| |
| |
| |
Besprekingen en aankondigingen
Hubert Slings (samenst.), Karel en Elegast. Amsterdam University Press, Amsterdam, 1997, 96 pp. f 19,50, ISBN 90 5356 254 1. Tekst in context 1. Docentenhandleiding ISBN 90 5356 292 3, f 19,95.
Ingrid Biesheuvel en Frits van Oostrom (samenst.), Jacob van Maerlant. Amsterdam University Press, Amsterdam, 1999, 104 pp. f 19,50, ISBN 90 5356 246 X. Tekst in context 2. Docentenhandleiding ISBN 90 5356 374 1, f 21,50.
Hubert Slings (samenst.), Reinaert de vos. Amsterdam University Press, Amsterdam, 1999, 104 pp. f 19,50, ISBN 90 5356 247 8. Tekst in context 3. Docentenhandleiding ISBN 90 5356 373 3, f 21,50.
Marijke Barend-van Haeften, Karel Bostoen, Lia van Gemert en Marijke Meijer Drees (samenst.), Wilhelmus en de anderen. Nederlandse liedjes 1500-1700. Amsterdam University Press, Amsterdam, 2000, 104 pp. f 29,50, ISBN 90 5356 4403. Tekst in context 4. Met een bijbehorende cd van Camerata Trajectina o.l.v. Louis Peter Grijp. Docentenhandleiding ISBN 90 5356 448 9, f 19,50.
Karel Bostoen, Marijke Barend-van Haeften en Mirjam Roos, m.m.v. Marijke Meijer Drees en Lia van Gemert (samenst.), Verhalen over verre landen. Reizen op papier 1600-1800. Amsterdam University Press, Amsterdam, 2001, 104 pp. f 24,50, ISBN 90 5356 476 4. Tekst in context 5. Docentenhandleiding ISBN 90 5356 496 9, f 19,50.
De docentenhandleidingen met antwoorden bij de opdrachten zijn uitsluitend rechtstreeks bij de uitgeverij te bestellen: aup@aup.uva.nl
Tekst in context, onder redactie van Frits van Oostrom en Hubert Slings, is een prachtige serie schooluitgaven op het gebied van de oudere Nederlandse letterkunde. De reeks sluit aan op recente ontwikkelingen in het Nederlandse voortgezet onderwijs, waar van leerlingen veel eigen initiatief en grote zelfwerkzaamheid wordt verwacht bij de verwerving van historische en literaire kennis. Een vaste canon van leesstof en historische feiten is in de huidige onderwijsopzet niet voorgeschreven; persoonlijke ervaring van het materiaal door de leerling is een belangrijk leerdoel.
Tekst in context heeft de nieuwe situatie in de Tweede Fase van havo en vwo als een uitdaging opgepakt. De historische teksten worden niet louter als taalconstructie gepresenteerd, en al zeker niet als filologisch oefenobject; ze krijgen zeer uitvoerige verklaringen en een aantrekkelijke culturele en historische inbedding. De middeleeuwse en zeventiende-eeuwse taal wordt geflankeerd door een parallelvertaling in modern Nederlands. Korte kaders in het lopende verhaal geven relevante, leuke, interessante achtergrondinformatie over tal van onderwerpen zoals de auteurs, de lezers van destijds, de productie van handschriften en boeken, lees- en voorleescultuur, geloof en bijgeloof, strijd en liefde, rolpatronen, natuuropvattingen, gezondheid, reizen en ontdekken,
| |
| |
musiceren, onderwijzen en nog veel meer. De contextuele toelichtingen zijn zonder uitzondering terzake, en worden ondersteund met mooie en actuele illustraties, waarvan vele in kleur. In alle deeltjes is ten behoeve van verdere studie een korte bibliografie opgenomen, gevolgd door vragen en opdrachten bij de behandelde stof. Wilhelmus en de anderen bevat bovendien een cd met liedjes uit de muzikale bloeiperiode 1500-1700, uitgevoerd door Camerata Trajectina.
Alle vijf tot dusver verschenen delen geven het beste en recentste van wat de wetenschap over het betreffende materiaal te zeggen heeft. De toon - en dat zal mede te danken zijn aan de leraren en scholieren die bij de voorbereiding als klankbord hebben gefungeerd - is nergens neerbuigend. De lezer krijgt op een natuurlijke en geleidelijke manier te maken met aspecten van de oudere literaire cultuur die in het universitaire onderzoek van de laatste jaren zijn geproblematiseerd en bestudeerd. Belangrijke begrippen worden door de typografie naar voren gehaald, zodat er een kleine ter zake doende woordenschat kan worden opgebouwd. The past is a foreign country, maar de gebruiker die de uitgezette lijnen volgt, kan van dat vreemde land in deze edities veel zelf ontdekken en zal na afloop de herinnering houden aan een persoonlijke tocht vol interessante ervaringen.
De didactische gebruiksmogelijkheden zijn legio. Het is mogelijk om een heel boek te behandelen of er losse componenten uit te kiezen; dat kan klassikaal of individueel; ten behoeve van een grondige inleiding op een onderwerp of als oppervlakkige kennismaking; met het oog op toetsing of als enthousiasmerende introductie. Bij ieder deeltje is een docentenhandleiding verschenen met modelantwoorden bij de opdrachten.
De uitvoerige contextualisering betreft dikwijls aspecten die voor de cultuur van de Lage Landen belangrijk zijn (geweest): de Tachtigjarige Oorlog; calvinisten, katholieken en dopers; de Reinaert-traditie vanaf de Middeleeuwen tot en met Suske en Wiske; Karel de Grote en de eer- en schandecultuur van ridders met hun steekspelen en kastelen; het instructieve karakter van natuur en schepping; de scheepvaart en de koloniale expansie. Er worden verbindingen met het heden gelegd, waardoor de oude literaire tekst opeens als deel van een continuüm tevoorschijn komt en de literaire traditie zich laat kennen als een levend geheel, bijvoorbeeld waar Maerlants natuurlessen worden vergeleken met stukjes Reve en Mulisch.
Door de mooie uitvoering, de aantrekkelijke didactiek en de ruime context wordt de drempel tussen het heden en het verleden in de deeltjes Tekst in context laag gehouden, bij een hoog inhoudelijk niveau. Dat maakt ze, behalve voor het voortgezet onderwijs binnen het taalgebied, erg geschikt voor studenten Nederlands extra muros. De boeken zouden daarom in geen extramurale vakbibliotheek mogen ontbreken. De betrekkelijk lage prijs kan daarbij geen belemmering zijn.
Arie Jan Gelderblom (Utrecht)
| |
| |
| |
Jan Goossens, Ausgewählte Schriften zur niederländischen und deutschen Sprach- und Literaturwissenschaft. Herausgegeben von Heinz Eickmans, Loek Geeraedts & Robert Peters. Münster, New York, München, Berlin: Waxmann, 2000. - Niederlande-Studien; 22. (ISBN 3-89325-871-X, DM 89,00.)
Jan Goossens was van 1969 tot 1995 als hoogleraar verbonden aan de Westfälische Wilhelms-Universität Münster. Hij was directeur van het ‘Niederländisches Seminar’ en van de ‘Niederdeutsche Abteilung’ van de vakgroep germanistiek en hij heeft een zeer belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van de neerlandistiek als academisch vak aan de universiteiten in het Duitse taalgebied. Jan Goossens is echter bovenal ook een gerenommeerde, zeer actieve en veelzijdige wetenschapper. Hij heeft zich in zijn onderzoek de afgelopen veertig jaar zowel met taal- als met letterkundige onderwerpen beziggehouden, hij heeft gepubliceerd over het Nederlands en het Nederduits, heeft zowel met meer principiële, theoretische en methodologische stukken als ook met case studies belangrijke bijdragen geleverd aan taalkunde en neerlandistiek. Goossens' onderzoek is breed; de verregaande specialisatie die het werk van veel taalkundigen kenmerkt, vindt men bij hem niet. Hij is dialectoloog én fonoloog, sociolinguïst én naamkundige, taalkundige én filoloog, germanist én neerlandicus.
Deze veelzijdigheid blijkt ook uit de bundel met artikelen van zijn hand die vorig jaar verschenen is ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag op 19 februari 2000. De 29 artikelen in het Duits en in het Nederlands uit de periode 1962 tot 1998 zijn onderverdeeld in zeven rubrieken. De eerste drie daarvan zijn gewijd aan de taalgeografie: theorieën en methoden, casestudy's, geschiedenis van het Nederlands. De 15 artikelen in deze drie rubrieken behandelen uiteenlopende onderwerpen (het beroemde artikel ‘Polysemievrees’ staat naast een stuk over familienaamgeografie en een stuk over r-metathesis), maar ze hebben één ding gemeen: ze illustreren de vruchtbaarheid van de taalgeografische aanpak van Goossens voor het onderzoek naar taalvariatie en taalverandering.
De volgende sectie bevat drie artikelen waarin Goossens sociale aspecten van de Nederlandse taal in Vlaanderen bespreekt. In deze bijdragen houdt hij zich onder andere bezig met ‘Vlaamse purismen’ en ‘Vlaamse taalfrustraties’. In de vijfde rubriek vindt men twee stukken over het Duits en het Nederlands in vergelijkend perspectief. Hier vindt men ook zijn bekende tekst ‘Was ist Deutsch - und wie verhält es sich zum Niederländischen’ die eerder verscheen in de reeks Nachbarn en die het misverstand uit de weg ruimt dat het Nederlands een dialect is van het Duits (of andersom). Rubriek zes is gewijd aan het Nederduits en bevat vier artikelen, waaronder het overzichtsartikel ‘Zur Lage des Niederdeutschen und ihrer Erforschung’.
In de laatste rubriek vinden we vijf artikelen over middeleeuwse literatuur, o.a. ‘Oudnederlandse en Vroegmiddelnederlandse letterkunde’ uit 1982 en een kritische bespreking van de Veldeke-editie van Theodor Frings en Gabriele Schieb (uit 1969). Het valt op dat in deze letterkundige rubriek het omvangrijke onderzoek van Goossens naar de Reynaert ontbreekt. Over dit onderwerp is echter al eerder een bundel met opstellen van Goossens verschenen: Reynke,
| |
| |
Reynaert und das europäische Tierepos (Münster, 1998).
De Ausgewählte Schriften worden afgerond met de bronvermeldingen en met een aanvulling op de bibliografie van Jan Goossens die in 1995 verscheen (bewerkt door Ludger Kremer en Hermann Niebaum).
De redacteurs (Heinz Eickmans, Loek Geeraedts en Robert Peters) zijn erin geslaagd een goede en representatieve selectie samen te stellen uit het indrukwekkende, bijna 300 artikelen omvattende oeuvre van Jan Goossens. De Ausgewählte Schriften geven een goed beeld van zijn onderzoeksbelangstelling en -resultaten en het is mooi dat we nu over deze gebundelde resultaten kunnen beschikken.
Matthias Hüning (Berlijn)
| |
L. Beheydt, R. Dirven & U.A. Kaunzner, Uitspraak Nederlands, cd's, Leuven/Amersfoort: Acco. 1999. ISBN 90-334-4298-1.
In NEM XXXVIII, 3, 2000 (p. 58-63) heb ik vier recente publicaties in verband met uitspraakvaardigheid onder de loep genomen. Een van de besproken boeken was Uitspraak Nederlands van L. Beheydt, R. Dirven en U. Kaunzner (Leuven/Amersfoort: Acco, 1999). In die bespreking is erop gewezen dat Uitspraak Nederlands ‘een goed oefenboek [is] met een arsenaal aan gevarieerde oefeningen’ (p. 63) maar dat de auteurs wat meer zorg hadden moeten besteden aan het theoretische deel. Toen heb ik geen aandacht kunnen besteden aan de zes bijbehorende cd's. Die zijn immers vrij lang na het tekstboek op de markt gebracht.
Alle (contrast)oefeningen, dialoogjes en tekstjes uit het tekstboek zijn ingesproken door drie Nederlandstaligen. De (contrast)oefeningen maken het mogelijk de afzonderlijke klanken apart of contrastief te oefenen. Hierbij worden de leerders - terecht - met weinig verschillende stemmen geconfronteerd. Daarnaast maken de dialoogjes en de meestal leuke en grappige tekstjes de gebruiker vertrouwd met het correcte contextuele gebruik van de diverse uitspraakproblemen van het Nederlands. Om de gebruiker te confronteren met de grote uitspraakvariatie die in het Nederlandstalige taalgebied te vinden is, had voor dit onderdeel m.i. een beroep moeten worden gedaan op meer Nederlandstaligen. Dit hebben de auteurs wel gedaan voor het onderdeel ‘Uitspraak in context’ dat op de laatste cd te vinden is. Voor dat onderdeel is immers authentiek materiaal gebruikt. Op die manier hebben de auteurs ‘een kleine staalkaart gemaakt van spreektaal zoals die in het dagelijkse gebruik te horen is’ (Uitspraak Nederlands, p. 153).
In de bespreking in NEM XXXVIII, 3 (2000) heb ik gewezen op een aantal inconsequenties en leemtes in het theoretische deel van Uitspraak Nederlands. De auteurs besteden terecht aandacht aan de uitspraak in context, b.v. ‘de uitspraak in vlotte babbels’ (Uitspraak Nederlands, p. 11) maar bieden m.i. te weinig informatie over verschijnselen die typisch zijn voor spreektaal, des te meer omdat men op de cd's verschillende voorbeelden van spreektalige
| |
| |
verschijnselen te horen krijgt. Dit is o.a. het geval met t-deletie. Een tweede voorbeeld betreft de uitspraak van de cluster schr- (CD V, 12): de mannelijke stem spreekt de [X] niet uit ([sr-]), terwijl de vrouwelijke stem dat wel doet ([sXr-])! In het theoretische deel wordt met geen enkel woord gerept over de twee mogelijke uitspraken van de cluster schr-.
Ondanks de enkele bovengenoemde kanttekeningen bieden de zes cd's bij Uitspraak Nederlands, die zowel in klasverband als voor zelfstudie gebruikt kunnen worden, ruim, gevarieerd en interessant oefenmateriaal.
Philippe Hiligsmann (Louvain-la-Neuve)
| |
A. Agnes Sneller, Agnes Verbiest, Wat woorden doen. Cursusboek genderlinguïstiek. Uitgeverij Coutinho, Bussum, 169 blz., 2000, f 29,50 ISBN 90 6283 170 2
Genderstudies is op vele universiteiten in de wereld inmiddels een erkend vakgebied. Een onderdeel daarvan vormt de genderlinguïstiek die in dit boek vanuit verscheidene invalshoeken gepresenteerd wordt. Het leeuwendeel van het werk is gedaan door A. Agnes Sneller, hoogleraar neerlandistiek aan de Károli Universiteit te Budapest en Agnes Verbiest, tot voor kort verbonden aan de opleiding Nederlands van de Universiteit Leiden. Beide wetenschappers hebben verschillende publicaties op hun naam staan op het gebied van genderlinguïstiek. Door bijdragen van onderzoekers als Louise Cornelis, Anneke Smelik, Maaike Meijer, Iris Bogaers, Carla Petit, Bientje Sterringa, Dora Dolle-Willemsen en Anneke de Vries geeft dit boek nu een veelzijdig overzicht van zowel de theoretische als de pragmatische aspecten van dit nieuwe vak.
Het boek blinkt uit door zijn heldere structuur. Het bestaat uit vier delen: Woorden en beelden, Systemen en structuren in taal en tekst, Taal als proces: mondeling taalgebruik, Taal als product: cultuurteksten - die op hun beurt eerst een theoretische inleiding bevatten en dan concrete analyses van teksten, beelden, reclames, mondeling en schriftelijk taalgebruik. Elk hoofdstuk wordt afgesloten met opdrachten die het nadenken over en het gebruikmaken van de in het hoofdstuk uitgelegde problemen mogelijk maken. De auteurs zijn steeds op zoek naar (taal)seksisme in tekstuele, mondelinge en visuele uitingen. Zo wordt de lezer attent gemaakt op de seksistische structuur van Vondels Jeptha waar de ideale mens identiek is aan de ideale man. Ifis, de dochter van Jeptha heeft weliswaar een naam, maar ze speelt verder geen rol en ze heeft geen persoonlijkheid. Ze wordt uitsluitend als afhankelijk van haar vader gepresenteerd. Het hoofdstuk over mondeling taalgebruik toont overtuigend aan dat ook instituties allesbehalve neutrale contexten zijn. Een vergelijking van sollicitatiegesprekken tussen man en vrouw bewijst dat het oproepen van sekse als relevante factor voor vrouwen risicovoller is dan voor mannen. Een mens wordt tot vrouw gemaakt als eenzelfde selecteur de toekomstdroom van een vrouw met huishoudelijke zaken invult en daartegenover die van een man met serieuze
| |
| |
werkplekken binnen de mediawereld. De analyses van visuele representaties als de postbus 51 tv-commercial ‘Preventie seksueel geweld’ of van de billboard ‘Geef uw hart een tweede kans’ laten zien dat beeldvorming niet sekseneutraal is. In het zogenaamde ‘man-met-de-hond’ filmpje wordt de - vanuit genderperspectief - grotendeels succesvolle representatie uiteindelijk door de begeleidende muziek toch nog verknald. Door de geile vrouwenstem van het begeleidende liedje wordt de analogie tussen meestal door mannen gepleegde seksuele intimidatie op de werkplek en het ongecontroleerd hitsige gedrag verbroken en dus verstoord. Het reclamebord wordt aan de kaak gesteld vanwege de identificatie die hier met de man als actief gerepresenteerde partij aangemoedigd wordt, tegenover de vrouw als passief, kijk- en lustobject van de man.
Een van de grootste verdiensten van het boek is dat het zich niet elitair opstelt. Vanuit het perspectief seksisme maakt het geen verschil tussen hoge en lage cultuur. Daarmee staaft het de overtuiging van de auteurs dat genderlinguïstiek niet zo maar een wetenschap is voor een kleine kring linguïsten en sociologen, maar veeleer een discipline met bredere toepassing. In die zin is het een wetenschap die beantwoordt aan een maatschappelijk-culturele behoefte: namelijk de eeuwenoude negatieve discriminatie van vrouwen bewust afwijzen, door de vastgeroeste denkpatronen die in ons allen nog levendig aanwezig zijn vanuit een genderbewuste taal en representatie uit de wereld te helpen. Uitgangspunt is de stelling dat niet alleen handelen invloed uitoefent op het denken, en van daaruit op het taalgebruik, maar omgekeerd ook dat het taalgebruik via het denken invloed uitoefent op ons handelen. Woorden kunnen heel veel doen om de denkwijze en in het verlengde daarvan het handelen van mensen in positieve zin te veranderen.
Wat het boek bijzonder maakt voor docenten neerlandistiek in Midden- en Oost-Europa is de boodschap die dit boek uitdraagt in de politiek-maatschappelijke situatie die in deze landen na 1989 ontstaan is. Over het algemeen kan men zeggen dat in deze regio vele positieve veranderingen hebben plaatsgevonden waardoor de aansluiting bij de Europese Unie in zicht komt. Op het gebied van genderbewustheid valt er echter eerder een negatieve dan een positieve verandering te signaleren. Sommige regeringen in deze contreien proberen vrouwen terug te dringen naar de huiselijke haard; de eerste prioriteit is weer het klassieke huisgezin met zo mogelijk meer dan drie kinderen. Het thuisblijven van vrouwen wordt gepromoot ten koste van hun carrière. Deze politiek heeft funeste gevolgen en niet alleen voor vrouwen. Indien vrouwen niet de politieke, maatschappelijke en culturele plaats krijgen die hun toekomt is dat nadelig voor de hele maatschappij. Zolang men op de televisie en de radio en op straat op gigaposters voor 90% vrouwvernederende representaties tegenkomt, is er nog steeds iets wezenlijks mis met onze democratie. Dat juist het vak Nederlands zo'n grensverleggend boek aan de studenten kan aanbieden, verhoogt het prestige van dit vak enorm. Dit geeft hoop op verandering in deze regio.
Judit Gera (Budapest)
|
|