| |
| |
| |
Besprekingen en aankondigingen
Willem van den Berg. Een bedachtzame Beeldenstorm. Beschouwingen over de letterkunde van de achttiende en negentiende eeuw. Amsterdam University Press, Amsterdam, 1999. 351 blz. f 55. ISBN 90 5356 380 6.
K.D. Beekman, M.T.C. Mathijsen-Verkooijen en G.F.H. Raat. De As van de Romantiek. Opstellen aangeboden bij het afscheid van Willem van den Berg. Amsterdam University Press, Amsterdam, 1999. 320 blz., f 59,90. ISBN 90 5629 077 0.
In een grijs verleden hoorde ik ooit prof. J.C. Brandt Corstius zijn zorgen uiten over zijn kroonpupil Wim van den Berg die de tijd nam voor een dissertatie over de term romantisch. Nu neemt diezelfde al afscheid als hoogleraar van de Universiteit van Amsterdam. De lijst van zijn publicaties laat een versnelde ontwikkeling zien van één gedegen theoretisch comparatistisch artikel per jaar tot een veelvoud, niet zelden als medespeler in het universitaire genootschappelijk milieu. Een keuze is nu verschenen onder de titel Een bedachtzame Beeldenstorm, aangevend dat vaststaande beelden door Van den Berg ferm kunnen worden losgewrikt. Veertien artikelen zijn gerangschikt onder vier hoofdstukken. In ‘Concepten in de literatuurgeschiedschrijving’ wordt het misbruik van de term preromantiek danig afgestraft en moeten bij de Nederlandse Romantiek kanttekeningen worden geplaatst. Onder ‘Genootschappelijkheid’ schuiven we verder op in de negentiende eeuw en maakt de auteur op een gedreven manier duidelijk dat wetenschap en kunst in het teken van genootschappelijkheid en sociabiliteit stonden, met een belangrijke rol voor de orale presentatie, door de Vlamingen uitgalmkunst genoemd. De genootschappen en rederijkerskamers worden door Van den Berg met overtuiging van hun gebruikelijk vooroordeel ontdaan en worden kleurrijk met personen geportretteerd. Bilderdijk glorieert als de daadkrachtige voorzitter van het Koninklijk Instituut, dat - zeer modern - krioelt van de commissies. David Jacob van Lennep, de inspirerende hoogleraar Latijn en Adriaan Loosjes, die een leesbibliotheek voor ‘den gemeenen man’ oprichtte, krijgen sympathiek gestalte. Het hoofdstuk ‘Genres’ bevat twee oudere artikelen over de briefroman en het brievenboek, praktische handleidingen voor het schrijven van brieven en af en toe enige brieftheorie. Nederland komt er een beetje bekaaid vanaf omdat de instructies meestal
vertalingen betreffen, en alleen Wolff en Deken als briefromanciers worden opgevoerd. De comparatistische eruditie van de auteur komt hierbij wel duidelijk aan het licht. In het laatste hoofdstuk, getiteld ‘Literaire verhoudingen’, komen diverse schrijvers en hun werk aan de orde. Allereerst wordt Jacob Geels bekende geschrift ‘Gesprek op de Drachenfels’, over de verhouding Classicisme vs Romantiek, nog eens tegen het licht gehouden in zijn vroege receptie. Geel schreef, volgens Van den Berg, niet zozeer over de Nederlandse positie ten opzichte van de buitenlandse romantiek maar een antiromantisch manifest tegen de Leidse romantici Kneppelhout en Beets. De reactie van de laatste is te lezen in het
| |
| |
daaropvolgend artikel. Lodewijk Napoleons kijk op Holland en het trieste einde van Rijklof van Goens voltooien het werk. Alleen de discussie over de roman in het tussenliggend artikel vond ik wat tegenvallen. Het is niet meteen duidelijk over welk soort verhalen we het hebben, al blijkt snel dat het tijdperk vóór Wolff en Deken geen enkele aandacht krijgt. Daarmee is er een onverdiende scheiding aangebracht waarbij de imaginaire reisverhalen, robinsonades, criminele biografieën e.d. naar het strafbankje van de lectuur worden verwezen. Zo worden de felle maar interessante oppositie van Van Effen (‘Romans bederven 't Gemoed der Juffers’ en ‘voeden de hartstogt der Min’) of lemmata uit oudere encyclopedieën als Luïscius of Hoogstraten gemist.
Van den Berg is dan ook een negentiende-eeuwer en daarvan getuigt ook duidelijk het aan hem aangeboden werk, vol opstellen van collega's en promovendi, die werden gevraagd het thema ‘Romantiek’ in literair-historische betekenis te bezigen. Het is - uiteraard - een potpourri geworden die een voor elk wat wils-karakter heeft. Daarin is het plezierig grasduinen, zelfs als er soms wat groen naast overrijp staat. Een complete samenvatting van alle 25 artikelen zal ik niet geven, wel geef ik aan dat er artikelen zijn die theoretisch over romantiek of een term gaan (groteske, hybride), terwijl andere de term toepassen op een persoon (Hendrik de Vries), zijn of haar werk (Elisabeth Maria Post, Jan Kinker, Aarnout Drost, Anna Bijns) een specifiek werk, genre of te corrigeren beeld-vorming (De koloniale West, Het daghet in den Oosten, 19de-eeuws toneel, de vrouw als subject en object, Reizen van Bontekoe). Niet iedereen heeft de strenge lessen van Van den Berg goed gevolgd, zodat van alles wordt gebruikt: ‘een korte periode in de 19de eeuw’, ‘stroming’, ‘periode’, ‘gevoelig’, ‘anticlassicistisch’, ‘uit het hart’ etc. kortom: een heerlijke janboel. Het lijkt alsof we met het woord ‘romantiek’ op een elastische schommel zitten waar we heen en weer worden geslingerd tussen gevoelige gemoederen en strenge gedachten, af en toe gedwongen ons af te vragen wat er nu eigenlijk zo romantisch is. Als spil van de Romantiek zal Van den Berg ons duwtjes in de goede richting moeten blijven geven en tevens waken over de urn waarin Neerlands romantische as wordt bewaard. Met spanning kijken we dan ook uit naar zijn toekomstige artikelen, graag met veel voetnoten vol anekdoten of kritiek zoals voorheen.
Kunnen toekomstige redacties trouwens bij al die fondsen waarvan geld bijeengeschraapt moest worden om deze uitgaven mogelijk te maken, een extra bedragje vragen om registers te maken?
Ton J. Broos (Ann Arbor)
| |
Besamusca, Bart (red.): Jeesten van rouwen ende van feesten. Een bloemlezing uit de Lancelotcompilatie. [Middelnederlandse tekstedities 6] Hilversum 1999. ISBN 90-6550-048-0. 240 blz.
Voor de Nederlandse literatuurgeschiedenis is handschrift 129 A 10 uit de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag een document van onschatbare waarde.
| |
| |
Zonder dit manuscript zouden we geen of nauwelijks weet hebben van het bestaan van zeven van onze Middelnederlandse Arthurromans en van één van de (minstens) drie vertalingen van de Franse Lancelot en prose. Wie de Lancelotcompilatie in zijn volle omvang wil leren kennen, is nog steeds grotendeels aangewezen op de editie van W.J.A. Jonckbloet uit de jaren 1846-1849, die sinds kort ook op de cd-rom Middelnederlands ter beschikking staat.
De nieuwe bloemlezing Jeesten van rouwen ende van feesten presenteert acht goedgekozen, vrij omvangrijke fragmenten uit de Lancelotcompilatie, o.a. de complete tekst van de kleine roman Lancelot en het hert met de witte voet. Dankzij de voortreffelijke annotatie zijn de uittreksels ook toegankelijk voor minder geroutineerde lezers van Middelnederlandse teksten. Ze reflecteren telkens een karakteristiek kenmerk van de compilatie, geven een afgerond beeld van de Lancelotcyclus en gaan vergezeld van een competente en boeiende commentaar door diverse Lancelotspecialisten. Er wordt o.a. aandacht besteed aan de diepgaande veranderingen in de middeleeuwse mentaliteit waarvan de cyclus getuigenis aflegt en aan de eigen aard van de Nederlandse tekst t.o.v. zijn Franse bron. In de inleiding schetst Bart Besamusca op een goed leesbare wijze de wordingsgeschiedenis van de tekst en de overleveringsproblemen van het manuscript.
Amand Berteloot (Münster)
| |
Sugeng Riyanto e.a. (red.) (1999), Bahasa Belanda sebagai bahasa Sumber: Bidang Sejarah. Tingkat Lanjutan. Buku Pegangan Mahasiswa. Jakarta: Erasmus Taalcentrum.
Deze proefuitgave is het tweede deel van een cursus die bedoeld is om Indonesische studenten geschiedenis, archeologie en archivariaat Nederlandse teksten op hun vakgebied te leren lezen en vertalen; het eerste deel verscheen in 1997. Dit tweede deel bevat leerstof voor vier semesters. De teksten in dit studentenleerboek (want daar hebben we het hier over) zijn in vier hoofdstukken bijeengezet: enigszins vereenvoudigde stukken ontleend aan Van Goors De Nederlandse koloniën van 1994, twee hoofdstukken met originele teksten die wat ouder en wat moeilijker zijn (b.v. een fragment uit Sjahrirs Indonesische overpeinzingen, iets uit Stapels Geschiedenis van Nederlandsch-Indië, uit de Encyclopaedie van Nederlandsch-Indië enzovoort), en ten slotte originelen uit de 17de tot de 19de eeuw. Elk hoofdstuk wordt voorafgegaan door een inleiding waarin gewezen wordt op grammaticale, spellings- en andere eigenaardigheden van teksten uit de betreffende periode. In de inleiding op hoofdstuk vier komt ook de paleografie aan de orde omdat de teksten uit dat hoofdstuk facsimile's zijn van oude drukken en archiefstukken. De hoofdstukken bevatten elk zes teksten die opklimmen in moeilijkheidsgraad. Instructie bij de oefeningen in hoofdstuk 1 wordt gegeven in het Indonesisch, bij de andere hoofdstukken in het Nederlands. Een woordenlijst sluit het boek af.
| |
| |
Iedere tekst wordt gevolgd door een aantal oefeningen. Eerst leest de docent de tekst twee keer voor terwijl de studenten proberen mee te lezen. Vervolgens moet (in het eerste hoofdstuk) van woorden als ‘factorijen’ en ‘opgedragen’ de grondvorm worden opgeschreven en van andere de betekenis in het woordenboek worden opgezocht en genoteerd. Dan volgen vragen naar de zinsstructuur (inversie; hoofd- en bijzin e.d.) en naar verwijswoorden, naar het tekstbegrip, en opdrachten voor een samenvatting en een vertaling. Ten slotte een rijtje woorden en collocaties die uit het hoofd geleerd moeten worden. In hoofdstuk 4 moeten de studenten ook nog stukjes tekst transcriberen.
De praktijk zal moeten uitwijzen of het leerboek aan zijn doel beantwoordt of dat het hier of daar moet worden bijgesteld - vandaar blijkbaar dat de samenstellers het een proefuitgave hebben genoemd. Mij lijkt het een uitgekiende methode die elders als model zou kunnen dienen bij het ontwikkelen van lesmateriaal voor (kunst)historici die Nederlands willen leren lezen. Een grote sprong voorwaarts!
H.J. Boukema (Driebergen)
| |
Judit Gera. A. hetkoznapi vilag buvolete (De schittering van het alledaagse). Eötvös uitgeverij Budapest, 2000, 239 blz. 4729 HUF. ISBN 963 463 316 1
In het voorjaar van 2000 verscheen het Habilitationsschrift van Judit Gera: A hetkoznapi vilag buvolete. Deze prestigieuze uitgave bevat een aantal vergelijkende studies over Nederlandse literatuur en schilderkunst rond 1900 en in de jaren dertig van de twintigste eeuw. Het boek is rijk geïllustreerd met reproducties van Van Gogh, Mondriaan en Saenredam. Ook is een anthologie met (in het Hongaars vertaalde) gedichten en essays opgenomen van Kloos, Gorter, Van Eeden, Ter Braak, Leopold en Johan Huizinga.
(MK)
| |
Nederlandse Taal-, Vertaal-, en Letterkunde. Bijeenkomst van docenten in de Neerlandistiek in Zuid-Europa, Israël en Turkije, 6-7 april 1998. Bijeengebracht door Anne van Raemdonck, Dolores Ross en Jeanette Koch. Barcelona: Cooperativa Universitaria Sant Jordi. 191 blz. ISBN 84-477-0697-4.
Deze bundel bevat de tekst van de lezingen die tijdens de vierde bijeenkomst van docenten in de neerlandistiek in Zuid-Europa, Israël en Turkije heeft plaatsgevonden te Barcelona. Ze zijn verdeeld over drie afdelingen: letterkunde (vijf artikelen), taalkunde en taalverwerving (acht artikelen) en vertaalkunde (vijf artikelen).
In de afdeling letterkunde probeert taalkundige Appel aannemelijk te maken dat misdaadromans beter inzetbaar zijn in het NVT-onderwijs dan literaire romans. Ze zouden motiverender zijn en de taal eenvoudiger. Volgt een leerzaam en glashelder betoog van Brems over twee gedichten bij het werk van Miró. Het
| |
| |
gaat om ‘Miró vertaalt een dorp (anno 1919)’ van Peter Nijmeijer en ‘Miró’ van Lucebert. De betreffende doeken staan afgebeeld in prachtige kleurendruk. Koch bespreekt de verguisde en vervolgens vergeten roman van A. ter Haghe uit 1939 Iboe Indonesia. Koenraads buigt zich over ‘slapeloosheid’ in Nederlands proza. Pos sluit dit deel af met een bijdrage over Het verboden rijk van Slauerhoff.
Het part taalkunde en taalverwerving wordt (alweer) geopend door Appel. Deze keer bespreekt hij een aantal recente trends in het NT2-onderwijs. Daniëls gaat in op de tekstuele functie van het vrouwelijk verkleinwoord en in het praktische stuk van García de la Banda worden enkele didactische opmerkingen geplaatst bij het NVT-onderwijs voor Spanjaarden. Laban is verantwoordelijk voor de tweede bijdrage over verkleinwoorden in deze bundel. Ze tracht een verband te leggen tussen de taalgeschiedenis en de Nederlandse les in de praktijk. Matthys verdedigt het belang van permanente evaluatie in het VT-onderwijs, terwijl Mertens een didactische blik werpt op de plaatsing van voorzetselconstituenten. De afdeling wordt afgesloten met twee praktische verslagen. Verhaar vertelt over spreekvaardigheid in de lespraktijk en Wuytack bespreekt het gebruik van strips in het onderwijs Nederlands aan anderstaligen.
Ardito bijt de vertaalkundige spits af met een didactisch opstel over doelstellingen, methodologie en kwaliteitsbeoordeling bij het tolken van het Nederlands naar het Italiaans. Dingenouts behandelt aspecten van de receptie van Nederlandstalige literatuur in Italië. Ross buigt zich over de problematiek van het concept ‘vertaalcompetentie’. Snel-Trampus presenteert een instructief verhaal over de toepassing van functionalistische inzichten in de vertaalpraktijk en biedt interessante mogelijkheden voor verder onderzoek. Ook deze afdeling wordt afgesloten met een praktisch stuk. Aan de hand van Koplands inmiddels zo'n beetje platgewalste ‘Jonge sla’ reflecteert Van der Vorm op het vertalen van poëzie in het Turks.
Zoals in de vorige bundel (cf. NEM 37, nr. 2) zijn niet alle stukken gelijk te stellen met onderzoeksverslagen. Ook nu weer valt ongeveer een kwart onder de categorie ‘een verhaal uit de praktijk’. Op zich lijkt me dit niet bezwaarlijk. Wel ben ik van mening dat het bijzonder spijtig zou zijn als (jonge) docenten blijven steken in dit soort werk. Doel is uiteindelijk toch om stap voor stap te komen tot het samenstellen van volwaardige wetenschappelijke publicaties. Ik ben me ervan bewust dat dit geen sinecure is gezien het chronische tekort aan gekwalificeerde onderzoeksbegeleiders/sters binnen de extramurale neerlandistiek. Ik zou het toejuichen als de samenstellers van deze bundel of anderen zich bij een volgende gelegenheid zouden ontpoppen als heuse redacteuren. Dit ondervangt het tekort aan begeleiding uiteraard maar ten dele. Het vormt bijgevolg geen voldoende voorwaarde voor constante kwaliteit, maar wel een noodzakelijke.
Jan Pekelder (Parijs)
| |
| |
| |
Gündoğan Edebiyat. Hollanda edebiyatı özel sayısı [Gündoğan Literatuur. Themanummer Nederlandse literatuur]. Jrg 6, nr. 23. Ankara: Gündoğan Yayınları, 2000. 80 p. ISSN 1300 3054.
Regelmatig verschijnen er in de pers berichten over de recente opbloei van Nederlandse literatuur in vertaling. Daarbij gaat het niet alleen om een toename van vertalingen in de ‘grote’ Europese talen Engels, Duits en Frans, ook in ‘kleinere’ talen als Bulgaars, Deens en Hongaars verschijnen steeds meer Nederlandse literaire werken.
Turkse lezers hebben tot nu toe weinig van die opleving kunnen profiteren. Het aantal Nederlandse literaire werken dat in het Turks is vertaald is sinds jaar en dag op de vingers van weinig meer dan twee handen te tellen. Bovendien gaat het steevast om werken die niet rechtstreeks uit het Nederlands zijn vertaald, maar via het Engels of Duits in het Turks zijn overgezet. Dat bevordert de kwaliteit van de vertalingen natuurlijk niet. Verder valt op dat in de keuze van te vertalen werk de nadruk tot nu toe zeker niet op literaire fictie heeft gelegen, maar eerder op essayistisch werk zoals publicaties van Huizinga, en fictioneel-autobiografische documenten als de boeken van Meulenbelt. Overigens zijn de boeken in kwestie vaak nauwelijks bekend als Nederlands werk; voor een Turkse vertaling van Het achterhuis bijvoorbeeld, moet men in boekhandels regelmatig naar de planken Duitse literatuur.
Dat Nederlandse literatuur in het Turks zo weinig voorhanden is valt des te meer te betreuren daar er wel degelijk een markt voor lijkt te bestaan. De historische oriëntatie van Turkije op West-Europa is zeker niet alleen een zaak van overheidsorganen. Bij een aanzienlijk deel van het Turkse lezerspubliek leeft een grote interesse voor en nieuwsgierigheid naar West-Europese cultuuruitingen. Turkse vertalingen van onder andere Engelse, Duitse en Franse fictie worden geregeld besproken in de landelijke pers en bovendien goed verkocht.
Maar niet alleen vertalingen van primaire Nederlandse literatuur zijn in Turkije nauwelijks beschikbaar, ook informatie over die literatuur is schaars: in boekhandels en voor het publiek toegankelijke bibliotheken is er op dit gebied niet veel te vinden, een centrum voor hedendaagse Nederlandse cultuur is er niet.
Tijd dus voor initiatieven. In 2000 verscheen een themanummer over Nederlandse literatuur van het literaire tijdschrift Gündoğan Edebiyat. Een aantal inmiddels oud-medewerkers en -studenten van de vakgroep Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Ankara verzorgen daarmee voor een Turkstalig lezerspubliek een introductie in de Nederlandse literatuur. In vijf artikelen komen verschillende aspecten van de Nederlandse literatuur aan de orde. Het moderne proza sinds 1945 wordt besproken door Dick Boukema. Hij beperkt zich tot de twee thema's die in zijn ogen de Nederlandse literatuur onderscheiden van de overige West-Europese literaturen: de Tweede Wereldoorlog en het koloniale verleden in Indonesië. Deze afbakening biedt een origineel kader voor de bespreking van een groot aantal boeken, hoewel men zich af kan vragen in hoeverre buitenlandse lezers in vertaalde boeken nu juist op zoek zijn
| |
| |
naar het ‘exotische’. Pieter van der Vorm geeft een heldere samenvatting van de belangrijkste stromingen in de moderne poëzie vanaf 1880. Beide artikelen zijn geïllustreerd met een flink aantal korte prozafragmenten resp. gedichten in vertaling. Wim van den Munkhof gaat in op de stand van zaken bij de migrantenliteratuur in Nederland. Hij besteedt met name aandacht aan de situatie van Turkse schrijvers en vergelijkt die met de situatie van Turkse literatuur in Duitsland. Het artikel van Belgin Taze richt zich als enige op een andere periode dan de huidige; het beschrijft het ontstaan van het moderne Nederlandse toneel. Het artikel van Ralf Grüttemeier ten slotte (waarvan een Nederlandse versie eerder verscheen in NEM XXXVI, nr. 2), geeft geen algemeen overzicht van een genre, maar beperkt zich tot één schrijver, W.F. Hermans, wiens wereldbeeld en literatuuropvatting geanalyseerd worden. Afgezien van de al genoemde literaire fragmenten en poëzie die ter illustratie in de artikelen zijn opgenomen, bevat het themanummer nog vertalingen van zes Nederlandse gedichten (van Van Ostaijen, Vroman, Claus (tweemaal), Campert en Anker), van de klucht ‘De buskenblazer’ en van het korte verhaal ‘De kat Kilo’ van Hermans - die vreemd genoeg geen van alle zijn vermeld in de inhoudsopgave van het blad. In bibliografieën bij de artikelen wordt verwezen naar een aantal overzichtswerken, waaronder ook niet-Nederlandstalige, en primaire literatuur.
Binnen het beperkte bestek van een tijdschriftaflevering geven de artikelen een goede, eerste inleiding in de Nederlandse literatuur: de behandelde onderwerpen bestrijken een groot deel van het literaire spectrum, er worden relevante tendensen gesignaleerd, afgewisseld met gedetailleerde informatie over schrijvers en hun oeuvre, en er wordt een aantal mooie vertalingen van literair werk gepresenteerd. Professionele lezers als vertalers en uitgevers kan het blad bovendien een eerste richtlijn bieden voor de keuze van uit te geven werk. Het is dan ook te hopen dat deze uitgave zijn weg vindt naar de Turkse lezers. Maar ook dat er snel meer (uitgebreidere of specifiekere) beschouwingen volgen in andere literaire tijdschriften en boekenbijlages van de landelijke kranten. En dan is natuurlijk het wachten op een gedegen Turkstalige geschiedenis van de Nederlandse literatuur en goede, rechtstreekse vertalingen van oorspronkelijk werk.
Hanneke van der Heijden (Utrecht)
|
|