Neerlandica extra Muros. Jaargang 2001
(2001)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[Neerlandica extra Muros - mei 2001]De ANS in het buitenland: over anderstalige inbreng in de ANS
| |||||||||||||||||||||||||||||||
2. ContrastiviteitIn de ANS (1997: 8) wordt het verschil tussen de intramurale en extramurale gebruikers van de ANS in verband gebracht met dat tussen theoretisch en praktisch gerichte taalkundigen. Salverda (1998) neemt in zijn bespreking van de dubbelfunctie van de ANS dat verschil als typering van de intramurale en extramurale linguïstiek over. De laatste zou zich vooral met de problematiek van taalverwerving, taalonderwijs en taalcontact bezighouden, terwijl de intramurale taalkundigen het Nederlands voornamelijk beschouwen in relatie tot taal en taalvermogen in het algemeen. Behalve dat dit onderscheid ten onrechte suggereert dat achter de praktische taalkunde geen theorie schuilgaat, is deze karakterisering ook niet van toepassing op de gebruikers van de ANS. Tot de intramurale gebruikers behoren immers niet alleen de taalwetenschappers. De ANS is in de eerste plaats geschreven als praktische handleiding voor sprekers van het Nederlands of een daaraan verwant dialect. Bovendien moeten tot de anderstalige ANS-gebruikers in het Nederlandstalige gebied ook de T2-studenten en -docenten worden gerekend, evenals T2-onderzoekers die toch ook het taalverwervingsproces onderzoeken. Aan de andere kant zijn er buiten de muren naast taalkundigen die de verwerving van het Nederlands bestuderen, ook zogenaamde ‘theoretisch’ taalkundigen. Ik denk dan ook dat de scheidslijn tussen de theoretisch | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
en de meer praktisch georiënteerde taalkundigen niet samen hoeft te vallen met de geografische grens tussen het intra- en extramurale werkterrein. Het antwoord op de vraag waarin de extramurale neerlandistiek zich onderscheidt van de intramurale moet mijns inziens dan ook niet worden gezocht in het verschil tussen theoretische en praktische taalkunde, ofwel tussen theorie en didactiek. Volgens mij ligt het antwoord op een ander vlak: de extramurale neerlandicus bestudeert, beschouwt en onderwijst het Nederlands vanuit een contrastief perspectief. Het Nederlands wordt in de extramurale neerlandistiek geplaatst tegen de achtergrond van de eigen moedertaal of die van de studenten. In de extramurale neerlandistiek wordt er, meer of minder expliciet, een relatie gelegd tussen het Nederlands en een andere taal. In het taalonderwijs zien we dat contrastieve aspect weerspiegeld in de aandacht die er bestaat voor de interferentieproblematiek. Omdat men zich omringd weet door scharen moedertaalsprekers van een andere taal dan het Nederlands, zijn taalonderzoekers zich bewust van op de eerste plaats de identiteit van het Nederlands en op de tweede plaats ook de verwantschap daarvan met andere talen. Zonder dat taalkundigen zich expliciet met contrastieve analyses bezig hoeven te houden, ontwikkelen zij door direct contact met een andere taal een gescherpte blik voor het Nederlands. In het T2-onderwijs vinden we geen grote aandacht voor interferentie vanuit de moedertaal. Intramurale neerlandici en taalkundigen beschouwen het Nederlands in isolatie of eventueel in relatie tot andere talen. In dit laatste geval ligt de nadruk echter vaak op het inpassen van het Nederlands in een universeel geacht systeem of model dat is gebaseerd op analyses van andere talen, zoals dat in de Universele Grammatica het geval is. We vinden in het Nederlandstalige gebied dan ook eerder contrastieve analyses Duits-Nederlands of Engels-Nederlands, terwijl er buiten de muren meer behoefte bestaat aan omgekeerde analyses Nederlands-Duits, Nederlands-Engels. Vanuit dit contrastieve perspectief zal in de volgende paragraaf een onderwerp uit de ANS nader worden bekeken, en wel de onmogelijkheid tot passivering van enkele werkwoorden in het Nederlands. Bekeken wordt op de eerste plaats of de ANS hierover de informatie geeft die relevant is voor de extramurale neerlandicus; op de tweede plaats of anderstalige inbreng misschien een bijdrage zou kunnen leveren aan een verbetering van de ANS. Met andere woorden: wat hebben contrastieve analyses van het Nederlands met in dit geval het Duits de ANS te bieden? | |||||||||||||||||||||||||||||||
3. Onmogelijke passievenIn hoofdstuk 22 van de ANS staan passieve zinnen centraal. Een passieve constructie, en ik beperk me daarbij tot het ‘echte’ passief, is in het algemeen mogelijk bij overgankelijke of transitieve werkwoorden. De ANS somt echter in hoofdstuk 2 van deel I een aantal transitieve werkwoorden op die geen passieve pendant kennen. Daartoe behoren onder andere werkwoorden die een vorm van ‘hebben’ of het tegendeel ervan uitdrukken, zoals behelzen, omvatten, missen; evenals de werkwoorden krijgen, kennen en weten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
In de ANS blijft het bij deze opsomming. Er wordt geen principe gepresenteerd ter verklaring van het feit dat juist deze werkwoorden geen passieve constructie toestaan. Dat is jammer voor de extramurale student, die deze werkwoorden uit zijn hoofd zal moeten leren. In vergelijking met andere talen, zoals het Duits, rijst daarentegen al snel het vermoeden dat de onmogelijkheid tot passivering bij deze werkwoorden geen lexicale eigenschap is, maar dat daaraan een algemenere regel ten grondslag ligt. Zo staat ook het Duitse fehlen geen passief toe.
Het Nederlandse missen laat in de betekenis van ‘ontbreken’ dan wel geen passief toe, in de betekenis van ‘emotioneel missen’ is dat wel mogelijk. In dat geval zijn de rollen van het subject en object de omgekeerde van die in de Duitse zin.
In de contrastieve analyse van Duitse datief-constructies met Nederlandse en Engelse equivalenten, uitgevoerd door Mortelmans (1994), wordt de mogelijkheid dan wel onmogelijkheid tot passivering in verband gebracht met een prototype van transitiviteit. Dit prototype krijgt binnen het kader van de cognitieve linguïstiek bepaalde eigenschappen toebedeeld, waaronder de volgende:
Transitieve constructies staan passivering toe. Wanneer van het prototype transitiviteit wordt afgeweken, wordt ook de mogelijkheid tot passivering ingeperkt en kan die soms zelfs tot ongrammaticaliteit leiden. Zo is zin (11) een transitieve constructie die aan de bovengenoemde eigenschappen voldoet, zin (13) niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het subject en object vervullen in deze zin niet de rol van agens respectievelijk patiens. Bovendien is de handeling statisch. Deze constructie staat dan ook geen passief toe.
Mortelmans deelt de datief-constructies in het Duits op grond van hun Nederlandse en Engelse equivalenten in vier categorieën in. De tweede is hier van belang: het gaat om Duitse datief-constructies, waarvan de datief als subject verschijnt in (enkele) equivalente constructies in het Nederlands en het Engels. Hiertoe behoren dus werkwoorden als fehlen met het Nederlandse equivalent missen. Zoals we zojuist hebben gezien, staat fehlen geen passief toe, missen alleen wanneer het ‘emotioneel missen’ uitdrukt. Andere werkwoorden die tot deze categorie behoren zijn gelingen, gefallen, schmecken. Deze werkwoorden wijken op een aantal fronten van het prototype transitiviteit af. Op de eerste plaats behoort de handeling uitgedrukt door het werkwoord niet tot het fysieke, maar tot het mentale domein. Er is dan ook geen direct fysiek contact tussen het subject en het object. Op de tweede plaats drukken het subject en het object niet de thematische rollen agens en patiens uit. Het datief-object is hier een experiencer, ‘a person engaged in mental activity’ (Langacker 1991: 285), het subject vervult de rol van absolute of zero, de rol van de participant ‘which merely occupies some location or exhibits some static property’ (Langacker 1991: 288). Echter, niet de aanwezigheid van beide thematische rollen sluit de mogelijkheid tot passivering in deze constructies uit. Volgens Mortelmans' analyse gaat het om de verdeling daarvan over subject en object. Ook de ‘events’ uitgedrukt door de volgende werkwoorden hebben immers een experiencer en een absolute en toch is van deze werkwoorden een passief mogelijk.
De mogelijkheid tot passivering van de zinnen (15) en (17) schrijft Mortelmans toe aan de toepassing van een metafoor: ‘a process whereby one domain of experience is conceptualized in terms of another’ (Mortelmans 1994: 23). Met andere woorden, het agens-patiens-schema van de transitieve events is ook toepasbaar op een ander dan het fysieke domein. Bepalend voor zo'n mogelijke interpretatie zijn de overeenkomsten met het agens-patiens-schema. Typerend voor dit schema is, zoals we bij de opsomming van eigenschappen hebben | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gezien, de actieve rol van het subject (de agens) tegenover de passieve van het direct object (de patiens). Een experiencer nu is per definitie actiever dan een absolute. Een experiencer kan een bron van mentale energie zijn, terwijl een absolute slechts ‘exhibits some static property’ (Langacker 1991: 288). In de bovenstaande zinnen vervult het subject de rol van experiencer en het directe object dat van absolute. Het subject is actiever dan het direct object en dus kan de zin geïnterpreteerd worden als een transitieve constructie. Vergelijken we de zinnen (15)-(18) nu met het Duitse fehlen, dan zien we dat de codering van experiencer en absolute daar precies de omgekeerde is van die van lieben en hören.
Het direct object is hier actiever dan het subject en dus kan deze event niet gelezen worden als ware die transitief. Een passieve constructie is van deze zin dan ook niet mogelijk. Mortelmans ziet deze verklarende principes ondersteund door feiten uit het Engels en het Nederlands. Laten we nog eens kijken naar het Nederlandse voorbeeld in (9). Van deze zin ik mis haar is een passief mogelijk. De event uitgedrukt door het werkwoord behoort evenals fehlen tot het mentale domein. Interpretatie van deze event als een transitieve event is echter mogelijk, omdat net als bij lieben en hören de experiencer-rol is gerealiseerd in het subject en de rol van absolute als direct object. Deze herinterpretatie is niet mogelijk bij (1). Op de eerste plaats draagt het werkwoord missen in deze context de betekenis van ‘ontbreken’ en geeft dus een statische relatie weer. Op de tweede plaats vervullen zowel het subject als het object de semantische rol van absolute en is er dus geen verschil in activiteit, zoals dat tussen een agens en een patiens wel bestaat. Keren we nu terug naar de ANS, dan zien we dat de resultaten die de contrastieve analyse van Mortelmans heeft opgeleverd, ook een verklaring bieden voor de onmogelijkheid tot passivering van onder andere de Nederlandse werkwoorden omvatten, krijgen en weten. Omvatten en andere werkwoorden die een vorm van ‘hebben’ of het tegendeel ervan uitdrukken, geven evenmin als missen in (1) een transitieve gebeurtenis weer: het gaat hier om een statische relatie en er is geen sprake van een agens-patiens-schema, of van een schema dat als zodanig valt te interpreteren (twee absolute-rollen). Bij krijgen gaat het weliswaar niet om een statische gebeurtenis, het subject vervult echter evenmin als bij omvatten een actieve rol. Het is de passieve ontvanger aan wie iets wordt toebedeeld. Het object van krijgen zouden we de thematische rol van instrument kunnen toewijzen: ‘a physical object manipulated by an agent to affect a patient’ (Langacker 1991: 285). Het instrument vervult een actievere rol dan de patiens (Langacker 1991: 333). We hebben bij dit werkwoord dus te maken met dezelfde constellatie als bij sie fehlt mir, waarbij het object ook actiever is dan het subject en dus de rollen die het subject en object uitdrukken niet kunnen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
worden geïnterpreteerd als agens en patiens in een transitieve relatie. Ten derde de werkwoorden weten en kennen. Ook deze werkwoorden staan geen passieve constructie toe, in tegenstelling tot het semantisch verwante begrijpen.
Dat er in beide events geen sprake is van een prototype transitieve constructie met een agens en een patiens in een fysiek domein, is wel duidelijk. Volgens Mortelmans' theorie is echter getuige de mogelijke passivering de event begrijpen wel als transitief te interpreteren, die van weten en kennen niet. Deze stelling lijkt mij aannemelijk. Is er bij begrijpen immers geen sprake van wil, de wil om te begrijpen? En duidt het proces van begrijpen niet een dynamische relatie aan in tegenstelling tot weten en kennen die beide een statische relatie weergeven? | |||||||||||||||||||||||||||||||
4. Contrastieve analyses en de ANSMortelmans' contrastieve analyse biedt een verklaring voor de onmogelijkheid tot passivering van sommige overgankelijke werkwoorden in het Nederlands. Deze verklaring zou mijns inziens moeten worden opgenomen in de volgende druk van de ANS om op die manier de beschrijving van het Nederlands te verbeteren. We hebben hier dus te maken met een anderstalige inbreng die bijdraagt aan een kwalitatieve verbetering van een bestaande beschrijvingGa naar eind(1). Bovendien leidt de toevoeging van thematische rollen en de hier besproken definitie van transitiviteit tot een andere ordening van de feiten in de ANS. Zo wordt als kenmerk van het ondervindend voorwerp genoemd dat het geen onderwerp in een passieve zin kan vormen (ANS 1997: 1166). Een anderstalige heeft aan deze informatie niet veel. Hij of zij weet immers niet dat er geen passief van een constructie met een ondervindend voorwerp mogelijk is en zal dus ook moeite hebben het ondervindend voorwerp te onderscheiden. Veel overzichtelijker voor de anderstalige is dan ook opname van de werkwoorden met een ondervindend voorwerp in de rij van werkwoorden die geen passief toestaan, met daarbij een verklaring in termen van transitiviteit en thematische rollen. Die constructies, zoals het lukt mij en het verbaast mij, staan immers geen passieve constructie toe om dezelfde reden als bij werkwoorden als fehlen en ontbreken. Naast deze inhoudelijke verbetering kunnen de resultaten van contrastieve analyses als die van Mortelmans ook worden gebruikt ter verbetering van het beschrijvingskader van de ANS. Zo'n verbetering is nodig, omdat in veel besprekingen van de ANS toch al wordt geklaagd over de ontoegankelijkheid ervan. Die ontoegankelijkheid wordt niet alleen veroorzaakt door de uitgebreidheid van de grammatica, maar ook door het gebruikte begrippenapparaat. Zo worden termen en begrippen uit de Latijnse grammatica, uit de Nederlandse grammatica en uit ‘recente taalkundige richtingen’ (ANS 1997: 13) gehanteerd. Zeker voor de niet-Indogermaanse gebruiker van de ANS, die opgevoed is in | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
een andere grammaticale traditie, zijn daarmee de onderscheidingen die in de ANS gemaakt worden niet altijd duidelijk. Wil de ANS een boek zijn dat geraadpleegd wordt door zowel taalkundigen als leken, door zowel anderstaligen als moedertaalsprekers van het Nederlands, dan zullen de taalverschijnselen ook in een voor alle doelgroepen begrijpelijk kader moeten worden gepresenteerd. Voor het grammaticale onderwerp dat hier aan de orde is gesteld, wordt zo'n gemeenschappelijke noemer gegeven door de semantisch/functionele definitie van transitiviteit met daarbij thematische rollen als agens en patiens. Met behulp hiervan kan de onmogelijkheid tot passivering van enkele werkwoorden in het Nederlands verklaard worden, iets wat met de onderscheiding in zinsdelen als onderwerp (logisch dan wel grammaticaal) en lijdend voorwerp uit de ANS niet mogelijk is. Van minstens zo groot belang is dat cognitief-semantische begrippen voor iedereen begrijpelijk zijn. Heeft ook Verhagen (1992) niet beweerd dat de cognitieve/functionele benadering niet alleen zeer bruikbaar is voor inzichten in taal zelf, maar zeker zo relevant voor gebieden daarbuiten, waartoe ook het onderwijs Nederlands aan anderstaligen behoortGa naar eind(2)? Dit wil niet zeggen dat ik pleit voor een aanpassing van de ANS tot een semantisch-functionele grammatica. Zoals ook Salverda in zijn artikel laat zien, kan niet voor elk grammaticaonderwerp dezelfde invalshoek gebruikt worden. Bij de passieven is dat toevallig een semantisch-functioneel kader, bij woordvolgorde zouden ook structurele begrippen moeten worden gehanteerd. Mijn stelling is hier dat er bij de keuze voor een bepaald beschrijvingskader terdege rekening gehouden moet worden met de extramurale gebruiker. Opmerkelijk is dat zo'n beschrijvingskader vaak juist door de extramurale neerlandistiek geleverd wordt vanuit haar contrastieve kijk op het Nederlands. | |||||||||||||||||||||||||||||||
5. Een mogelijk vervolgprojectZoals blijkt uit de bibliografie van de ANS is bij de totstandkoming ervan wel degelijk gebruik gemaakt van contrastieve onderzoeken. Mijns inziens zou de ANS-beschrijving van het Nederlands op een aantal punten, zoals het verbod op passivering, echter nog verbeterd kunnen worden aan de hand van anderstalige inbreng. Wat ligt er dan ook meer voor de hand dan om een vervolgproject te starten waarin de uitkomsten van de deelprojecten contrastieve grammatica's Nederlands-Duits en Nederlands-Frans, het liefst in combinatie met andere contrastieve analyses, worden teruggekoppeld naar de ANS? Een project waarin de uitkomsten van die contrastieve grammatica's worden geïntegreerd in de bestaande ANS-beschrijving van het Nederlands om die zowel inhoudelijk als wat het beschrijvingskader betreft, te verbeteren. Dat leidt niet alleen tot een betere ANS, het laat ook de genoemde contrastieve projecten niet op zichzelf staan, maar plaatst ze binnen een reeks van samenhangende werkzaamheden. Op die manier doet ook de ANS zelf zijn voordeel met de deelprojecten die juist daaruit zijn voortgekomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|