Neerlandica extra Muros. Jaargang 2001
(2001)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||
[Neerlandica extra Muros - oktober 2001]Leesbaar in Frankrijk
| |||||||||
[pagina 2]
| |||||||||
Van Schendel, Maria Dermoût, Willem Frederik Hermans. Bij die gelegenheid ontdekte ik hoe weinig de toen al sinds een aantal jaren voorhanden vertalingen van met name De tienduizend dingen en De donkere kamer van Damocles de oorspronkelijke teksten tot hun recht lieten komen. Ogenblikken in Valois kreeg, hoewel nog steeds letterlijk een gesloten boek voor Franse lezers, een zekere bekendheid in de regio. Dat bleek, toen ik in mei 1984 uit handen van de ‘académicien’ Felicien Marceau - tijdens de jaarlijkse plechtige uitreiking van de door de Société Académique d'Education et d'Encouragement ‘Arts, Science et Lettres’ ter beschikking gestelde prijzen - als ‘Femme de Lettres’ een zilveren medaille in ontvangst mocht nemen, ‘au titre étranger’, niet, zoals ik eerst dacht, omdat ik blijkbaar geholpen had het toerisme in Val d'Oise te bevorderen, maar omdat er in het internationaal-georiënteerde beoordelingscomité enkele mensen zaten die Nederlands konden lezen. In 1985 werd ik door Christophe de Voogd, directeur van het Institut Français de la Haye, uitgenodigd om mee te doen aan een door het Institut en de faculteiten van Franse taal- en letterkunde in Leiden en Groningen georganiseerd colloquium over het onderwerp ‘Le récit, le roman et le savoir’. Te midden van louter wetenschappers (onder wie de taalfilosofen Paul Ricoeur en Georges Gusdorf) droeg ik, door begrijpelijke schroom bevangen, als enige representant van het genus romanschrijver mijn steentje bij in de vorm van een verhandeling over ‘Le roman, reflet ou prémonition’. Tijdens die bijeenkomst, in de Pieterskerk in Leiden, ontmoette ik de romanist Dr. H. Hillenaar die me zei dat een oudere collega van hem aan de Groningse universiteit, Anne-Marie de Both-Diez, geboren Française, als docente vaak gebruik maakte van mijn teksten, en graag een boek van mij zou willen vertalen. Niet lang daarna kwam het contact tussen haar en mij tot stand. Ik citeer hier wat zij schreef in haar bijdrage voor de rubriek Buitengaats in Armada, tijdschrift voor wereldlitteratuur (september 1997): ‘De affiniteit die ik voelde met haar denkwereld, haar passie voor litteratuur en geschiedenis en met haar manier van schrijven werd nog versterkt toen bleek dat ook haar opvattingen over wat een vertaling moet zijn volledig strookten met de mijne. Nog voor ik voorgoed een punt achter mijn academische loopbaan had gezet, begon ik het werk van Hella Haasse te vertalen, zonder te weten of het resultaat ooit gepubliceerd zou kunnen worden.’ De eerste publicatie werd een feit toen de redactie van Lettre Internationale mij vroeg om een bijdrage voor het winternummer '86/'87. Onder de titel ‘Lettres de la Haye’ vertaalde Anne-Marie de Both toen een fragment uit Een gevaarlijke verhouding, of Daal en Bergse brieven. Haar fraaie vertaling van Een nieuwer testament, waar zij sinds onze kennismaking aan gewerkt had, verscheen ten slotte in 1988 onder de titel Un goût d'amandes amères (ontleend aan de laatste regel van de tekst) bij Actes Sud in Arles, ik meen te weten op aanbeveling van Philippe Noble, destijds als maître de conférences verbonden aan de afdeling Neerlandistiek van de Faculté d'Etudes Germaniques (Sorbonne, Paris IV). Hij adviseerde Actes Sud in verband | |||||||||
[pagina 3]
| |||||||||
met Nederlands letterkundig werk. Deze uitgeverij onderscheidt zich in Frankrijk al twintig jaar door een opvallende aandacht voor schrijvers uit andere Europese landen en andere werelddelen, en door de smaakvolle en originele vormgeving van de uitgegeven boeken. Omdat ik voor Franse lezers een volstrekt onbekende auteur was, kon ik natuurlijk niet rekenen op grote belangstelling. Niettemin werd de eerste bescheiden oplage van Un goût d'amandes amères later gevolgd door een herdruk in de pocketreeks ‘Babel’ van Actes Sud. In 1989 maakte ik in de Verenigde Staten een zg. ‘author's tour’ voor de promotie van de in dat jaar verschenen Amerikaanse vertaling van Het woud der Verwachting (In a dark wood wandering), Academy Chicago, vert. Lewis Kaplan/Anita Miller. Het was geen ‘bestseller’ volgens Amerikaanse maatstaven, maar kreeg goede recensies, werd (in Boston) in zijn geheel in afleveringen op de radio voorgelezen, en (in Chicago) op een buitengewoon sympathieke en deskundige wijze geïntroduceerd door de auteur/journalist Studs Terkel (winnaar van de Pulitzer Prize voor zijn aangrijpende, op vraaggesprekken gebaseerde The Good War 1984). Misschien mede daardoor bleef de verschijning van In a dark wood wandering (dat vanwege het middeleeuwse onderwerp volgens de gebruikelijke publicitaire hype van Publishers Weekly en Kirkus Reviews in één categorie werd ondergebracht met werken van E. Le Roy Ladurie, Barbara Tuchman en Umberto Eco) zelfs in Frankrijk niet geheel onopgemerkt. Anne-Marie de Both had tijdens een vertalerscongres in het Maison Descartes te Amsterdam een van de directeuren van Les Editions du Seuil ontmoet, en dit boek, waar zij bijzonder op gesteld was, en dat men nu in Frankrijk in het Engels kon lezen en beoordelen, onder zijn aandacht gebracht. In 1991 kwam haar vertaling En la Forêt de longue Attente uit, met een voortreffelijke inleiding van de verantwoordelijke redacteur, Olivier Rolin (de schrijver van Port Soudan, Prix Fémina 1994). Mijn roman werd door de uitgeverij met zorg gelanceerd en trok de belangstelling, ongetwijfeld ook omdat het hier een verbeelding betrof van het leven van een van Frankrijks grootste lyrische dichters, Charles d'Orléans, en van een (gewoonlijk genegeerde) zwarte bladzijde in de Franse geschiedenis: de burgeroorlog tussen Bourguignons en Armagnacs; de slag bij Azincourt, de Engelse veroveringen en ‘bezetting’ van een deel van Frankrijk in de vijftiende eeuw. De litteraire bijlage van Le Monde besteedde ruime aandacht aan het boek. Men prees de gedegen kennis van het tijdperk en de cultuur, en waardeerde mijn interpretatie van de figuur van Charles d'Orléans als belichaming van ‘l'homme qui ne sait òu il va’, vertegenwoordiger van een al ‘modern’, sceptisch bewustzijn. Ik was in de jaren tachtig ook herhaaldelijk betrokken bij activiteiten van het Institut Néerlandais in Parijs, o.a. bij de voorbereiding van lezingen op litterair gebied, zoals bijvoorbeeld de reeks ‘Traces de violence’ (het beeld van de Tweede Wereldoorlog in de Nederlandse litteratuur), waar W.F. Hermans, Harry Mulisch, Louis Ferron en ikzelf (met een algemeen overzicht van het thema) aan deelnamen. Zowel Actes Sud als Seuil wilde meer werk van mij. Via het litteraire agentschap Liepman in Zürich (dat aangeboden had mij te vertegenwoordigen nadat | |||||||||
[pagina 4]
| |||||||||
in Amerika ook De scharlaken stad (The scarlet City, 1990) en Een nieuwer testament (Threshold of fire, 1993) bij Academy Chicago verschenen waren), werd geregeld dat Seuil voortaan de romans op historische basis, en Actes Sud, dat in 1991 ook Oeroeg (Le lac Noir, vert. Marie-Noëlle Fontenat) had gepubliceerd, een keuze uit mijn andere werk zou uitgeven. Intussen was er, door familie-omstandigheden, aan het verblijf van mijn man en mij in St. Witz een einde gekomen. Als ereburgers verlieten wij het dorp waar wij veel vrienden gemaakt, en tien onvergetelijke jaren doorgebracht hebben. In 1992 kozen de eindexamenleerlingen van het Franstalige Lycée Vincent van Gogh in Den Haag mij uit als de Nederlandse auteur die zij wilden presenteren in de door het Franse Ministerie van Onderwijs en Cultuur voor de Franse middelbare scholen in andere landen van de Europese Gemeenschap georganiseerde manifestatie ‘La Fureur de Lire’. Er moest een werkstuk gemaakt worden over een in elk land in kwestie als ‘eigentijds-klassiek’ beschouwde schrijver. De leerlingen van het Lycée Vincent van Gogh produceerden een mooi verzorgde verzameling opstellen en commentaren. Ik reisde met hen mee naar Parijs voor de tot het programma behorende lezing en discussie, en maakte bij die gelegenheid nader kennis met hun enthousiaste en ondernemende docente, Annie Kroon-Bouquet een sinds lang in Nederland woonachtige Française, die aan haar leraarschap een bijzondere persoonlijke invulling gaf door de kunstzinnige en originele projecten die zij ieder jaar met haar eindexamenklassen op touw zette. Zij vertaalde mijn toneelstuk ‘Een draad in het donker’, dat door leerlingen van het Lycée in 1993 in een zeer verzorgde besloten voorstelling in de Haagse Schouwburg op de planken werd gebracht. De tekst van ‘Un fil dans le noir’ verscheen als een uitgaafje in eigen beheer bij Grafaria in Leiden. Ook nog in 1993 behoorde ik tot de groep schrijvers die onder auspiciën van het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds ons land vertegenwoordigden in de jaarlijks aan de letterkunde van een niet-Frans taalgebied gewijde manifestatie ‘Les Belles Etrangères’ in Parijs. Ten overstaan van een Frans publiek waren er discussies en interviews, en werd er gelezen uit vertaald eigen werk. Anne-Marie de Both had zich, terecht, in hoog tempo de reputatie verworven van een voortreffelijke litteraire vertaalster. Bij verschillende uitgeverijen verscheen al in het begin van de jaren negentig door haar in het Frans ‘overgebracht’ werk van onder andere Cees Nooteboom, F. Springer, en de jeugdboekenauteur Guus Kuijer. Van mij vertaalde zij De meester van de Neerdaling (Le maître de la Descente, Actes Sud, 1994) dat goede recensies kreeg, en me het genoegen verschafte van interessante ‘openbare interviews’, eerst met Gérard Meudal in het Institut Néerlandais, en korte tijd later in het Maison des Ecrivains in Parijs met Dominique Noguez (auteur van Amour noir, Prix Fémina 1997). Het Nederlands was intussen tot hoofdvak bevorderd aan de Sorbonne Paris IV. De afdeling Neerlandistiek werd nu geleid door een hoogleraar, Mevr. Prof. Dr. J.F. Stouten, die het initiatief nam om voortaan in elk studiejaar gedurende een aantal weken een schrijver uit te nodigen voor een gastdocentschap. Mij viel | |||||||||
[pagina 5]
| |||||||||
de eer te beurt de spits te mogen afbijten van 8 november tot 13 december 1994. In overleg met prof. Stouten sprak ik voor de studenten van de drie jaargroepen onder andere over de ontwikkeling wat betreft benadering van de stof en vormgeving in mijn ‘historische’ werk. De tweedejaars vergeleken de behandeling van het thema van de Bacchanalia (Rome, 186 V.C.) in mijn roman Huurders en Onderhuurders (1971) en die in mijn toneelstuk ‘Geen Bacchanalen’ (1971) met elkaar, en gaven daar zowel schriftelijk als mondeling (zoveel mogelijk in het Nederlands!) commentaar op. In februari 1995 verscheen bij Seuil Une liaison dangereuse, ou lettres de la Haye. Zowel de hoge kwaliteit van Anne-Marie de Boths vertaling als het onderwerp (een vrijmoedige interpretatie van het personage van de markiezin de Merteuil uit de beroemde klassieke roman Les liaisons dangereuses van Choderlos de Laclos, 1782) droegen bij tot de gunstige ontvangst van dit boek. De klap op de vuurpijl was ongetwijfeld het feit dat ik mocht verschijnen in het prestigieuze televisieprogramma ‘Bouillon de Culture’ van Bernard Pivot. Nog in dat jaar publiceerde Actes Sud de vertaling van Transit, Boekenweekgeschenk 1994 (En transit, vert. A.M. de Both-Diez). Annie Kroon had intussen een vindingrijke, charmante vertaling gemaakt van De wegen der verbeelding, die ook zijn weg vond naar Actes Sud (Les routes de l'imaginaire, 1996). Seuil kwam vrijwel gelijktijdig met Les seigneurs du thé, vertaald door Anne-Marie de Both. Het verbaasde mij wel dat de twee uitgeverijen de data van hun publicaties niet beter op elkaar afstemden, vooral omdat zij ook allebei pocketuitgaven van enkele eerder verschenen romans uitbrachten (Seuil in de reeks ‘Points’, Actes Sud in de serie ‘Babel’). Bovendien verscheen in 1997 bij Seuil Anne-Marie de Boths vertaling van De scharlaken stad (La ville écarlate). Tot mijn verrassing ontving ik in 1992 een uitnodiging om deel te nemen aan de ‘Salon des Dames’ in Nevers, een jaarlijks evenement van drie dagen, gewijd aan de presentatie (door middel van lezingen, discussies, een signeersessie) van recent verschenen werk van Franstalige schrijfsters, met steeds één buitenlandse gast. Ook in 1996, 1997 (toen had men mij zelfs tot ‘Présidente d'honneur’ benoemd) en 1999, bracht ik, de beide laatste keren vergezeld door mijn man, enkele dagen door in Nevers, in een sfeer van vriendschappelijke, boeiende litteraire ontmoetingen en tot in de perfectie georganiseerd onthaal. Een andere goede herinnering betreft het aandeel dat Anne-Marie de Both en ik mochten hebben aan de jaarlijkse manifestatie in Brussel van de Vertaaldienst van de Europese Commissie, in 1997, toen Nederland het voorzitterschap bekleedde. In wat wij beiden daar te berde brachten, lag uiteraard de nadruk op de vertalingen en uitgaven in het Frans. Wel was er een, vooral voor mij, verrassende brochure gemaakt met fragmenten uit mijn werk in meer dan een dozijn talen. In november van dat jaar was ik te gast bij de afdeling neerlandistiek van de universiteit van Straatsburg, en in maart 1998 hield ik tijdens een door de Nederlandse ambassade georganiseerd bezoek van mijn man en mij aan Senegal een lezing voor studenten van de litteraire faculteit in Dakar. Bij die gelegenheid bleek me dat al mijn vertaalde romans ruim voorradig waren in de | |||||||||
[pagina 6]
| |||||||||
grote Franse boekhandel van de stad. In het najaar 1998 vierde Actes Sud de meerderjarigheid van de uitgeverij, zowel in Arles, met een diner en een concert, als in Parijs met een soirée in ‘La Coupole’. Behalve tientallen door Actes Sud gepubliceerde schrijvers uit Frankrijk en andere landen, kon men daar een opvallend groot aantal vertegenwoordigers van de boekhandel tegenkomen. Uit het contact met velen van hen bleek me, evenals korte tijd later tijdens een lezing en discussie georganiseerd door de Librairie Lucioles in Vienne (die mij haar jaarlijkse prijs had toegekend), dat ik in Frankrijk op veel trouwe geïnteresseerde lezers kan rekenen. Anne-Marie de Boths vertaling van De verborgen bron (La source cachée) die behoorde tot de door Actes Sud speciaal ter gelegenheid van het jubileum uitgegeven boeken, was zelfs een uitgesproken succes. Menige recensie maakte gewag van het feit dat de roman (in Nederland gepubliceerd in 1952), ‘nog geen enkele rimpel vertoonde’. Op uitnodiging van de met Actes Sud gelieerde Frans-Canadese uitgeverij Leméac waren mijn man en ik in de herfst van 1999 in Montréal voor de presentatie van La source cachée en het door Annie Kroon voortreffelijk in de juiste satirieke toon voor Actes Sud vertaalde Locataires et Sous-Locataires (Huurders en Onderhuurders). Net als in Frankrijk (en in Franstalig België en Frans-Zwitserland) trof mij ook daar de serieuze benadering door de kritiek en de vragenstellers in radio- en televisieprogramma's, en de grondige wijze waarop men zich verdiept had in thematiek en compositie. Het januari-maartnummer 1999 van Etudes Germaniques, het driemaandelijks vaktijdschrift voor de Duitse, Oostenrijkse, Zwitserse, Scandinavische en Nederlandse afdelingen van de Sorbonne Paris IV, was gewijd aan ‘Lettres néerlandaises, Autour d'Hella Haasse’. Naast artikelen van Hugo Brandt Corstius over Frans Kellendonk, en Pascal Tasiaux over Slauerhoff, bevatte het twee bijdragen over mijn werk: van Johanna Stouten een scherpzinnige analyse van enkele (in haar woorden) ‘nog nauwelijks onderzochte tekstuele karakteristieken’ van mijn romans, en van Dorian Cumps, ‘maître de conférences’ aan de afdeling neerlandistiek wiens proefschrift De eenheid in de tegendelen, de psycho-machische verhaalwereld van F. Bordewijk en de mythe van de hermafrodiet bekroond werd met de Jozef Vercouillieprijs (1990-1998), een boeiende beschouwing getiteld ‘Un texte majeur de la littérature fantastique d'expression néerlandaise Le maître de la descente d'Hella Haasse’. In 1999 verscheen bij Fayard in Parijs Histoire de la littérature néerlandaise (onder redactie van Hanna Stouten, Jaap Goedegebuure en Frits van Oostrom), een magistraal handboek, dat een degelijke basis kan bieden voor de receptie van Nederlands letterkundig werk in Frankrijk. In het hoofdstuk over het proza 1960-1990 besteedt Anne Marie Musschoot aandacht aan de ontwikkeling van het ‘historische’ element in mijn romans, en zegt daarin onder andere: ‘In een “postmoderne” vorm uitmondend biedt het opmerkelijke en meervoudige werk van Hella S. Haasse het meest sprekende voorbeeld van die groeiende tendens tot defictionalisering.’Ga naar eind(1) In het voorjaar van 2000 zaten Actes Sud en Seuil elkaar weer dicht op de hielen met respectievelijk Les nouvelles de la Maison Bleue (vert. Annie | |||||||||
[pagina 7]
| |||||||||
Kroon) en Les Jardins de Bomarzo (vert. Anne-Marie de Both-Diez). Het dagblad Libération wijdde een aflevering van de litteraire bijlage van 6 juli 2000 aan mij en mijn werk, en drukte het eerste hoofdstuk van Les nouvelles de la Maison Bleue af op zijn website. In het februari-maartnummer 2001 van Indications, La revue des romansGa naar eind(2) staat een artikel van 22 pagina's waarin al mijn in het Frans vertaalde romans aan de orde komen. In plaats van te parafraseren wil ik liever beide auteurs van dat stuk, Geneviève Bergé en Jean-François Grégoire, aan het woord laten in een paar fragmenten uit hun inleiding en conclusie, die beschouwd kunnen worden als een samenvatting van dat waar de meeste Franse reacties op mijn werk op neerkomen: Men krijgt de indruk dat in haar werk het begrijpen van wereld en mensen altijd verbonden is met een volledig opgaan in een omgeving, of het toevallig ontdekken van een nog onbekende plek. Het intens beleven van die ‘ruimten’ lijkt tot een andere, meer intuïtieve vorm van waarnemen te leiden. Het is alsof bepaalde plekken zelf een geheugen, een wezenskern, bezitten; alsof de verzonken lagen van het verleden op eigen kracht herleven en weer betekenis krijgen. Het omgekeerde kan ook: dat een plek plotseling bezield wordt door menselijke aanwezigheid. Men weet nooit of iemand zelf de genius loci is, of integendeel geheel en al door die omgeving wordt bepaald. Oneindig veel heb ik te danken aan het talent, de toewijding en kundigheid van | |||||||||
[pagina 8]
| |||||||||
Annie Kroon, en Anne-Marie de Both-Diez (die voor haar vele vertalingen van Nederlandse auteurs in het Frans in 1998 de Nijhoff-prijs ontving). Het feit dat bij de weergave van mijn teksten door twee qua persoonlijkheid zo verschillende eminente vakvrouwen de wezenlijke elementen in mijn werk herkenbaar blijven, kan voor de Franse lezer een waarborg zijn voor de authenticiteit van mijn schrijverschap, al is de taal waarin ik schrijf als zodanig onvertaalbaar. Ook beschouw ik het als een groot geluk dat ik in Frankrijk te maken heb gekregen met onbevooroordeelde, en in een litterair-georiënteerde cultuur gevormde lezers, die bovendien door de binnen zo korte tijd op elkaar gevolgde publicatie van vrijwel al mijn romans sinds 1949, het oeuvre kunnen overzien en zich zo een mening vormen over de kenmerkende elementen daarvan. Vormgegeven in een veelheid van verbeeldingen is de jacht op illusies en valse schijn en het zoeken naar verborgen waarheden een constant kenmerk van haar romanuniversumGa naar eind(5). Zo definieerde een recensent datgene waar mijn romans meestal over gaan. Bij een andere recensent vond ik een treffende omschrijving van de vorm waar ik elke keer weer naar streef: In het voorjaar van 2002 zal bij Seuil nog verschijnen een vertaling door Anne-Marie de Both-Diez van Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter, vermoedelijk onder de titel La Récalcitrante. In 1995 ontving ik van het Franse Ministerie van Cultuur de onderscheiding ‘Officier dans l'Ordre des Arts et des Lettres’, en in 2000 werd ik benoemd tot ‘Officier dans l'Ordre de la Legion d'honneur’. | |||||||||
[pagina 9]
| |||||||||
In het Frans verschenen:
| |||||||||
[pagina 10]
| |||||||||
|
|