Besprekingen en aankondigingen
Riet Schenkeveld-van der Dussen en Annelies de Jeu (red.), Gedichten van Anna Roemersdochter Visscher, Amsterdam University Press, Amsterdam, 1999, 144 pp. f 29,50 ISBN 90 5356 4136
Een van de weinige minpunten van het overigens prachtige Met en zonder lauwerkrans (1997) waarin zo'n 150 Nederlandstalige schrijfsters uit de periode 1550 tot 1850 geprofileerd worden, is dat iedere schrijfster maar zo kort aan bod komt. Aan dat bezwaar wordt tegemoetgekomen door de recent opgezette Amazone-reeks, met dezelfde redactie als de Lauwerkrans, waarin schrijfsters uit het verleden de aandacht krijgen die hun toekomt. Voor auteurs van wie weinig is overgeleverd zal dat misschien een welkom ‘verzameld werk’ worden, voor degenen die veel geschreven hebben, zal een nieuwe waardering ingeleid worden door een bloemlezing.
Dit laatste is het geval met de bundel die deze reeks opent: een bloemlezing uit de gedichten van Anna Roemersdochter Visscher (1583-1651). Een veelbelovend begin, want de bloemlezing toont aan dat het de moeite waard is, schrijfsters die men meent te kennen, vanuit een nieuw perspectief te benaderen. Voor Anna Roemersdochter geldt, dat haar naam bekender is in verband met de grote mannelijke schrijvers met wie ze contacten onderhield dan dat ze als persoon zelf of door haar eigen werk als belangrijke schrijfster gezien wordt. Deze bundel volgt wel deels het patroon van de ‘belangrijke mannelijke vrienden’ (er zijn hoofdstukjes over Hooft, Heinsius, Cats, Huygens, Vondel, en andere ‘Leidse vrienden’), maar steeds vormt de schrijfster Anna het middelpunt: haar leven, haar gedachten, haar bijdrage aan de Nederlandse literatuur. Daardoor ontstaat een beeld van een auteur die in haar tijd niet alleen werd gewaardeerd om haar wijsheid (dat schijnt evenzeer een negentiende-eeuwse als een eigentijdse schatting te zijn), maar meer nog om haar kritisch vermogen en geestigheid. Telkens weer laten haar gedichten zien dat ze poëtische pretenties, van zichzelf maar daardoor ook van anderen, door zelfspot, ironie en parodie afwijst. In een bruiloftsgedicht ter ere van Daniël Heinsius en Ermgaert Rutgers, een gedicht waarin ze de anders zo voor heilig gehouden Helicon in een soort huishouden van Jan Steen verandert, laat ze zichzelf door de muzen verjagen maar spot gelijk met de geleerde pretenties van het dichterschap uit haar tijd: ‘en hoe versmadig zij mij gingen toen verjagen,/ ja, gooiden naar mijn hoofd luit, fluit, bandoor en dat/ Calliope uit spijt mij hoosde dapper nat/ uit Pegasus' fontein.’ ‘Een stukje cabaret’, oordelen de uitgevers. Zij zien deze zelfspot als het unieke kenmerk van deze dichteres, een wapen dat ze gebruikte ‘om zich de kritiek van het lijf te houden waaraan haar
achterstandspositie als dichtende vrouw zonder adequate opleiding haar zou kunnen blootstellen.’
Want we moeten niet vergeten - en dat is ook de opzet van de Amazonereeks - dat Anna Roemersdochter Visscher een dochter van haar tijd is. In die tijd was een schrijvende vrouw een unicum, iemand om óf bovenmatig te bewonderen óf als onvrouwelijk terzijde te schuiven. Ze heeft bij voorbeeld nooit