Lekker jezelf
Iedere extramuraal kent de dubbele twijfel: Je werkt in dat buitenland maar hoor je er helemaal bij? Je bent welkom in Nederland maar hoor je er helemaal bij? Vol besef van mijn dubieuze identiteit ging ik naar de koninginnedag-ontvangst voor de Nederlanders in Parijs, de enige categorie waar ik helemaal bijhoorde.
De felicitaties van de ambassadeur aan de majesteit zouden Huis ten Bosch niet halen; ze vielen ter plekke in het grint waar voetenknarsende en dóórconverserende vaderlanders ze op hun gemak fijnmaalden. Het Wilhelmus werd ingezet toen de marinierskapel-op-cd-rom bij de derde maat was en deze afstand werd de volle zestien regels zorgvuldig bewaard. Zij die de zesde strofe niet kenden zongen royaal twee maal de eerste. Nog even en die zesde strofe zou als een misverstand worden opgevat. Men zong dan het volkslied gewoon twee keer, tenzij er voor die tijd een ambassadeur het in zijn hoofd zou halen briefjes uit te delen met de tekst, of oranje t-shirtjes met acht regels op de rug.
Na het slordig krachtig ‘Leve de koningin’ over bordes, tuin en de aangrenzende kwartieren van de Franse republiek, begonnen de reünietjes. De Versailles-tuin achter de ambtswoning van de ambassadeur, zeer fraai ‘hôtel’ uit de zeventiende eeuw, leek aangelegd voor eeuwen. Het soepele spel van ontmoetingen zou hier eigentijdse vorm kunnen krijgen als de spelers zich aan de grondregel van het spel hielden: streven naar uiterste elegantie met het oog op de ander. Maar verfijning werd platgetrapt tot ‘lekker jezelf zijn’. De Leidenaren groepeerden zich in de salon onder de Hollandse meesters aan de muur en sloten de kring hermetisch in keurig grijs; Amsterdammers zochten vonken van gedoofd vuur en zouden straks over Den Uyl beginnen; het bedrijfsleven oude stijl, een blok overgewicht gevangen in walm van haring en rook, dromde rond de jenever en moest als onbenaderbaar worden afgeschreven. Aan het geel krijtstreepje van de vers gearriveerde diplomatie zag je dat de blazer veel lekkerder zat. Die jongens - geen vrouw te bekennen - waren de ontvangst begonnen in hun rol van medegastheer maar een kwartier na het volkslied hadden zijn hun sociëteitsgedrag hervonden: ze vergaten dat men in Frankrijk niet drinkt zonder te eten, ook niet op zijn eigen ambassade, en waren even helemaal kwijt hoe je met niet-studenten omging. Ik vroeg een van hen welke van de nieuwere opleidingen als bestuurskunde of Europese studies de beste basis vormden voor een post in de diplomatieke dienst. De vlerk keek - ongetwijfeld naar eigen dunken discretelijk - zijn overbuurman aan, schepte adem en zei: ‘Ik zal u de procedure uitleggen.’
Tulpen, weliswaar ieder jaar uit Lisse aangevoerd en nieuw geplant, maar altijd tulpen. En in de tussentijd hadden al die clubjes hun wekelijkse lunches, floreerde het Nederlands café en keek men uit naar een nieuw nummer van het tijdschrift Onder Ons. Was hier nog iets tegen te doen? Voor volgend jaar een bandje dat op ongezette tijden salon en tuin zou doen trillen?
wordt het tijd dat wij iets laten horen,
een stem dwars door het puinstof heen [...]
Een stem, die door alle huizen zingt
het water doet overkoken en
de stoppen der berusting doet doorslaan [...]
Zo'n stem; eerder rusten wij niet.
Ik verliet de ontvangst voortijdig. In groepen verloren mensen altijd van hun waarde, zei mijn proximus HBC berustend. In de rue de Grenelle dronk ik koffie in een café dat zelfs van buiten stonk; er werden lottobriefjes verkocht, sigaretten en aanstekers, en ik hoorde er helemaal bij.
Als dat spiekbriefje met het Wilhelmus er komt, zorg ik voor Campert in rood op de ommezijde. Zo'n stem, een geleende stem, begin van identiteit.
Hanna Stouten