan behoorlijk autonoom ontwikkeld hebben van een chaotisch middeleeuws boeltje tot onze huidige rijke spelling, die een ‘orthografische eindtoestand’ bereikt heeft. Dit zou dan betekenen dat Spieghels ideeën zich hebben kunnen doorzetten omdat ze intrinsiek beter zijn dan die van De Heuiter. Maar toen er recent door een aantal dialectologen een spelling voor de Brabantse dialecten werd ontwikkeld, opteerde men voor een spelling die ver van ons Nederlands spellingsysteem is verwijderd, o.a. doordat men koos voor een één-op-één-relatie tussen foneem en grafeem, voor het uitsluitend spellen van klanken die men hoort, en voor het niet-gebruiken van op de etymologie gebaseerde verschillen in de spelling van dezelfde klanken (Stichting Brabantse Dialecten en Noordbrabants Genootschap 1999). Dit wijst erop dat onze huidige spelling niet intrinsiek beter is dan andere voorgestelde systemen. In feite wijst het zelfs op het tegendeel. Het succes van Spieghel dient dan ook extern verklaard te wordenGa naar eind4. Spieghels werk werd gesteund door een invloedrijke Amsterdamse kunstkring en kreeg een levendige aanbeveling van de invloedrijke Coornhert, en verscheen ook in de stad die door de val van Antwerpen in 1585 het economische en intellectuele centrum van de Nederlanden werd: Amsterdam. Daardoor kon de Twe-spraack, nadat het in eerste instantie, net als De Heuiters werk, eerder lauw ontvangen werd, een grote invloed gaan uitoefenen op de intellectuele elite van de Nederlanden, nadat de troebelen van de Tachtigjarige Oorlog in Amsterdam en omstreken hadden plaatsgemaakt voor de Gouden Eeuw en op het totstandkomen van de standaardtaal. Spieghels ideeën kregen navolging van zeventiende-eeuwse spellingregelaars als De Hubert, Vondel en Hooft, die het gelijkvormigheidsprincipe overnamen (en het in het geval van De Hubert zelfs verder doortrokken) en ook, net als Spieghel en in tegenstelling tot De Heuiter, bij lange klinkers in gesloten lettergrepen kozen voor verdubbeling van het klinkerteken en niet voor het uit de Middeleeuwen stammende gebruik van een <e> of een <i> als verlengingsteken (<spraack> in plaats van <spraeck> of <spraick>). Door het grote gezag en prestige dat voornamelijk Vondel en Hooft met hun literaire werk verwierven, werden hun spellingideeën, inclusief de invloed van | ||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||
Spieghel, dan weer overgenomen door latere spellingregelaars tot ze Siegenbeek en De Vries en Te Winkel zouden bereiken. Aangezien De Heuiter, om in de religieuze beeldspraak van het begin van dit artikel te blijven, de ‘Antispieghel’ was en dus niet in het succes van Spieghel kon delen, werd de Nederduitse Orthographie genegeerd en vergeten. Ondanks het historische belang van De Heuiter als eerste spellingregelaar die niet zijn dialect als basis voor de Nederlandse spelling nam en ondanks de originaliteit van zijn orthografische voorstellen, kreeg hij tot het begin van de twintigste eeuw amper aandacht in de linguïstische geschiedschrijving, en moet men vaststellen dat bijvoorbeeld Joas Lambrecht en Antonius Sexagius op meer belangstelling konden rekenen. Dit veranderde dus door toedoen van de Vereniging tot Vereenvoudiging van onze Spelling. Toen echter het Kollewijniaanse project was volbracht, verdween de belangstelling weer. Het is en blijft echter merkwaardig dat de post-Kollewijnianen onder de spellingvereenvoudigers zich niet meer beroepen op De Heuiter. Weliswaar zijn een aantal aspecten van De Heuiters spelling reeds in onze vernieuwde Nederlandse spelling opgenomen (het wegvallen van de <sch> in auslaut en de <oo> en <ee> in open lettergrepen); toch zijn er nog steeds overeenkomsten tussen De Heuiters voorstellen en de huidige spellingvereenvoudigingsvoorstellen. We denken dan aan het afwijzen van het gelijkvormigheidsprincipe en aan de wens om overbodige letters uit de spelling te verwijderen. Wellicht ligt de verklaring in het feit dat er onder spellingvereenvoudigers, mede onder invloed van invloedrijk maar niet geheel onproblematisch onderzoek naar de rol van het gelijkvormigheidsprincipe bij het lezen (beschreven in De Smet 1998: 339-340), geen consensus meer bestaat over welke rol dat gelijkvormigheidsprincipe moet krijgen in een vereenvoudigde spelling: sommigen pleiten voor afschaffing, anderen voor behoud, en sommigen zelfs voor het wegwerken van uitzonderingen als <huis> en <raaf> die dan <huiz> en <raav> zouden moeten worden. Men moet ook vaststellen dat woorden als <thee> en <thans> niet meer zo'n scherpe doorn in het spellingvereenvoudigersoog vormen, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de werkwoordsvormen en de <ei>/<ij>-alternantie (De Smet 1998). Het gebrek aan aandacht voor De Heuiter vanuit vereenvoudigershoek verklaart echter niet waarom Pontus de Heuiter zo weinig aandacht krijgt in recente werken over de geschiedenis van de Nederlandse taal(kunde). Dit heeft vermoedelijk te maken met de keuze van de geschiedschrijvers voor een externe geschiedenis, waarbij niet intrinsieke kwaliteit maar extern belang zeker in door conventies bepaalde aangelegenheden als spelling - niet noodzakelijk het gevolg is van intrinsieke kwaliteit) een leidraad is bij het schrijven, maar ook met het maatschappelijk en ideologisch gewicht van de discussianten. Dat zien we aan het antagonisme tussen De Heuiter en Spieghel, en tussen Vondel en Leupenius. Dat op deze manier een belangrijk deel van onze linguïstische geschiedenis onderbelicht blijft, is jammer te noemenGa naar eind5. | ||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||
Bibliografie
|
|