| |
| |
| |
Het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven
Leen van Dijck (Antwerpen)
Hoe het groeide
Het Letterkundig Museum in Den Haag is een begrip met ruime weerklank. Het is alleszins een succesvol museum, dat kan rekenen op een brede publieke belangstelling, van kind tot volwassene. Als bewaarinstelling voor literaire archivalia wordt het evenzeer au serieux genomen, zowel door de overheid die subsidieert, als door de wetenschappelijke wereld die de bronnen editeert en door het Nederlandse schrijversgild dat materiaal doneert. Toegegeven, misschien is dit een al te rooskleurig beeld, gezien door de bril van iemand uit Vlaanderen die een beetje afgunstig over het muurtje kijkt. Immers, in Vlaanderen is de pendant het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (AMVC), met weliswaar een langere naam en een breder collectieprofiel, maar helaas ook met een veel beperkter bereik. Hoe dat zo komt en wat er aan kan worden gedaan, tracht ik hier kort uiteen te zetten.
Het AMVC werd in 1933 opgericht als Museum van de Vlaamsche Letterkunde, dat is dus precies 20 jaar eerder dan dat men er in Nederland aan begon.
Het idee voor een dergelijk initiatief was echter al eerder gerezen. In 1912 organiseerde het Antwerpse stadsbestuur een grote tentoonstelling rond Hendrik Conscience, n.a.v. het eeuwfeest van de man, van wie wordt gezegd dat hij ‘zijn volk leerde lezen’. Voor het eerst werd daar de nalatenschap van de schrijver geëxposeerd, die door de stad Antwerpen was aangekocht. De tentoonstelling kende een enorme succes en er gingen prominente stemmen op om dit initiatief uit te breiden en te bestendigen in een vaste locatie. Maar het duurde nog meer dan twee decennia eer deze verzuchting werd geconcretiseerd.
De doelstelling van het Museum van de Vlaamse Letterkunde was vanaf het begin tweeledig: zowel het museum als de collectie, de literaire archivalia en parafernalia, dienden te worden uitgebouwd.
Een teken aan de wand voor de toekomst van het museum was de onenigheid die reeds in de voorbereidende fase aan het licht kwam omtrent de naam van de instelling. De meningen over het verzamelgebied laveerden tussen ‘letterkunde’ enerzijds en ‘geestesleven’ of ‘Vlaams cultuurleven’ anderzijds. Hoewel uiteindelijk voor Vlaamse letterkunde werd geopteerd in de naamgeving, bleek van meet af aan dat dit begrip zeer ruim zou worden geïnterpreteerd: immers, de raakpunten van de letterkunde met theater, muziek, plastische kunsten en Vlaamse beweging waren legio. Bovendien bestond er geen enkele instelling in Vlaanderen die systematisch culturele archivalia verzamelde. Het collectieprofiel deinde dus uit. Dit had o.m. ook tot gevolg dat de nadruk niet meer hoefde te liggen op het tonen van de stukken in een museale context, maar dat het
| |
| |
bewaren, ontsluiten en bestuderen van het materiaal zeker zo belangrijk werd geacht. De naamsverandering van het huis in 1945 in Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven gaf de tweeledige opdracht en het brede collectieprofiel dan ook adequater weer.
| |
De museale functie
De voorgeschiedenis van het AMVC begon, zoals gezegd, met een Conscience-tentoonstelling, en de feitelijke openingstentoonstelling in 1933 hernam dat thema in een ruimere context: Conscience en zijn tijdgenoten. De opstelling in de prestigieuze 19de-eeuwse koopmanswoning, Huis de Beukelaer - door de stad Antwerpen in 1910 aangekocht - moet, te oordelen naar de overgeleverde foto's, een indrukwekkend schouwspel zijn geweest: de rijkelijk gedecoreerde salons, met muur- en plafondschilderingen, parketvloeren, houten lambrisering, marmeren schouwen e.d.m., vormden een prachtig decor voor de literaire archivalia en parafernalia, die thematisch, vaak in ‘kabinetten’, werden voorgesteld. De opstellingen wisselden in de loop der jaren geregeld en, naast literaire onderwerpen kwamen ook toneel, muziek en Vlaamse beweging aan bod.
Wereldoorlog twee betekende een ommekeer, in menig opzicht. Het museum sloot zijn deuren en de collectie werd in veiligheid gebracht, in het kasteel van Lavaux-Sainte-Anne, bij Namen. Eind 1944 werd het gebouw zwaar beschadigd door de inslag van V1-bommen: het betekende in menig opzicht het einde van een tijdperk. Stilaan begon men te denken aan de heropbouw en aan uitbreiding. Daartoe werd het 18de-eeuwse Notarishuis, palend aan de zijvleugel en de tuin van het AMVC, aangekocht en opgenomen in de algemene verbouwingswerken, die tot 1959 aansleepten. Toen het AMVC eindelijk de deuren weer opende, was er een nieuw gebouw, met een nieuwe directie en andere accenten.
Naast de permanente tentoonstelling ‘200 jaar Vlaams cultuurleven’, was er jaarlijks ook een aantal tijdelijke en gelegenheidstentoonstellingen, die een bepaalde figuur, beweging, thema of verzameling belichtten.
Ondanks het boeiende materiaal en de interessante vertelstof, blijkt de permanente tentoonstelling in deze tijd niet meer echt succesvol te zijn.
Een grote handicap van de opzet om 200 jaar cultuurleven te evoceren, is dat dit eigenlijk een onmogelijke opdracht is. In plaats van een spannend verhaal krijg je talloze verhaallijnen, die elkaar doorkruisen, en waarvan je van tevoren weet dat je ze, met de beperkte middelen, niet behoorlijk kan vertellen.
Het interessante van een dergelijke tentoonstelling is nochtans dat er, door de enorme diversiteit aan materiaal, voor elk wat wils is te beleven. Zo bood de tentoonstelling een mooi overzicht van 200 jaar portretkunst, met de talloze schilderijen en tekeningen van schrijvers, musici, acteurs, e.d.m. Ook de grafiek was op interessante wijze present, evenals de portretbeeldhouwkunst. Maar daar knelde precies ook het schoentje: voor specialisten en geïnteresseerden was het een boeiende tentoonstelling, het grote publiek echter werd overspoeld
| |
| |
door de informatie, mede doordat de presentatie niet voldoende professioneel was aangepakt. Ook voor de gidsen was het een moeilijke opdracht om de bezoeker met een coherent verhaal door de tentoonstelling te loodsen.
Om al die redenen hebben we er recent toe besloten om het roer radicaal om te gooien en het hele tentoonstellingsconcept te herdenken. Wat het AMVC uniek en specifiek maakt, zijn de literaire archivalia: dat is en blijft de kern van de collectie. Samen met onderwijsmensen, vormgevers, specialisten en collega's zullen we een boeiend verhaal in de nieuwe tentoonstelling presenteren: aan de hand van scharniermomenten in twee eeuwen literatuurgeschiedenis zullen enkele ‘clusters’ thematisch en contextueel worden uitgewerkt: het romantische avontuur met Conscience, de Van Nu en Straksbeweging, de avant-garde met Paul van Ostaijen, de ‘pink poets’ met H.C. Pernath, ‘unieke’ figuren als Willem Elsschot, Louis Paul Boon, Hugo Claus e.d.m.
Het is evident dat die clusters raakpunten zullen vertonen met andere disciplines: grafiek, plastische kunsten en theater bijvoorbeeld. ‘Multidisciplinaire’ schrijvers als Boon en Claus laten ons trouwens geen keuze. Over het ontwerp zijn we volop aan het brainstormen. Zeer zeker laten we ons ook inspireren door wat het Letterkundig Museum te bieden heeft, maar gevreesd moet worden dat het budget voor het AMVC aanzienlijk lager zal liggen dan dat van onze noorderburen.
Nochtans zal het AMVC zijn eigen specifieke koers blijven varen: naast de permanente literaire opstelling, zullen er namelijk nog altijd tijdelijke tentoonstellingen worden ingericht die het ruime en rijke collectieprofiel van het AMVC belichten en presenteren.
| |
De archief- en documentatiefunctie
Het AMVC blijft, zoals reeds gezegd, archivalia verzamelen die betrekking hebben op het ‘Vlaamse cultuurleven’. Die brede noemer behelst, naast literatuur, ook theater, muziek, plastische kunsten en Vlaamse beweging. Belangrijke en minder belangrijke archieven, die anders verloren zouden zijn gegaan, werden en worden door het AMVC opgevangen. De collectie i.v.m. muziek is bijvoorbeeld indrukwekkend: naast persoonlijke archieven van componisten, worden ook de papieren bewaard van koor- en orkestgezelschappen, muziekuitgeverijen en - verenigingen, de Vlaamse Opera, en nog zoveel meer. De collectie in verband met theater en podiumkunsten heeft eveneens een enorme omvang: officiële, experimentele en amateurgezelschappen, regisseurs en acteurs, decor- en kostuumontwerpers, theatercritici: ze zijn allen vertegenwoordigd met integrale archieven of losse documentatie en correspondentie.
Op het vlak van grafische en plastische kunsten bewaart het AMVC zowel de papieren van individuele kunstenaars en kunstcritici, als archivalia van kunstkringen en -verenigingen, kunstmanifestaties enz.
Niet enkel de gecanoniseerde schrijvers, kunstenaars en groepen tref je in het AMVC aan: ook randfiguren, onbekenden, ‘vergeten Vlamingen’ uit het brede culturele veld kunnen er een min of meer omvangrijk dossier hebben. Hun
| |
| |
rol en invloed is interessant studiemateriaal en is van belang om de cultuurhistorische context genuanceerd uit te tekenen.
Het probleem is echter dat die informatie niet transparant is, maar verscholen en verweven zit in brieven, handschriften, typoscripten, dagboeknotities e.d.m., waarvan we het aantal momenteel op meer dan 1,5 miljoen stuks ramen. Een exhaustieve inventarisering is weliswaar van prioritair belang, maar door het uiterst arbeidsintensieve karakter ervan, is het noodzakelijk dat een behoorlijke wetenschappelijke bestaffing kan worden ingezet.
In Nederland doet de overheid meer dan één duit in het zakje voor de ontsluiting en de valorisering van het papieren erfgoed. In Vlaanderen subsidieert de overheid enkel de ‘ideologische’ archiefinstellingen, de bewaardepots van de vier politieke zuilen. Het belang van deze instellingen staat hier niet ter discussie: zij werken immers niet uitsluitend op politieke basis: omvangrijke historische en socioculturele archieven worden door hun toedoen gered, bewaard en ontsloten, zoals die van Het humanistisch Verbond, de boerenbond, de vakverenigingen, kloosters en congregaties, e.d.m. Maar met minstens evenveel recht kan het AMVC als centraal archief voor de culturele documentatie, aanspraak maken op overheidssubsidies. Dat daar nog niets is van terechtgekomen is te wijten aan het statuut van het AMVC. Sedert de oprichting in 1933 is het een stedelijke instelling, uitsluitend door de stad Antwerpen betoelaagd, hoewel collectieprofiel en doelgroep overduidelijk het stadsbereik overstijgen.
Toegegeven, de jongste jaren is er een kentering merkbaar. De inspanningen van een aantal bevlogen academici zijn daar niet vreemd aan. Met name de interuniversitaire werkgroep Genese, die een wetenschappelijk teksteditorisch beleid voor Vlaanderen tracht op te starten, - geïnspireerd op het Constantijn Huygens-Instituut - en de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde hebben zich de jongste jaren opgeworpen als fervente pleitbezorgers voor het AMVC. Immers, het bronnenmateriaal dat in het AMVC wordt bewaard, moet de basis zijn voor tekstgenetisch onderzoek, wetenschappelijke bronnenpublicaties, biografieën en dergelijke meer. Hun gezaghebbende stem is alvast een morele steun. Anderzijds heeft ook het ‘Manteau-incident’, met zijn ruime mediabelangstelling, de politici gesensibiliseerd: mevrouw Manteau had het eerste deel van haar archief in 1970 weliswaar aan het AMVC overgemaakt, maar dat belette haar niet om 18 jaar later het vervolg ervan aan de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag over te maken; niet aan het AMVC, en evenmin aan het Letterkundig Museum. Het werd een welhaast nationale kwestie, waarbij de noden van het AMVC op dito vlak aan de orde waren.
Die noden situeren zich in de eerste plaats op het niveau van de ontsluiting van het materiaal. Daarvoor is meer menskracht nodig dan de stad Antwerpen zich kan veroorloven. Met de structurele en substantiële ondersteuning van de Vlaamse overheid kunnen de inventarisering en valorisering van het literaire en culturele erfgoed systematisch worden aangepakt. De relationele AMVC-databank Agrippa, die reeds geruime tijd operationeel is, zou kunnen worden uitgebouwd en aangevuld. Centraal in Agrippa staat de klapper, een systematische lijst met
| |
| |
meer dan 50.000 namen van personen, verenigingen, tijdschriften, uitgeverijen, gezelschappen, e.d.m., waaraan biografische of historische gegevens kunnen worden gekoppeld en waaraan momenteel reeds de beschrijvingen zijn gelinkt van o.m. 350.000 brieven. Agrippa is vrij toegankelijk op het worldwideweb (http://lib.ua.ac.be/AMVC).
In een driejarig proefproject, gesubsidieerd door de Taalunie, werd een rechtstreekse link gemaakt tussen de Catalogus Epistularum Neerlandicarum (CEN) van Nederland en Agrippa. Het verdient alleszins aanbeveling deze link in stand te houden, om aldus een inventaris van de Nederlandse literaire brieven, naast die van Vlaanderen te kunnen presenteren. Want het is de bedoeling om niet enkel de literaire en culturele archivalia in het AMVC op te nemen in Agrippa, maar ook de andere Vlaamse bewaardepots te integreren: universiteits- en wetenschappelijke bibliotheken, hogescholen, conservatoria, e.d.m. Ik ben er bovendien van overtuigd dat een dergelijk geïntegreerd project, ondersteund door de Vlaamse overheid, automatisch vruchten zal afwerpen op de verwerving van nieuwe archivalia. Als het AMVC meer armslag krijgt, en ‘erkenning’, kan de werking geoptimaliseerd worden, de service voor de burger toenemen (d.m.v. tentoonstellingen, catalogi, inventarissen), het prestige vergroten en de archiefvormer ten slotte meer gemotiveerd zijn om het bronnenmateriaal aan het huis van vertrouwen over te maken.
| |
Bij wijze van besluit
Bij het begin van de 21ste eeuw dient het AMVC een nieuw elan te vinden. Enerzijds moeten we voor een ruim publiek toegankelijk en inspirerend zijn. Daar zal een nieuwe tentoonstelling, opgebouwd rond twee eeuwen letterkunde, toe bijdragen: zowel qua inhoud als vorm moet zij aansluiting zoeken bij nieuwe doelgroepen, vooral ook bij de jongeren.
Daarnaast dient het AMVC verder te kijken dan de 21ste eeuw. Het culturele bronnenmateriaal moet ook voor latere generaties bewaard en gevaloriseerd worden. Voor de ontsluiting en de bestudering is extra steun vereist van de Vlaamse overheid en daar moet werk van worden gemaakt. Binnen een vijftal jaren zou het AMVC het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum moeten hebben bijgebeend. Nu reeds zijn de contacten behoorlijk: wij kennen mekaars collecties, verwijzen vorsers naar elkaar door, bezoeken elkaars studiedagen. Het Constantijn Huygens-Instituut voor bronnenstudies en intellectuele geschiedenis is eveneens een streefdoel: een soortgelijke instelling verdient Vlaanderen toch ook? Om nog maar te zwijgen van het landelijke conserveringsplan voor culturele archieven in Nederland...
Maar wij willen ook, samen met Nederland, in een Europees project als Malvine kunnen stappen. En dat hoeft zich echt niet in de verre toekomst te situeren.
Met andere woorden: het kan alleen maar beter worden!
|
|