Nee, Hoste zakt voor het examen Dorrestein. Geen opzet voor een intrige te bekennen, en dus ook geen afwikkeling. Voer voor academici. Nog één citaat: ‘Avond met jasmijnen, profaan gebed, maanlicht valt op regenwater. Ancêtres. Laan van Waas, land van heesters. Familiestruik.
-Zo is het wel genoeg geweest.’
Ten slotte nog een boek, of liever: een reeks boeken, die niet aan de Dorrestein-criteria voldoen. Ik bedoel Voskuils mammoetserie Het Bureau, waarvan onlangs het voorlaatste deel, Afgang, verscheen (Van Oorschot, Amsterdam, 700 pp., f 69). In twee opzichten staat Het Bureau haaks op de eisen van Dorrestein. In de eerste plaats gaat het om boeken die, zoals ieder weet, op eigen ervaringen van de auteur berusten. Terwijl Dorrestein onverbiddellijk stelt: ‘het autobiografische geschrijf dat onder de valse vlag van fictie vaart, vervuilt het territorium van de roman.’ Maar belangrijker is dat Voskuil zelfs de schijn van een plot lijkt te vermijden. Dorrestein zit wel met Het Bureau in haar maag, maar blijft bij haar standpunt. Voor haar zijn Voskuils delen geen echte romans, ‘eerder verslagen.’ Hoe kan het dan dat zulke oeverloze verslagen een zo gretig lezerspubliek vinden? Die vraag blijft open.
Ik moet toegeven dat ik met deel 4 en 5 van Het Bureau wat moeite had. De intrigerende persoon van Beerta raakte op de achtergrond, geen spannende verslagen van congressen waarin een generatieconflict werd uitgevochten. In plaats daarvan vergaderingen over dreigende bezuinigingen- wie dat allemaal aan den lijve heeft moeten meemaken, voelt weinig lust het nog eens over te lezen. Maar deel 6 kent meer spanning. Want al in het begin staat er: ‘Goddank duurt dit nog maar vier jaar, ging het door zijn hoofd.’ Met andere woorden, Maarten Koning begint aan zijn laatste jaren op het Bureau, en dat geeft een bijzondere lading aan dit voorlaatste deel van de reeks.
Wat is er nog meer dat de lezer in deze ‘verslagen’ kan boeien? De hoofdpersoon natuurlijk, rechtlijnig én volstrekt dubbelzinnig. Want hoe kan iemand zoveel moeite doen zijn futloze medewerkers te inspireren wanneer hij zelf zijn werk ‘apekool’ vindt? Een wonderlijke man, deze Maarten Koning, die zo streng is voor zichzelf dat hij pas na een week 39.4 een dokter laat komen. In alles is hij de calvinist, wars van opsmuk, sierlijkheid, uiterlijkheden. Zelden, heel zelden wordt er bijvoorbeeld in Het Bureau beschreven wat voor kleren iemand aan heeft.
Wonderlijk ook die merkwaardige combinatie van haat en gevoeligheid. Plotseling kan hij geraakt worden: ‘Op de Weteringschans stapte een oude man over het hekje van het plantsoen achter de tramhalte, pakte een papier op, stapte weer terug en bracht het naar een papierbak. Het ontroerde hem. Een man die in een betere wereld leefde.’ Maar het boek bevat ook een van de heftigste uitingen van mensenhaat die de literatuur heeft opgeleverd: ‘En vervolgens kwam hij als zo vaak tot de slotsom dat hij in tegenstelling tot vroeger geen grein geloof meer had in de beheersbaarheid van de mens en de maakbaarheid van het leven. Wat hij vroeger, toen hij er nog wel in geloofde, trouwens ook al zei. De mens is een beest. Maar het was veel erger dan hij toen al wist. Toen zag hij nog niet hoe de hele troep door een mateloos egoïsme naar