| |
| |
| |
Uitspraakvaardigheid: weer in de mode!
Philippe Hiligsmann (Rijsel en Luik)
In het vreemdetalenonderwijs gaat de meeste aandacht uit naar grammatica en woordenschat. Aan de verwerving van een correcte uitspraak wordt sinds de opkomst van de communicatieve methode verhoudingsgewijs weinig aandacht besteed. Men gaat er nog steeds van uit dat uitspraakvaardigheid in het onderwijs geen belangrijke rol hoeft te spelen.
Hierin valt echter de laatste jaren een kentering te bespeuren. Steeds meer didactici en docenten vreemde talen worden zich er (weer) van bewust dat de uitspraak een belangrijke taalcomponent is. Het heeft immers geen zin de grammatica en de woordenschat van de vreemde taal onder de knie te hebben als de productie van de leerders gekenmerkt wordt door een gebrekkige of zelfs geheel foutieve uitspraak. In het ergste geval maakt een gebrekkige uitspraak de communicatie onmogelijk. In dit verband wordt al te makkelijk uit het oog verloren dat de uitspraak vaak het eerste onderdeel van de vreemdetaalkennis is waarmee de moedertaalsprekers geconfronteerd worden.
In deze bespreking zou ik vier recente publicaties in verband met uitspraakvaardigheid onder de loep willen nemen. Er zal een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de naslagwerken (het uitspraakwoordenboek van J. Heemskerk en W. Zonneveld en de uitspraakgids van P.C. Paardekooper) en de leermiddelen (de uitspraakcursus van L. Beheydt, R. Dirven en U. Kaunzner en de didactische handleiding spreekvaardigheid van M. Verboog).
Wie informatie over de uitspraak van een bepaald woord in het Nederlands nodig had, was tot voor kort aangewezen op het niet erg gebruiksvriendelijke Groot uitspraakwoordenboek van de Nederlandse taal van R.H.B. De Coninck uit 1970 en op de beknoptere ABN-uitspraakgids van P.C. Paardekooper uit 1977 (tweede druk, 1987). Dertig jaar na de verschijning van De Coninck was er dus zeker ruimte voor een nieuw en modern(er) uitgebreid uitspraakwoordenboek van het Nederlands. Het Uitspraakwoordenboek dat onlangs bij Het Spectrum is verschenen, probeert in die leemte te voorzien.
Aan het eigenlijke woordenboek gaan een voorwoord en een fonologische inleiding van de hand van resp. J. Don, J. Heemskerk en W. Zonneveld vooraf.
De samenstellers van het uitspraakwoordenboek willen ‘van een grote hoeveelheid woorden van het Nederlands de uitspraak [verschaffen] zoals Nederlandssprekenden die in de normale dagelijkse conversatie gebruiken. Het is de hoofddoelstelling die uitspraak zo accuraat mogelijk weer te geven, zonder daarbij de leesbaarheid tekort te doen’ (p. 7). De makers hebben in feite twee doelgroepen voor ogen: de Nederlandssprekenden die de gangbare uitspraak of uitspraakmogelijkheden willen achterhalen van een of meer woorden die ze nog nooit hebben horen uitspreken en degenen die het Nederlands niet ‘vloeiend’ spreken, ‘maar daartoe wel het verlangen hebben’ (p. 7). Voor de fonetische
| |
| |
schrijfwijze wordt gebruikgemaakt van het I.P.A.-notatiesysteem. Met het oog op de doelgroepen worden individuele klanken bij voorkeur met één teken weergegeven, zonder gedetailleerde franje (p. 8). Dit heeft tot gevolg dat de auteurs zo goed als nooit lengtetekens gebruiken, ook niet voor de -r, de enige Nederlandse medeklinker die een lange klinker voor zich kan hebben. Ik zie echter niet in hoe de aanwezigheid van lengtetekens de leesbaarheid van het woordenboek in het gedrang kan brengen. Voor de tweede doelgroep, nl. anderstaligen, is het juist erg nuttig de lengte van klinkers aan te geven. Hoe kunnen ze anders weten dat de [y] van avonturier minder lang is dan die van avontuur? In de inleiding wordt wel uitgelegd dat een beklemtoonde klinker langer is dan een onbeklemtoonde. Maar aan zulke informatie hebben de gebruikers niet veel. Het is algemeen bekend dat de doorsneegebruikers van een (uitspraak)woordenboek niet de moeite doen om de inleiding te lezen voordat ze de informatie die ze nodig hebben, opzoeken.
Verder leggen de samenstellers er de nadruk op dat ze van de opgenomen woorden niet alle bestaande uitspraakvarianten vermelden. Trouwens: ‘[met] het geven van informatie over lokale uitspraakgewoonten is spaarzaam omgesprongen’ (p. 9). Een uitzondering hierop vormen de Noord-Zuid-verschillen. De flaptekst wijst erop dat er ruime aandacht wordt besteed aan het verschil in uitspraak van woorden in België en Nederland. Van een aantal woorden hebben de samenstellers immers de Belgisch-Nederlandse uitspraakvariant vermeld (bv. dossier [dɔsi:r], douche [duʃə], energie [-γ-]). Dit is echter niet systematisch gebeurd. De volgende woorden hadden naast de Noord-Nederlandse uitspraak ook de Zuid-Nederlandse mogen krijgen: aanzien (ook Blg: aanzien), bijna (Blg.: bijna), corrigeren (Blg.: [γ]), onderwijs/onderzoek (Blg.: onderwijs/onderzoek), regime (Blg.: [-ə]).
In verband met de opgenomen uitspraakvarianten vind ik de gemaakte keus nogal eens arbitrair. Van de volgende woorden zoekt men tevergeefs naar de uitspraakvariant tussen haakjes: architect [ʃ], bijvoorbeeld [ɛi], chirurg [ʃ], item (= onderwerp) [ai], jam [ʃ], restaurant [ant], rodekool [j], verkoop [vər]. Bovendien zou in[γ]enieur volgens het uitspraakwoordenboek de enige realisatie zijn. Bij civiel-ingenieur daarentegen wordt slechts de [ʒ]-variant opgenomen.
Wat mij in het Uitspraakwoordenboek vooral geërgerd heeft, zijn de talrijke inconsequenties. Ik volsta met enkele voorbeelden. Auto krijgt twee uitspraakvarianten naast zich: [oto], [auto]. Vreemd is dat dit niet het geval is met de samenstellingen en afleidingen. Slechts enkele ervan krijgen de twee uitspraakvarianten naast zich (bv. autobaan, -band, -bus, -dichtheid, -file, -garage, -kerkhof, -rally) maar de meeste zouden uitsluitend één realisatie kennen. De beginklank van de volgende woorden zou als [o] klinken: autodroom, -industrie, -instructeur, -monteur, -ongeluk, -papieren, -park, -rijden, -sleutel, -snelweg. De beginklank van auto-ongeval, -strada, -strade zou uitsluitend een diftong zijn.
Een ander type inconsequenties betreft de weergave van de uitspraak van veel woorden op -tie. Bij veel woorden staat het volgende: [-(t)si]; Blg.: [-si], bv. assimilatie, compensatie, installatie, institutie, operatie. Hiermee maken de
| |
| |
samenstellers - terecht - duidelijk dat de [-tsi]-uitspraak uitsluitend in Nederland voorkomt. In België hoort men immers uitsluitend de [-si]-uitspraak. Vreemd genoeg krijgen veel woorden die uitgaan op een medeklinker + -tie uitsluitend [-(t)si] naast zich: absentielijst, assurantie, efficiëntie, garantie, presentie, vakantie. Hier wordt dus niet gewezen op het verschil tussen Nederland en Vlaanderen.
Hetzelfde geldt m.m. voor de uitspraak van eu in bepaalde woorden. In Nederland en in België is de [ø] de normale uitspraakvariant. In Nederland hoort men weleens ook [oey]. Bij vrij veel woorden staat dan ook: [ø], ook Ned.: [oey]. Voorbeelden: eustachiusbuis, hermeneutica, heuristisch, neurotisch, neurotransmitter, therapeut. Het is echter de vraag waarom dat niet het geval is bij eubiotiek, eucalyptus, eufemisme en neutrum. De twee uitspraakvarianten staan gewoon naast elkaar: [ø], [oey]. Verder zou de eu van heuristiek uitsluitend als [oey] worden gerealiseerd.
Uit het voorafgaande zult u wel afgeleid hebben dat het Uitspraakwoordenboek enigszins tegenvalt. Toch is het het enige moderne uitgebreide uitspraakwoordenboek van het Nederlands dat voorhanden is.
Beknopter en bruikbaarder voor het NVT-onderwijs is de derde druk in de nieuwe spelling van de ABN-uitspraakgids van P.C. Paardekooper. Het boekje richt zich immers o.a. op de onderwijswereld. In tegenstelling tot de tweede druk van 1987 is de derde druk geen volledig herziene druk. Mijn bespreking van de tweede druk in de Nieuwe Taalgids 82-4, 1989 (p. 365-372) is dan ook nog steeds van toepassing. Men zoekt nog steeds tevergeefs naar de uitspraak van gebruikelijke leenwoorden als aftershave, all risk, barbecue, business, drugs, freelance, überhaupt. Voor anderstaligen is de uitspraakgids vooral op dat gebied nuttig. Verder heeft Paardekooper weinig veranderingen aangebracht in de inleiding. Over de twee uitspraken van de lettergroep -tie zegt hij precies hetzelfde als in de eerste druk van de gids, d.i. 23 jaar geleden. De -tsi-uitspraak zou gebruikt worden door ‘een beperkt aantal mensen die hem meestal niet consequent gebruiken’ (p. XVI). Je hoeft maar naar de Nederlandse radio te luisteren om je ervan te overtuigen dat dit niet meer up-to-date is.
Toch is Paardekoopers ABN-uitspraakgids voor anderstaligen een bruikbaar boekje.
Uitspraakwoordenboeken mogen voor anderstaligen nuttige naslagwerken zijn, als leermiddelen zijn ze niet erg geschikt. Daarvoor moeten docenten een beroep doen op uitspraakcursussen zoals Uitspraak Nederlands (L. Beheydt, R. Dirven en U.A. Kaunzner). De cursus, die een onderdeel vormt van een groot Europees uitspraakproject, richt zich tot ‘niet-beginnende leerders die reeds een basiskennis van het Nederlands hebben en die hun uitspraak van het Nederlands willen verbeteren’ (p. 11). Ook belangrijk is dat de auteurs de cursus primair communicatief opgezet hebben, wat hen ertoe aangezet heeft ‘de linguïstische uitleg (...) eenvoudig te houden en veel aandacht te besteden aan het oefengedeelte’ (p. 11-12). In de Algemene inleiding wordt ingegaan op de
| |
| |
articulatorische indeling van de spraakklanken en de assimilatie. Het oefengedeelte gaat achtereenvolgens over klinkers, tweeklanken, medeklinkers, suprasegmentale regels (assimilatie, woordaccent, zinsaccent, intonatie in teksten), uitspraak in context. Bij de beschrijving van bijna alle klanken is uitgegaan van het volgende schema: a) beschrijving van de klank in kwestie (fonologische kenmerken, vergelijking met het Frans en het Engels, de spelling van de verschillende allofonen van het foneem), b) veel oefeningen, vaak aangevuld met een reeks contrastoefeningen. Gezien de communicatieve aanpak besteedt Uitspraak Nederlands, in tegenstelling tot veel (recente) uitspraakcursussen, niet alleen aandacht aan afzonderlijke klanken en afzonderlijke woorden, maar ook aan het contextuele aspect van de uitspraak. Elke paragraaf van het oefengedeelte bevat, naast klank- en woordmateriaal, ook leesteksten en korte dialogen waarin de klank in kwestie aan de orde komt. Daarnaast hebben de auteurs ‘een kleine staalkaart gemaakt van spreektaal zoals die in het dagelijkse gebruik te horen is’ (p. 153). Een ander pluspunt is het rijke en gevarieerde aanbod aan oefeningen. (De bijbehorende cd's, die een jaar na het tekstboek verschenen, zullen in een volgend nummer van NEM worden besproken.) Om het de gebruikers makkelijker te maken, is bij een aantal woorden een eenvoudige betekenisaanwijzing gegeven (bv. op p. 40-41: lastig, bouwvakker, lapjeskat, gestalte, babbelden). Het is echter de vraag waarom dit niet systematischer gebeurd is. Het komt immers vrij vaak voor dat minder gebruikelijke woorden geen betekenisomschrijving naast zich krijgen, ook niet eerder in het boek (bv. op p. 40-41: mak, matten, spar).
In tegenstelling tot de twee bovengenoemde uitspraakwoordenboeken hebben de auteurs - indien mogelijk - een onderscheid gemaakt tussen de korte, halflange en lange variant van de besproken klank. Voor anderstaligen is dit onderscheid erg nuttig, al was het maar om ze te laten beseffen dat een beklemtoonde gespannen klinker over het algemeen langer is dan dezelfde klinker in onbeklemtoonde positie. Problematisch is dat niet alle klanken die kort, halflang en lang kunnen zijn, op dezelfde manier worden behandeld. Bij de [e] en de [a] wordt uitsluitend gewag gemaakt van de halflange en de lange variant, bij de [o] daarentegen staat dat deze klank ook kort kan zijn. Net als de [o] (bv. politiek) kunnen de [e]- (bv. metaal) en de [a]-klank (bv. villa) in ongeaccentueerde open syllabe ook kort zijn. Ook over de lengte van de vocalen voor -r verschaffen de auteurs tegenstrijdige gegevens. De lange [e:]- (p. 23) en de lange [y:]-klank (p. 55) komen zowel in gesloten als in open geaccentueerde syllabe voor -r voor. De [a] (p. 38) en de [ø] (p. 51) zijn lang in een geaccentueerde syllabe voor -r. Hier is geen sprake van open of gesloten syllabe. In de opgegeven voorbeelden komen de klanken in kwestie uitsluitend in gesloten syllabe voor. Wat de [o] betreft, die ‘is lang voor -r in geaccentueerde gesloten syllabe: voor, door, hoor. In open geaccentueerde syllabe voor -r is hij halflang: horen, verloren’ (p. 43).
Zulke inconsequenties komen in feite in bijna alle onderdelen van het boek voor. Enkele voorbeelden ter illustratie:
- | Als men de articulatorische indeling van de spraakklanken (in het bijzonder het klinkerdiagram op p. 16) vergelijkt met de fonologische kenmerken van de verschillende klanken, komt men tot rare constateringen: op p. 15-16 is de [e]
|
| |
| |
| een halfopen vocaal, op p. 23 een halfgesloten. Hetzelfde geldt voor de [ø]. Bij de [o] is het net andersom: in het klinkerdiagram staat die klinker op de grens tussen de gesloten en de halfopen vocalen, bij de beschrijving van de klank op p. 43 is hij halfopen. Wellicht gebruiken de auteurs halfgesloten als synoniem van halfopen maar dat wordt nergens vermeld. |
- | In het hoofdstukje over tweeklanken (p. 63-68) komen alleen de echte diftongen ([ u], [ɛi], [oey]) aan de orde. Over de onechte diftongen (de diftongen met een [w]ɔof een [i] als tweede element, uitgezonderd [ɛi]) vindt men oefeningen bij de klinker waarmee de [w] en de [i] geassocieerd wordt. Ook hier zijn de auteurs niet systematisch te werk gegaan: bij de [o] en de [a] zijn er oefeningen over [o.i] resp. [a.i], bij de [u] is dat niet het geval ([u.i]). Wellicht hebben de auteurs het niet nuttig geacht op die tweeklank in te gaan. Toch hoor je bij veel leerders van het Nederlands, in het bijzonder Franstaligen, geen verschil tussen moeten en moeite. |
- | Bij de behandeling van de medeklinkers zijn er ook een paar inconsequenties: bij de [p], de eerste medeklinker die behandeld wordt, staat geen definitie van occlusief; bij de [b], die direct na de [p] aan bod komt, wel! |
- | Op p. 101 staat: ‘De twee woorden veertig en vijftig worden steeds gehoord met de klank [f] en niet met [v]’. Dit geldt voor Vlaanderen maar zeker niet (meer) voor Nederland. In dit verband vermelden de auteurs bij de z dat zestig en zeventig met een [s] beginnen maar dat men een enkele keer ook [z]estig hoort (p. 113). Is dit niet ook het geval met [z]eventig, althans in Nederland? |
- | Bij de beschrijving van de [s] is er een aparte alinea over de gemouilleerde variant [ʃ] (p. 108). In die alinea wordt eigenaardig genoeg niet verwezen naar de ch van charme (p. 111). |
- | Vreemd is ook dat de stemhebbende pendant van de [k] niet opgenomen is in de lijst medeklinkers. De klank komt weliswaar vooral in leenwoorden voor maar toch ook als combinatorische variant van de [k], d.i. als product van een assimilatie voor b/d: ik ben [gb], zakdoek [gd]. |
- | Al ben ik me ervan bewust dat de auteurs niet alle uitspraakverschijnselen hebben kunnen behandelen, toch hadden ze m.i. dieper moeten ingaan op bepaalde aspecten. De auteurs besteden - terecht - aandacht aan ‘de uitspraak in vlotte babbels, de uitspraak van dialogen in televisieseries’ (p. 11). Typisch voor de spreektaal zijn bijvoorbeeld verschijnselen zoals vocaalreductie en t-deletie. Over die twee verschijnselen vindt men in Uitspraak Nederlands m.i. te weinig informatie. In Nederlandse woorden zou de t in eindpositie nooit weggelaten worden (p. 76). Ook niet in woorden zoals dat, wat, niet. Da's niet helemaal waar, hoor. Hier hadden de auteurs eveneens moeten vermelden dat de t in de clusters -stj-, -chtj- weggelaten wordt: nestje, kastje, luchtje. |
- | In het inleidende hoofdstuk wordt ingegaan op de articulatorische indeling van de verschillende spraakklanken en op de assimilatie, maar eigenaardig genoeg niet op het woord- en het zinsaccent. Dit betekent echter niet dat de auteurs geen aandacht besteden aan deze belangrijke aspecten. Integendeel, achterin het boek vindt men een reeks oefeningen over het accent in ontleende woorden versus eigen woorden, het accent in samenstellingen (substantieven, adjectie- |
| |
| |
| ven), enzovoort. Vreemd is dat de oefeningen over de prefixen met hoofdaccent (bv. aarts-), de onbeklemtoonde prefixen (bv. be-), de accentdragende suffixen (bv. -aan) en de accentverschuivende suffixen (bv. -isch) niet in het hoofdstukje over het woordaccent opgenomen zijn maar in het hoofdstuk over het zinsaccent. In de reeks suffixen zijn bovendien twee vergissingen geslopen. Een van de suffixen, nl. -lijk, wordt zowel bij de accentdragende suffixen als bij de accentverschuivende suffixen opgenomen. Verder staat het paar -iek/-icus in de reeks accentverschuivende suffixen, -iek had bij de accentdragende suffixen moeten staan met een verwijzing naar het accentverschuivende suffix -icus en vice versa. Bovendien ontbreekt in het overzicht een van de belangrijkste accentueringsregels van het Nederlands, nl. dat de [ə] zo goed als nooit de klemtoon krijgt. |
Uitspraak Nederlands is duidelijk een goed oefenboek met een arsenaal aan gevarieerde oefeningen. Ook al hechten de auteurs aan de uitspraak ‘niet een theoretisch-linguïstische, maar een communicatieve waarde’ (p. 11), aan het theoretische deel had toch wat meer zorg moeten worden besteed.
Hoe correct de leerders van het Nederlands de klanken en de woorden ook mogen uitspreken, dit betekent nog lang niet dat ze ‘spreekvaardig’ zijn en dat ze dus in de maatschappij kunnen participeren. De docenten NT2 die hun studenten een basisspreekvaardigheid mee willen geven, kunnen zeker een beroep doen op Leren spreken van M. Verboog. In de eerste hoofdstukken gaat ze in op de eisen waaraan het spreekonderwijs moet voldoen, de vaardigheden die bij het spreken nodig zijn en het niveau van de spreektaal. Daarna wordt aandacht besteed aan de organisatie van de les, het opgeven van leerdoelen en het geven van feedback. In dit boek vindt de docent een groot aantal spreekoefeningen, spreektaken en werkbladen. Hoewel het boek primair bedoeld is voor docenten NT2, kan een groot deel ervan - met de nodige aanpassingen - ook door docenten NVT worden gebruikt.
| |
Bibliografie
L. Beheydt, R. Dirven & U.A. Kaunzner, Uitspraak Nederlands. Tekst- en oefenboek, Leuven/Amersfoort: Acco. 1999, 160 blz. Prijs 795 BEF. ISBN 90-334-4284-1. |
J. Heemskerk & W. Zonneveld, Uitspraakwoordenboek, Utrecht: Het Spectrum. 2000, 857 blz. Prijs f 105. ISBN 90-274-4482X. |
P.C. Paardekooper, ABN-uitspraakgids, Den Haag/Antwerpen: Sdu Uitgevers/Standaard Uitgeverij. Derde druk in de nieuwe spelling, 1998, 242 blz. Prijs 29,90 NLG. ISBN 90-75-56678-6. |
M. Verboog, in samenwerking met K. Thio, Leren spreken. Een didactische handleiding voor docenten NT2, Bussum: Coutinho. 1999, 238 blz. Prijs f 39,50. ISBN 90-6283-148-6. |
|
|