Neerlandica extra Muros. Jaargang 2001
(2001)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||
Migrantenliteratuur in de Nederlandse en Duitse letteren
| ||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||
ook mogen zijn, de literatuurwetenschap beschikt niet over methoden of criteria om hier een antwoord op te geven. Wel meen ik dat de gesignaleerde waardeoordelen in een ander opzicht een literatuurwetenschappelijk relevante probleemstelling opleveren. In het vervolg van dit stuk zal ik de uitspraken van Anbeek en Chiellino gebruiken om het poëticale debat rond migrantenliteratuur in Nederland en Duitsland vanuit comparatistisch perspectief te bekijken. De discrepantie tussen de waardeoordelen van autoriteiten als Anbeek en Chiellino lijkt er immers op te wijzen dat de debatten in beide taalgebieden door duidelijke verschillen gekenmerkt worden. Enkele van deze verschillen en overeenkomsten te achterhalen is het doel van dit artikel. Daarbij ga ik ervan uit dat waardeoordelen deel uitmaken van de poëticale zelfpresentatie van literatuurbeschouwers en dat poëtica's een strategische dimensie hebben.Ga naar eind(4) | ||||||||||||||||||
1. De context bij Chiellino - politiek en geschiedenisWaardoor is de hoge waardering voor de Nederlandse literatuur bij Chiellino ingegeven? Nergens verwijst hij naar concrete teksten. Enig houvast biedt het citaat van hierboven. Om te beginnen valt op dat Chiellino een criterium gebruikt - sensibilisering om etnocentrische voorkeuren te doen afnemen die de interculturele communicatie belemmeren - dat eerder maatschappelijk dan literair te noemen is. Als men dit spoor volgt dan stuit men op talrijke staaltjes van maatschappijkritiek die het belang van de maatschappelijke dimensie in dit boek onderstrepen. Een vaste topos is het aan het licht brengen van discriminatie. In het hoofdstuk over de literatuur van de Griekse minderheid in Duitsland wordt bijvoorbeeld de bloemlezing Gute Reise, meine Augen (1993) onder redactie van Zacharias Mathioudakis geprezen: ‘Een gepolitiseerde oppositionele houding ten aanzien van de Duitse maatschappij of de Duitse politiek tegenover buitenlanders spreekt ook uit de teksten van deze bloemlezing, maar wordt subtiel verborgen in de fictionalisering.’Ga naar eind(5) En Sargut Şölçün vat zijn presentatie van zo verschillende auteurs als Aras Ören (geb. 1939), Yüksel Pazarkaya (1940), Zehra Çirak (1961) en Feridun Zaimoglu (1964) als volgt samen: ‘Het overzicht over de literatuur van de Turkse minderheid moet het volgende duidelijk maken: zij maakt deel uit van een realiteit die zij afwijst. Zij is een poging om de omstandigheden waaronder zij is ontstaan overbodig te maken.’Ga naar eind(6) De teneur van deze handboekpresentatie van migrantenliteratuur in Duitsland lijkt dus in grote mate te worden bepaald door politieke overwegingen. Deze constatering laat overigens onverlet dat Chiellino en zijn medeauteurs zich op verschillende plaatsen expliciet afzetten tegen de opvatting van literatuur als ‘pamflet’ of als ‘spiegel’ - het gaat hun in dit boek om literatuur, zeggen zijGa naar eind(7), maar hun literatuuropvatting wordt uiteindelijk gedomineerd door de politiek-maatschappelijke functie van literatuur. Dat moge ten overvloede blijken uit de wens die Chiellino op het eind van zijn inleiding aan zijn handboek meegeeft, namelijk: ‘tot visitekaartje van een land te worden dat door immigratie, asiel en repatriëring opnieuw de kans heeft gekregen zich met zichzelf te verzoenen.’Ga naar eind(8) De dominantie van de politiek-maatschappelijke factor is voor een deel debet | ||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||
aan de Duitse onderzoekstraditie over migrantenliteratuur. Sinds de eerste boekpublicaties op dit terrein halverwege de jaren tachtigGa naar eind(9) is de kritische, linkspolitieke teneur evident. In institutioneel opzicht blijkt dat bijvoorbeeld uit de opname van Ulrike Reegs Schreiben in der Fremde (1988) in de reeks Forschungen zur Arbeiterliteratur. Deze dominant-politieke lijn kan worden doorgetrokken tot aan Immacolata Amodeos ‘Die Heimat heißt Babylon’ (1996). In haar inleiding wijst zij erop dat de germanistiek zich tot nu toe nauwelijks met de ‘esthetische’ dimensie van de literatuur van auteurs van buitenlandse afkomst heeft beziggehouden. Volgens de flaptekst is zij zelfs de eerste die dat zou proberen. Maar ook haar betoog - een proefschrift - eindigt met het toekennen van een politiek-maatschappelijke functie aan deze literatuur: ‘Ze schrijft mee aan een “andere”, aan een dissonante Europese geschiedenis. Zij draagt ertoe bij dat de beelden niet vergeten worden van de in het stadion van het wereldkampioenschap in Bari opgesloten Albanezen en van de in Mölln verbrande Turkse vrouwen.’Ga naar eind(10) In dit verband lijkt het van grote betekenis te zijn geweest dat de intrede van de ‘interculturele literatuur’ in de Duitse letterkunde op rekening kwam van de zogenaamde ‘Gastarbeiterliteratur’. De massale werving van buitenlandse werknemers sinds 1955 in Duitsland ging reeds vroeg gepaard met het vervaardigen van literaire teksten door de ‘Gastarbeiter’, eerst vooral in de moedertaal.Ga naar eind(11) 1980 starten Franco Biondi, Jusuf Naoum, Rafik Schami en Suleman Taufiq de reeks Südwind-gastarbeiterdeutsch bij de uitgeverij CON in Bremen en in de herfst van 1980 wordt de Polynationale Literatur- und Kunstverein (PoLiKunst) in Frankfurt opgericht. Daarin zijn in totaal twaalf nationaliteiten vertegenwoordigd en ook al een dichter van de tweede generatie, de Spanjaard José F.A. Oliver, geboren 1961 in het Zwarte Woud - Chiellino hoort overigens tot de medeoprichters. Het identiteitsprobleem, het lijden in en aan de vreemde omgeving, het Heimweh, de discriminatie waren de centrale onderwerpen van het eerste uur. Zo werd in het gedicht ‘Fleischmarkt’ van Antonio Hernando de metafoor ‘vleesmarkt’ voor de situatie van de buitenlandse werknemers gebruikt en in het gedicht ‘Als Hund’ van Jusuf Naoum werden vergelijkingen tussen gastarbeiders en honden gemaakt, waaruit steeds bleek dat het de honden beter verging.Ga naar eind(12) De PoLiKunst had tot doel de cultuur van de Gastarbeiter - bewust als geuzennaam gebruikt - ‘te helpen bevrijden en daarmee tolerantie en begrip tussen de volkeren op alle gebieden van het samenleven te kweken’.Ga naar eind(13) Duitse auteurs werden overigens aanvankelijk niet als leden toegelaten. Weliswaar zijn de onderwerpen inmiddels veel breder geworden en wordt het dichtwerk van migranten door de meesten gewoon tot de Duitse literatuur gerekend, wat bijvoorbeeld blijkt uit de opname van onder anderen Chiellino, Oliver en Çirak in Der neue ConradyGa naar eind(14) (de Duitse tegenhanger van Komrijs 1000 en enige gedichten, zou je kunnen zeggen). Desondanks lijkt het bepalend voor de receptie dat deze literatuur in Duitsland in het teken van een politiek-maatschappelijke functie werd geboren. Het register van de vakbibliografie Die Germanistik bevestigt het hier | ||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||
gelegde verband. Daarin verschijnt ‘interculturele literatuur’ voor het eerst in 1985 onder het trefwoord ‘Gastarbeiterliteratur’ - waarbij ook wordt verwezen naar het trefwoord ‘Ausländerliteratur’. In 1989 duikt het begrip ‘Migrantenliteratur’ als synoniem van ‘Gastarbeiterliteratur’ op, en pas in 1999 verdwijnt ‘Gastarbeiterliteratur’ uit het trefwoordenregister ten gunste van ‘Migrantenliteratur’. Ook hieruit blijkt de stempel die de politieke omstandigheden op de geboorte en de receptie van dit type literatuur hebben gedrukt. Als men nu tegen de geschetste achtergrond de vraag wil beantwoorden op grond waarvan Chiellino de Nederlandse literatuur hoger aanslaat dan de Duitse, dan lijkt men een deel van de verklaring op politiek terrein te moeten zoeken - ook al blijft het antwoord bij gebrek aan expliciete argumentatie in hoge mate speculatief. Dit vermoeden wordt bevestigd door de lijst van de, volgens Chiellino, geavanceerde literaturen: Engeland, Frankrijk, Spanje, Portugal en Nederland zijn allemaal landen met een belangrijk koloniaal verleden en, als consequentie daarvan, vooral ook landen met ervaring op het gebied van dekolonisatie en (gestuurde) immigratie. In Duitsland daarentegen bleven de koloniale ervaringen beperkt tot een viertal decennia vóór 1918. In de ogen van Chiellino c.s. is het gegeven dat Duitsland zichzelf nog steeds niet als ‘Einwanderungsland’ ziet, het werkelijke probleem. Deze boodschap wordt in de drie inleidende hoofdstukken van het handboek vanuit historisch, politiek-juridisch en economisch-sociaal perspectief gevarieerd. Chiellino had bovendien reeds in zijn voorwoord zeer expliciet stelling genomen inzake de immigratiepolitiek. Hij laakt de handtekeningenactie van de Duitse christendemocraten waarmee het eerste wetsinitiatief van de SPD-Groenen-regering, dat dubbel staatsburgerschap mogelijk wilde maken, een halt werd toegeroepen.Ga naar eind(15) Hieruit meen ik te mogen concluderen dat de waardering voor de Nederlandse literatuur bij Chiellino grotendeels is te herleiden tot een voorbeeldfunctie die hij aan Nederland in maatschappelijk en politiek opzicht toekent. Daarmee stemt hij overeen met opvattingen die men ook in sociaalwetenschappelijk migratieonderzoek aantreft. In dat onderzoek wordt Nederland - naast onder andere Groot-Brittannië - geschetst als een land met een immigratiepolitiek die meer dan Duitsland de klemtoon legt op integratie- en antidiscriminatiebeleid.Ga naar eind(16) Wanneer men deze deelverklaring accepteert, blijft desondanks het verband tussen politiek en literatuur bij Chiellino onduidelijk. Zelfs wanneer de immigratiepolitiek van Nederland beter zou zijn, waarom heeft dat dan ook een betere literatuur tot gevolg? Voor ik op deze vraag inga, zal ik eerst een blik op het Nederlandse poëticale debat werpen. | ||||||||||||||||||
2. De context bij Anbeek - culturele bemiddeling en literair kennerschapIn de BNTL komt men het trefwoord ‘gastarbeiderliteratuur’ niet tegen - sinds 1987 staat wel ‘migrantenliteratuur’ in het register. De achtergrond van de receptie van migrantenliteratuur door de neerlandistiek wordt dan ook niet bepaald door de politiek-maatschappelijke context van de Europese arbeidsmigratie sinds eind jaren vijftig, maar juist door de erfenis van de koloniale | ||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||
literatuur, zou ik willen stellen. In de waardeoordelen van Anbeek is de koloniale-literatuurerfenis te bespeuren wanneer door hem vooral het aspect van het ‘pendelverkeer tussen twee culturen’ (Goedegebuure) wordt gewaardeerd. Anbeek vraagt zich af of niet het expliciete verwerken van de ‘twee culturen-problematiek’ door migrantenschrijvers ‘hun meest vruchtbare onderwerp’ is. Zo beschouwt hij Özdamars roman als ‘een boeiend boek over het identiteitsprobleem, waarin ook fraai de vreemdheid tegenover de tweede taal wordt opgeroepen’Ga naar eind(17). Bij Anbeek is geen sprake van immigratiepolitiek en emancipatie, maar eerder van aloude topoi van de koloniale en postkoloniale Nederlandstalige literatuur. Of het nu om Astrid Roemer, Tip Marugg of Cynthia McLeod, om Kader Abdolah, Khalid Boudou of Lulu Wang, of om Multatuli, Elisabeth Eybers of Hella Haasse gaat, de culturele verschillen worden door de neerlandistiek meestal beschreven in termen van het ‘vastleggen’ en ‘uitleggen’ van de andere cultuur alsmede het ‘weerleggen’ van vooroordelen, zoals Bert Paasman dat bijvoorbeeld aan de hand van Tjalie Robinson laat zienGa naar eind(18). Paasman kent aan deze onderzoekscontinuïteit zelfs een programmatische dimensie toe wanneer hij pleit voor de rubricering ‘etnische literatuur’ als gemeenschappelijke basis van het onderzoek naar zowel koloniale, postkoloniale als naar migrantenliteratuurGa naar eind(19): De etnische literatuur geeft een spiegel van Nederlanders in den vreemde, van vreemden in den vreemde, van vreemden in Nederland en van Nederlanders in Nederland. Nederlanders kunnen zichzelf zien door de ogen en de pen van nieuwkomers: mild spottend, kritisch of met verachting, in ieder geval relativerend. Voor ieder die zich niet op een nauw literairesthetisch standpunt stelt, is dit al een verrijking.Ga naar eind(20) De normatieve basis voor het Nederlandse poëticale debat rond migrantenliteratuur lijkt dus in grote mate te worden bepaald door waarden als bemiddeling tussen culturen, vervreemding van monoculturele perceptie en culturele verrijking. Deze normen hanteert Anbeek ook. Daarnaast kan men Anbeeks waardeoordeel plaatsen in een reeks van relativeringen van de literaire waarde van migrantenliteratuur. Volgens Jeroen Brouwers bijvoorbeeld is de grote aandacht voor migrantenliteratuur te wijten aan het winstbejag van uitgevers die alleen aan een trend meedoen - literaire waarde speelt daarbij geen of alleen een ondergeschikte rol.Ga naar eind(21) En volgens Bert Paasman moet men ‘zeker niet uitsluiten’ dat de aandacht voor migrantenschrijvers ‘voornamelijk door politieke correctheid ingegeven [zou] zijn, misschien wel een vorm van overcompensatie’Ga naar eind(22). Wanneer Anbeek stelt dat het er sterk op lijkt dat buitenliteraire factoren het oordeel over migrantenliteratuur ‘ophogen’ en wanneer hij de vermeende overschatting in verband brengt met paternalisme aan de kant van de critici, dan is dit vanuit institutioneel perspectief te beschouwen als een positionering van Anbeek in het literaire veld.Ga naar eind(23) Aspecten als kennerschap van buitenlandse literatuur en genuanceerd ‘literair’ beoordelingsvermogen dat zich niet door ‘hypes’ laat meeslepen spelen daarbij een rol. Vanuit comparatistisch perspectief is vooral interessant dat ik dergelijke algemene relativeringen van de kwaliteit van migrantenschrijvers binnen het | ||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||
Duitse academische debat niet ben tegengekomen. Daar ligt de klemtoon vrijwel uitsluitend op het eisen van meer aandacht voor migrantenliteratuur. Zo werden bijvoorbeeld in het kader van de 1. Mainzer Migranten Litera-Tour 1996 onder anderen de schrijvers Diana Canetti, Adel Karasholi, José F.A. Oliver en Zafer Şenocak voor een discussie bij elkaar gebracht. Zij gingen met elkaar en het publiek in debat over het onderwerp - ‘Wij spreken hun taal maar toch horen ze ons niet! Zijn wij te slecht voor het Duitse literaire bedrijf?’. De teneur was dat men werd genegeerd door de literatuurbeschouwing en de ‘autochtone’ collegaschrijvers.Ga naar eind(24) Wat de literatuurwetenschappelijke bijdragen aan de bijbehorende verzamelbundel met elkaar verbindt, is het ‘pleidooi voor de integratie van de migrantenliteratuur in de canon van de Duitstalige moderne literatuur’.Ga naar eind(25) Alleen in dat geval zou de Duitstalige literatuur aansluiting bij de wereldliteratuur kunnen vinden, menen Amirsedghi en Bleicher.Ga naar eind(26) Deze opvatting treft men ook - in vrijwel identieke bewoordingen - bij Chiellino aan. Volgens hem zal het alleen aan de nog te schrijven interculturele literatuur te danken zijn dat de literatuur uit Duitsland aan het begin van de 21e eeuw aansluiting bij de leidende wereldliteratuur vindt. Deze literatuur komt overal ter wereld voor rekening van auteurs die niet in hun moedertaal schrijven of die wel moedertalige werken maar buiten hun cultuur van herkomst schrijven.Ga naar eind(27) Daarmee meen ik tevens de plausibiliteit van mijn stelling te hebben vergroot: Duitsland moet volgens Chiellino niet alleen om politieke en maatschappelijke redenen erkennen dat het een ‘Einwanderungsland’ is. Een functionerende multi- of interculturele samenleving brengt interculturele literatuur voort, en deze interculturele literatuur is gewoon de betere literatuur - ‘die führende Weltliteratur’. Aan de basis van Chiellino's betoog ligt dus een analogie: net zoals Duitsland qua immigratiepolitiek achter loopt, loopt het ook op literair gebied achter. In politiek opzicht moet voor een betere toekomst worden gezorgd door de erkenning dat Duitsland een ‘Einwanderungsland’ is, in literair opzicht moet de interculturele literaire kruisbestuiving ervoor zorgen dat de Duitse literatuur aansluiting vindt bij de wereldliteratuur. Als Nederlands tegenvoorbeeld kan het voorwoord van de bundel Stemmen onder water dienen, een keuze gedichten en verhalen van Marokkaanse en Arabische Nederlanders uit de jaren 1992 tot 1994. Deze keuze werd gemaakt uit inzendingen voor een literaire wedstrijd die op initiatief van El Hizjra, het Amsterdamse centrum voor Arabische kunst en cultuur, werd uitgeschreven. Uitgaande van de norm van de ‘culturele verrijking’ door immigranten lijkt de voornaamste zorg van de samenstellers niet de klacht over ontbrekende aandacht of discriminatie te zijn, maar het waarborgen van ‘een gedegen kwaliteitsoordeel’ over de teksten. Voor de jury werden daarom ook bekende Nederlandse schrijvers als Nicolaas Matsier en Jan Kuijper aangetrokken. Het Duitse poëticale debat lijkt in grotere mate dan het Nederlandse te worden bepaald door pleitbezorgers voor de migrantenliteratuur. Voor relativering van de waarde ervan, zoals die in Nederland bij Anbeek en anderen te zien is, is er in Duitsland geen ruimte. Institutioneel gesproken: daar levert deze relativering | ||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||
blijkbaar geen strategisch voordeel op. Dat wijst erop dat migrantenliteratuur in het Duitse literaire veld nog niet in die mate als in Nederland onderwerp is van de positiebepalende debatten. | ||||||||||||||||||
3. Özdamar - intercultureel of niet?Als de bewering juist is dat het Duitse debat over migrantenliteratuur wordt bepaald door pleitbezorgers voor deze literatuur, dan zou men zich kunnen afvragen waarom een schrijfster als Özdamar in het handboek niet minstens zo uitbundig wordt geprezen als bij Anbeek. Özdamar heeft immers verschillende literaire prijzen gewonnen zoals de Ingeborg-Bachmann-Preis 1991 voor Das Leben ist eine Karawanserei hat zwei Türen aus einer kam ich rein aus der anderen ging ich raus (1992), de Adelbert-von-Chamisso-Preis 1999 (een prijs voor auteurs van wie de moedertaal niet Duits is) en de prijs van de LiteraTour Nord voor haar tweede roman Die Brücke vom Goldenen Horn. Özdamar verschijnt bij de grote Keulse uitgever Kiepenheuer & Witsch en is veelvuldig vertaald, onder andere in het Nederlands (verschenen bij De Geus) en het Turks. Behalve door de zeer zuinige presentatie van haar twee romans en haar verhalenbundel Mutterzunge (1990) in het handboek wordt de lezer getroffen door een aantal op zijn minst dubbelzinnige zinnen. Özdamars taal bijvoorbeeld zou erdoor worden gekenmerkt dat zij ‘de banaliteit van het alledaagse bij iedere gelegenheid verheerlijkend wil duiden’ - wordt hier gezegd dat Özdamar de banaliteit van haar onderwerp probeert te verdoezelen? Verder wordt er geconcludeerd: ‘De Duitse lezers werden er blijkbaar door gefascineerd hoe zij de archaïsche oriënt in de vaste structuren van hun taal heeft kunnen integreren.’Ga naar eind(28) - wordt hier het succes van een boek beschreven of naar een verklaring voor de verkeerde smaak van een deel van het publiek gezocht? Dat laatste lijkt het geval te zijn. In zijn afsluitende hoofdstuk ‘Interkulturalität und Literaturwissenschaft’ bespreekt Chiellino expliciet de norm die aan zijn opvatting van ‘interculturele literatuur’ ten grondslag ligt. Zulke literatuur moet volgens hem twee adressanten hebben - zij moet zich zowel richten tot de ‘interculturele gesprekspartner’ als tot de ‘impliciete lezer uit de eigen cultuur’. Het gaat er immers om een literair werk te schrijven dat in beide literaturen gelijkwaardig (‘gleichwertig’) is. En dat houdt wederom in dat concepten als ‘bemiddeling tussen culturen’ en ‘culturele verrijking’ uit den boze zijn omdat daarmee eenzijdig partij wordt gekozen voor de ene kant - de meerderheidscultuur. De vertaling kan daarbij als lakmoesproef fungeren: Tot de ‘vooruitgang’ van dit tijdperk zullen die Duitstalige werken waarvan taal en inhoud bij de vertaling in de taal van de cultuur van herkomst van de auteur cumulatief blijken te zijn nauwelijks bijdragen, omdat zij niet in beide culturen als gelijkwaardig kunnen gelden.Ga naar eind(29) Chiellino noemt geen namen, maar gezien het bovenstaande is het zeer aannemelijk dat hij hier schrijvers als Özdamar op het oog heeftGa naar eind(30): door te speculeren over wat de Duitse lezer zo heeft aangetrokken, wordt gesuggereerd | ||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||
dat dat voor Turkse lezers nu juist niet het geval was. En inderdaad zijn er literatuurwetenschappers die stellen dat de ‘Zauber’ van de stijl van Özdamar erop zou berusten dat zij - tegen de woordenboeken en de grammatica in - letterlijk Turkse spreekwoorden, gezegdes, namen en zinsconstructies in het Duits zou overzetten. Dat levert een probleem op bij een vertaling in het Turks. Volgens Gürsel Aytaç en anderen heeft de bestaande vertaling dat in ieder geval niet overtuigend opgelost.Ga naar eind(31) Dat het handboek van Chiellino op dit punt een normatieve en geen descriptieve positie inneemt, ligt voor de hand. Het is bovendien beslist geen toeval dat deze norm in het verlengde van de eigen poëtica van Chiellino als dichter ligt. Chiellino heeft immers van meet af aan geprobeerd om zowel in Italië en het Italiaans als ook in Duitsland en het Duits zich een positie te verwerven. Hij publiceert ook gemengd in het Calabrisch, Italiaans en Duits, zoals in Sehnsucht nach Sprache (1987).Ga naar eind(32) De verdediging van Chiellino's eigen poëtica en poëzie in het handboek wordt nog duidelijker wanneer Chiellino zich tegen de tendens keert dat ‘interculturele literatuur’ volgens etnische lijnen wordt waargenomen: ‘Daardoor creëert zij een uitverkoren gesprekspartner voor zichzelf: voor de Duits-christelijke meerderheid wordt de Turks-islamitische meerderheid onder de minderheden tot een gelijkwaardige gesprekspartner.’ Chiellino is daar niet van gediend: Op het gebied van de literatuur en de literatuurwetenschap herinnert het verdringen van de culturele veelsoortigheid ten gunste van de etnisch-religieuze waarneming van één enkele etnoculturele minderheid aan vergelijkbare praktijken ten tijde van het nationaal-socialisme.Ga naar eind(33) De specifieke associatie van Chiellino laat ik hier verder voor wat ze is - ze kan in ieder geval geïnterpreteerd worden als indicatie dat hier iemand die niet tot de Turks-islamitische minderheid hoort zijn eigen poëticale positie verdedigt. Het moge duidelijk zijn dat Özdamar binnen het hier geschetste normatieve kader weinig kans maakt op een waarderende presentatie. De minimale presentatie van Özdamar in het handboek spoort dus met de bewering dat het Duitse literaire debat over migrantenliteratuur door pleitbezorgers wordt bepaald. De casus Özdamar maakt duidelijk dat het de Duitstalige pleitbezorgers om een bepaald soort migrantenliteratuur te doen is - in dit geval die van Chiellino en zijn medewerkers in het handboek. | ||||||||||||||||||
4. HybriditeitTer afsluiting zou ik nog willen wijzen op een belangrijke overeenkomst tussen het Nederlandse en het Duitse debat over migrantenliteratuur. Als opstapje kan het betoog dienen van enkele Duitstalige literatuurwetenschappers die Özdamar wel prijzen. Daarbij speelt een concept een rol dat ontleend is aan het Engelstalige post-colonial-literature debat: hybriditeit. Volgens Ashcroft, Griffiths and Tiffin gaat het bij ‘hybridity’ om ‘the creation of new transcultural forms within the contact zone produced by colonization’ waaraan een subversieve kracht ten | ||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||
opzichte van de bestaande machtsverhoudingen wordt toegekend.Ga naar eind(34) Een dergelijke hybriditeit herkent bijvoorbeeld Elizabeth Boa in Özdamars taalgebruik, omdat haar schrijfwijze talen zou vermengen en tevens ‘stelen’. Daardoor zou niet alleen het Turks de ‘aura van een verloren wereld’ meekrijgen: ‘Tegelijkertijd wordt de autoriteit van de Duitse taal ondermijnd.’Ga naar eind(35) Elders wordt op cultureel vlak dezelfde hybriditeit en subversiviteit toegekend aan Renan Demirkans Schwarzer Tee mit drei Stück Zucker (1991) waarin de Turkse hoofdpersoon op een gegeven moment naar Keulse spekpannenkoeken verlangt. Dit signaleert volgens Elizabeth Boa ondanks (of misschien wel juist vanwege) de zwaarwegende overtreding van de etensvoorschriften een bewuste acceptatie van de hybriditeit als een altijd moeilijk, maar ook opwindend en soms blijmoedig samenspel van culturele identiteit en differentie.Ga naar eind(36) In het Nederlandse debat worden vergelijkbare hybriditeitsconcepten in verband gebracht met onder andere Hafid Bouazza. In Bouazza's Momo (1998) wordt weliswaar nergens expliciet naar een Marokkaanse culturele achtergrond verwezen, maar toch worden door het nadrukkelijke gebruik van allerlei archaïsmen als ‘honnig’ en neologismen als ‘elke gratsjpende hap’ (voor het geluid bij het bijten in een appel) de Nederlandse werkelijkheid en taal van binnenuit ontregeld, aldus Henriëtte Louwerse. Deze expeditie in de ruimte - of de niet-ruimte - van het nauwelijks definieerbare zet de comfortabele constellatie op losse schroeven waarin zowel de dominante cultuur als ook de gastcultuur uit eigenbelang de oppositie allochtoon-autochtoon overeind houden om zo te vermijden de ander in zichzelf te herkennen.Ga naar eind(37) Of het nu om het mengen onder behoud van tegenstellingen van twee talen, twee eetculturen of twee concepten van zelf en ander gaat, steeds is de norm ‘hybriditeit’ verbonden met het ondermijnen van hiërachieën, waarbij de opposities niet in een eenheid of synthese tot verdwijnen worden gebracht. Een dergelijke benadering is natuurlijk niet minder normatief dan het beklemtonen van de bemiddeling tussen culturen of het ondersteunen van maatschappelijke emancipatie met literaire middelen. Minder vanzelfsprekend is echter dat het vooral de extramurale neerlandici en germanisten lijken te zijn die van opvattingen van de post-colonial studies gebruikmaken en daarmee als importeur van angelsaksische concepten binnen de neerlandistiek en germanistiek optreden.Ga naar eind(38) Dergelijke methodische kruisbestuivingen lijken de brugfunctie te bevestigen die aan de ‘extramurale’ literatuurwetenschap vaak wordt toegekend - maar tevens lijkt de invloed van de bruggenbouwers zeer beperkt. De rol van post-colonial studies in de omgang met koloniale, postkoloniale of migrantenschrijvers in de neerlandistiek en germanistiek kan niet anders dan marginaal worden genoemd. Ondanks de verschillen in poëticale voorkeuren en onderzoekstradities ten aanzien van migrantenliteratuur lijken het Duitse en het Nederlandse debat ten minste in één opzicht op elkaar. Zij komen overeen in hun relatieve immuniteit | ||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||
voor concepten die afwijken van wat ik als de maatschappelijk-politieke dimensie (Duitsland) en de culturele bemiddeling (Nederland) heb omschreven. In Chiellino's handboek spelen de post-colonial studies met concepten als hybriditeit bijna geen rol. Dat geldt ook - een enkele uitzondering daargelaten - voor de hier geciteerde neerlandistische bijdragen aan het debat, waarin hooguit titels of namen van Ashcroft c.s. worden aangehaald - maar men vervolgens blijft werken binnen de eigen letterkundige traditie. Wanneer in het Duitse of Nederlandse debat over migrantenliteratuur wordt verwezen naar literatuur uit het andere taalgebied, dan gebeurt dat blijkbaar vooral om een functie binnen het eigen poëticale debat te vervullen. De mogelijkheden van interculturele communicatie hebben blijkbaar zo hun beperkingen, tenminste wat de literatuurwetenschap betreft. | ||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||
|
|