aan één decennium en ze bestaan steeds uit een essay (over de zojuist genoemde onderwerpen), een interview en een kroniek van grote en kleine taalgebeurtenissen. In de interviews krijgen bekende gebruikers van het Nederlands zoals bijvoorbeeld de schrijver Theun de Vries, de actrice Wieteke van Dort en de auteur van Marokkaanse oorsprong, Abdelkader Benali dezelfde vragen voorgelegd bijvoorbeeld over hoe zij hun ouders aanspraken, welke woorden zij typerend vinden voor hun eigen generatie, wat hun generatie als taboewoorden beschouwt, wat voor hen het mooiste boek over taal is etc. Dat levert een aardig beeld op van generatieverschillen en -overeenkomsten. Lezers die de smaak te pakken hebben gekregen en dieper op de diverse onderwerpen willen ingaan, treffen nog enkele verwijzingen aan in de afdeling Literatuur. Een trefwoorden- en een namenregister vergemakkelijken het zoeken in het boek zelf op behandelde verschijnselen en besproken auteurs.
De gebroeders Van der Horst (de historicus Kees en de taalkundige Joop) willen in hun Geschiedenis van het Nederlands in de twintigste eeuw de taalgeschiedenis plaatsen in het kader van de algemene geschiedenis, wat leidt tot een niet onaardig hoofdstuk Nederland in de twintigste eeuw aan het begin en een wat obligate kroniek van de twintigste eeuw (met vermelding van enkele gebeurtenissen per jaartal) aan het eind van het boek. De keuzes die taalkundig zijn gemaakt, geven de auteurs duidelijk aan: het gaat hun in deze geschiedenis niet om oppervlakkige veranderingen zoals die in de woordenschat, maar om veranderingen die de taal in haar kern raken, d.w.z. grammaticale veranderingen en wijzigingen in de uitspraak. Dat standpunt heeft hen er overigens niet van weerhouden om ook een hoofdstuk over nieuwe en verdwenen woorden op te nemen. Hun uitgangspunt houdt een keus in voor de interne taalgeschiedenis - met dus het terzijde laten van de externe taalgeschiedenis - en een beperking tot de geschiedenis van de standaardtaal. Dialecten, sociale varianten en jargons blijven in principe buiten beschouwing. Uiteraard wordt wel aandacht geschonken aan variatie binnen de standaardtaal, aangezien die als voorwaarde voor onderzoek naar taalverandering wordt gezien. Voor de duidelijkheid merken de auteurs nog op dat hun keus voor de twintigste eeuw niet taalkundig gemotiveerd is en dat de periode van 100 jaar wellicht het minimum voor een zinnige beschrijving van taalverandering benadert, omdat veel taalveranderingen zo langzaam gaan. Overigens blijkt de gekozen periode niet als een dwingend keurslijf te fungeren, want er wordt in het boek regelmatig teruggegrepen op voorafgaande eeuwen.
Op mogelijke kritiek wordt geanticipeerd door aan te geven dat de opzet van het boek op verscheidene punten anders had kunnen zijn. De indeling in acht hoofdstukken, respectievelijk Woorden, Zinsdelen, Werkwoorden, Voornaamwoorden, Overige woordsoorten, Volgorde, Morfologie en Beschaafde en algemeen Nederlandse uitspraak, ‘heeft hoegenaamd geen taalkundige pretenties. Menige verandering zou, vanuit een andere invalshoek bezien, ook wel in een ander hoofdstuk aan de orde kunnen komen. Ons voornaamste doel was slechts de veranderingen voor een ruim publiek zo overzichtelijk mogelijk presenteren’, aldus de auteurs op pagina 21. Ook andere kritiek wordt ondervangen door van