hij ijlde, in ieder geval meewarig het hoofd schudde.’
Dit fragment laat iets zien van de uiterst verzorgde stijl. Ook de namen van de personages bij voorbeeld zijn zorgvuldig gekozen. Een zakenman krijgt de krachtige naam Henkenhaf, de notaris heet Biederlack - Rosenboom blijkt hier even inventief als Marten Toonder.
Publieke werken is in de kritiek ‘een Flaubertiaanse roman’ genoemd en daar valt veel voor te zeggen. Sommige gebeurtenissen in het boek, zoals een ongelukkige medische ingreep die door een apotheker wordt verricht, doen denken aan Madame Bovary, zoals de beide hoofdfiguren ook iets hebben van de pedante apotheker in Madame Bovary. Dit is mogelijk ook het enige punt waarop de meningen over het boek verdeeld kunnen raken. De roman lijkt uiteindelijk meer op Flauberts Bouvard et Pécuchet dan op Madame Bovary, omdat er in Publieke werken geen hoofdpersonen voorkomen waarmee de lezers zich graag zullen identificeren. Hoog boven de personages torent de auteur die hen als marionetten bestuurt.
Niettemin valt er in Publieke werken veel te genieten, omdat een prachtig beeld wordt gegeven van een maatschappij in beweging. Het is bijna onvermijdelijk dat de lezer wanneer hij weer in de buurt van het Centraal Station in Amsterdam komt een kleine omweg maakt: hij weet nu waarom het Victoria Hotel zo'n eigenaardige bouw vertoont. Zo'n excursie vormt natuurlijk een hommage aan de auteur Rosenboom. Het is misschien wel het hoogste wat een schrijver kan bereiken: je lezers dwingen iets te gaan bekijken dat je beschreven hebt.
Het is misschien niet eerlijk na het verbale geweld van Rosenbooms kolossale compositie een veel bescheidener historische roman als De aanstoot van Gijs IJlander (Veen, Amsterdam 2000, 207 pp. f 34,90) te bespreken. Zijn stijl is soms wat aan de stroeve kant (‘Ze vielen aan zijn voeten, klapwiekten naar hem op en vielen aan’). Maar het gegeven van het boek is intrigerend. Het zal lang niet iedereen bekend zijn dat Pablo Picasso in 1905 enige weken in Noord-Holland heeft doorgebracht. Zijn portret van een Hollands boerenmeisje siert het omslag - het zou wel eens kunnen zijn dat haar lieve glimlach IJlander tot zijn boek heeft geïnspireerd.
Toch is niet zij de hoofdpersoon. Het verhaal begint met een schipper die in het Noord-Hollands Kanaal een lijk aantreft. De schrijver weet heel slim de suggestie te wekken dat het gaat om het meisje dat Picasso tot model diende. Het boek krijgt het karakter van een detective: wie is slachtoffer, wie is de dader, wat is het motief? De aandacht verschuift van het meisje naar de eenzelvige schipper, een man die zijn grote emotionaliteit achter stuursheid probeert te verbergen.
Als personage vertoont hij nogal wat overeenkomst met de hoofdpersoon van Rasha Pepers novelle Dooi, hier eerder besproken. In beide boeken vriezen de hoofdpersonen vast, letterlijk en figuurlijk. Schipper-zijn betekent kennelijk in de Nederlandse literatuur sinds Arthur van Schendel: stroefheid, koppigheid, bevroren karakters.
Op de achterflap van de roman staat dat het boek onder meer gaat over ‘het conflict tussen traditionele waarden en de oprukkende moderne tijd.’ Mogelijk