| |
| |
| |
Het oog op de toekomst
Het Meertens Instituut in de 21ste eeuw
Hans Bennis (Amsterdam)
Veel mensen kennen het Meertens Instituut, voorheen P.J. Meertens-Instituut, uit de boeken van J.J. Voskuil over ‘het bureau’. Daarin wordt het instituut afgebeeld als een weinig dynamische uitwijkplaats voor mislukte intellectuelen en het werk als het aanleggen van nutteloze documentatie over onduidelijke onderwerpen als dialectvariatie, naamkunde en volkscultuur. Het huidige Meertens Instituut is echter een moderne organisatie met een duidelijk onderzoeksplan en een goed uitgeruste afdeling voor documentatie.
| |
1. Het verleden: de twintigste eeuw
In 1930 werd in Amsterdam een Dialectenbureau opgericht om de bestaande variatie binnen de Nederlandse taal in Nederland in kaart te brengen. Dit was een initiatief van belangrijke taalkundigen uit die tijd, zoals G.G. Kloeke en J. van Ginniken. Het in kaart brengen moet letterlijk worden genomen, want het was de taak van dit bureau om een dialectatlas samen te stellen. Het Dialectenbureau werd geleid door P.J. Meertens. Om taalkaarten te kunnen maken was het noodzakelijk te beschikken over een goed netwerk van informanten die de juiste dialectinformatie zouden kunnen leveren. Om de benodigde gegevens te verkrijgen hield Meertens een jaarlijkse enquête onder een zorgvuldig geselecteerde groep van meer dan tweeduizend informanten, afkomstig uit geheel Nederland. Op basis van de gegevens uit deze enquêtes en met medewerking van Kloeke heeft het Dialectenbureau honderddertig taalkaarten gepubliceerd. Deze kaarten zijn verschenen in negen afleveringen van de Taalatlas van Noord- en Zuid-Nederland (ook wel Leidse Taalatlas geheten, vanwege de bemoeienis van de Leidse hoogleraar Kloeke), later voortgezet onder de naam Atlas van de Nederlandse en Friese Dialecten. Deze atlas geeft vooral informatie over lexicale verschillen - wat is het woord voor ‘kikvors’: froask, vos, peute of kikker? (aflevering 1, kaart 12) - en variatie in uitspraak - hoe spreekt men ‘schaap’ uit: schaap, sjaop of skiep? (aflevering 4, kaart 9). Het werk aan deze atlas is reeds geruime tijd geleden stopgezet. Vragenlijsten over dialectverschijnselen worden echter nog jaarlijks verstuurd naar een inmiddels geslonken bestand van zo'n zevenhonderd informanten.
In 1934 werd door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) een volkskundecommissie ingesteld. Deze commissie belastte zich met de taak om een volkskundeatlas samen te stellen. Het doel was om via inzicht in de ruimtelijke verspreiding van volksculturele tradities - feesten, volksgeloof, volks-verhalen en -liedjes - inzicht te verwerven in de ‘authentieke aard van het Nederlandse volk’. Daarbij ging men uit van een diachroon perspectief. Het
| |
| |
eigene van de nationale volksaard was gelegen in die aspecten die teruggingen tot een gemeenschappelijk verleden. De volkscultuur werd in tegenstelling tot de cultuur van de elite beschouwd als relatief statisch van karakter en daardoor samen met de taal als de meest authentieke uiting van de nationale volksziel. Men lokaliseerde deze traditionele cultuur vooral op het platteland, dat minder dan de steden aan vreemde, ook internationale invloeden zou hebben blootgestaan. De als statisch opgevatte volkscultuur van het platteland trachtte men wetenschappelijk te benutten als bron voor de kennis van het verleden.
Aangezien het Dialectenbureau de benodigde expertise bezat om via vragenlijsten informatie te verkrijgen vanuit alle hoeken van het land, en omdat taal en cultuur werden beschouwd als onderwerpen die in elkaars verlengde liggen, slaagde Meertens er in om deze taak - het maken van een volkskunde-atlas - binnen te slepen. Hiermee was de combinatie van dialectologie en volkskunde in één instelling een feit geworden. Vanaf 1934 tot heden zijn er vragenlijsten op het terrein van de volkscultuur verstuurd.
Ten slotte werd in 1948 ook naamkundige documentatie deel van het werk van het instituut. De drie afdelingen - dialectologie, naamkunde en volkskunde - werden in 1952 samengenomen tot een instituut van de KNAW, dat in 1979 de naam van zijn oprichter krijgt: het P.J. Meertens-intituut voor dialectologie, volkskunde en naamkunde.
Tot ver in de tweede helft van de twintigste eeuw was het werk aan het instituut vrijwel uitsluitend gericht op documentatie. Er werden gegevens verzameld via vragenlijsten, literatuurstudie en veldwerk. Deze gegevens werden geordend en opgeslagen op fiches in kaartenbakken. Soms werden op basis van deze gegevens kaarten gemaakt, maar dat was lang niet altijd het geval. Omvangrijke verzamelingen gegevens of verwijzingen bevinden zich in het Meertens Instituut, zoals de Volkskundige Trefwoorden Catalogus, de Nederlandse Liederenbank, het Dialectarchief, en de Nederlandse Familienamen Databank.
Langzaam maar zeker verschoof het zwaartepunt van het werk aan het instituut zich echter steeds meer in de richting van het onderzoek. Men verzamelde en ordende niet langer alleen gegevens, maar men ging ertoe over om op basis van de verzamelde documentatie wetenschappelijk onderzoek te doen. In de afgelopen twintig jaar heeft het onderzoek een vaste plaats gekregen binnen de organisatie.
| |
2. De toekomst: de eenentwintigste eeuw
De geschetste ontwikkeling in de richting van het onderzoek heeft geresulteerd in een onderzoeksplan Het oog op de toekomst (oktober 1999) waarin het onderzoek wordt gepresenteerd als de voornaamste taak van het instituut, of zoals dat tegenwoordig heet: de missie. Als instituut van de KNAW ligt vanaf heden het zwaartepunt op wetenschappelijke kwaliteit. Om deze perspectiefwijziging mede gestalte te geven zijn ook de namen van de vakgebieden gewijzigd, in aansluiting bij de internationale vaktraditie. Zo zijn de dialectologie en de naamkunde onderdeel geworden van de Variatielinguïstiek en is de term
| |
| |
volkskunde vervangen door Nederlandse etnologie. Een aantal wijzigingen ten opzichte van de vroegere situatie worden hieronder toegelicht.
| |
2.1 Documentatie
De documentatie blijft een belangrijke taak van het Meertens Instituut, maar dan gezien vanuit een wetenschappelijk perspectief. De reeds aanwezige collecties en bestanden en nieuw op te zetten databases zijn van groot belang als empirische basis voor het onderzoek binnen en buiten het instituut. In het verleden is het verzamelen van gegevens gericht geweest op een aantal kerngebieden van de variatielinguïstiek en de etnologie, zoals bijvoorbeeld de orale cultuur (liederen en volksverhalen) en de dialectvariatie in woordvormingsprocessen. Het onderhouden, bijhouden en aanvullen van deze bestanden zorgt ervoor dat de bestaande collecties hun waarde behouden voor het wetenschappelijk onderzoek en maakt het mogelijk om longitudinaal onderzoek op te zetten. Bovendien dienen de opgebouwde collecties ook onderhouden te blijven vanuit het oogpunt van cultuurbehoud. Een aantal bestanden kan worden gerekend tot het nationaal erfgoed. Zo zijn de collecties liederen en volksverhalen landelijk uniek en sociaal-cultureel van grote waarde. Hoewel het Meertens Instituut geen archief of museum is, is het vanuit het gezichtspunt van een zorgvuldige omgang met cultureel belangrijke gegevens noodzakelijk dat het instituut de continuïteit van het beheer van de collecties kan waarborgen.
Wat betreft de aan het Meertens Instituut aanwezige databestanden zijn er drie aspecten waar de komende tijd veel aandacht aan besteed moet worden: conservering van het materiaal, digitalisering en ontsluiting voor het onderzoek. Grote delen van de databestanden worden bedreigd door de tand des tijds. Als er niets gedaan zou worden met dit materiaal zou dat binnen niet al te lange tijd onbruikbaar zijn voor onderzoek. Het papier vergaat en valt uiteen. Op basis van een inventarisatie van het documentatieve materiaal moet er een geprioriteerde lijst met projecten voor conservering worden opgesteld. Het zal dan meestal niet gaan om het behoud van de oorspronkelijke dragers, maar om het veiligstellen van de informatie die deze dragers bevatten. Zo is het denkbaar dat de enorme hoeveelheid vragenlijsten (1930 tot heden) op den duur de brandstof zal vormen voor een ritueel pinkstervuur, mits de informatie die op deze vragenlijst voorkomt voor onderzoek beschikbaar blijft, bij voorbeeld via microfilm.
Een tweede stap in het proces om te komen tot een moderne vorm van databeheer is dat het beschikbare materiaal gedigitaliseerd wordt. Het werken met de oorspronkelijke fiches of enquêtes of met de op microfilm of -fiche afgedrukte informatie is enorm tijdrovend en inefficiënt in deze tijd waarin de snelheid van dataverwerking in een ongekend tempo is toegenomen door de komst van elektronische databestanden. Het is de bedoeling om bestanden, waaronder veel kwetsbaar audiomateriaal, in een hoog tempo te digitaliseren. Gegeven de omvang van de collecties die de afgelopen zeventig jaar bijeen zijn
| |
| |
gebracht vereisen deze twee aspecten - conservering en digitalisering - enorme investeringen. Er wordt dan ook naarstig gezocht naar financiële mogelijkheden om deze omvangrijke klus in een afzienbare tijd te klaren.
Gegeven het wetenschappelijke uitgangspunt van het instituut kan digitalisering niet het einddoel zijn van de bewerking van de bestaande bestanden. Het materiaal dient optimaal bruikbaar te zijn voor onderzoek. Daartoe moeten de bestanden ook ontsloten worden: er moeten coderingen worden toegevoegd, het materiaal moet geannoteerd worden en de zoekmogelijkheden moeten geoptimaliseerd worden. Hoewel deze bewerkingen niet onder dezelfde tijdsdruk staan als de conservering, is het wenselijk om de rijke verzameling materiaal die in het instituut aanwezig is op vrij korte termijn digitaal beschikbaar te maken op een manier die aansluit bij de hedendaagse eisen die gesteld worden aan elektronisch toegankelijke databases.
Een van de manieren waarop de gegevens beschikbaar gemaakt zullen worden, is via internet. De recent geopende website (november 1999) van het instituut - www.meertens.knaw.nl - biedt de mogelijkheid om gegevens snel en efficiënt voor onderzoek aan te bieden. De bedoeling is dat onderzoekers van binnen en van buiten het instituut, zittend achter hun computer, beschikken over een schat aan gegevens over achternamen, volksliedjes, bedevaartsplaatsen, feesten, voornamen, dialecten en volksverhalen.
Deze opzet van het beschikbaar maken van gegevens voor wetenschappelijk onderzoek binnen en buiten het instituut sluit aan bij de expliciete behoefte om het Meertens Instituut een duidelijke positie te laten innemen binnen het forum van wetenschappelijk onderzoek op het terrein van de taalkunde en de cultuurkunde. In het verleden stelde het Meertens Instituut zich vrij terughoudend op ten opzichte van de openbaarheid van gegevens voor het onderzoek. In de toekomst zullen deze gegevens juist in ruime mate, en optimaal aangepast aan de eisen van de tijd beschikbaar zijn. De achterliggende gedachte is dat het hier gaat om een schat aan bijzondere gegevens over snel veranderende culturele en talige gebruiken van groepen in de Nederlandse samenleving. Het beschikbare materiaal kan de empirische basis vormen voor belangrijk etnologisch en linguïstisch onderzoek.
| |
2.2 Nederlandse etnologie
De Nederlandse etnologie of volkskunde bestudeert cultuurverschijnselen die vorm geven aan het dagelijks leven binnen onze samenleving. Onder ‘het dagelijks leven’ of ‘alledaags’ vallen zowel dagelijkse objecten en gebeurtenissen als hoogtijdagen. Het gaat bij voorbeeld om feesten als carnaval en Koninginnedag, of orale cultuurvormen als volksverhalen, moppen en liedjes. Een belangrijk aspect daarbij is de functie en de betekenis die deze cultuurverschijnselen hebben voor verschillende sociale groeperingen. Niet alleen de verschijnselen zelf, maar ook de processen van toe-eigening en betekenisgeving vormen het uitgangspunt van het etnologisch onderzoek. De sociale en geografische ver- | |
| |
spreiding van de bestudeerde objecten is daarbij een belangrijk gegeven.
Belangrijk is ook de rol die deze cultuurverschijnselen hebben ten aanzien van sociale identiteit. Waar in de maatschappelijke praktijk gemakkelijk over ‘volkskarakter’ wordt gesproken, een discours waaraan in het verleden de volkskunde en andere sociale wetenschappen in belangrijke mate hebben bijgedragen, daar gaat de aandacht nu uit naar de constructie en het functioneren van dergelijke beelden voor de gehele samenleving en voor de verschillende sociale groeperingen binnen de samenleving. Het ‘eigene’ van een groepering wordt niet als een objectieve werkelijkheid opgevat, maar als een dynamische constructie die de basis vormt voor identiteitsbepaling.
Het onderzoek heeft tot doel inzicht te verwerven in de sociale betekenis van alledaagse cultuurverschijnselen. Daarvoor is het noodzakelijk om zowel de verscheidenheid in kaart te brengen, als ook de onderlinge samenhang te onderzoeken, de betekenis en de beleving ervan te achterhalen, te onderzoeken in welke culturele aspecten variatie zich manifesteert, vast te stellen welke factoren een rol spelen bij het ontstaan of het verdwijnen van variatie, en te analyseren wat de impliciete en expliciete cultuurpolitieke dimensies zijn in de maatschappelijke omgang ermee.
In het verleden ging de aandacht van de volkskundige onderzoeker vooral uit naar een historische benadering. Men was in sterke mate gericht op de diachrone dimensie van volkscultuur: hoe was een bepaalde traditie ontstaan? Hoe was de geografische verspreiding? Welke ontwikkeling treffen we aan? Wat was de maatschappelijke context?
In de komende periode zal de nadruk meer komen te liggen op een comtemporain perspectief. Het gaat erom inzichten te ontwikkelen over de betekenis en de functie van volkscultuur in de hedendaagse samenleving. Daarbij gaat het om rituelen en tradities van groeperingen uit alle lagen van de Nederlandse bevolking. Niet de statisch geachte ‘authentieke volksaard’ staat centraal, maar de betekenis en de functie van volksculturele objecten voor verschillende groeperingen in de samenleving. Voor de etnoloog van nu is de traditionele Zeeuwse kap met oorijzers niet belangrijker dan de wollen muts van skaters. Een oorspronkelijk, traditioneel volksverhaal is niet interessanter dan recente moppen of urban legends. Een feest ter gelegenheid van het feit dat Nederland Europees kampioen voetbal is, is net zo interessant als een traditioneel feest als Sinterklaas. Een oud volksliedje krijgt net zoveel aandacht als de regiopopmuziek van groepen als Skik en Rowwen Hèze.
Daar komt nog bij dat de samenstelling van de bevolking in hoog tempo is veranderd. Er is sprake van een multi-etnische samenleving. Het etnologisch onderzoek verkrijgt daardoor een nieuwe dimensie. Wat is de rol van volkscultuur in een multi-etnische context? De tegengesteld gerichte tendensen zijn aan de ene kant het vasthouden aan de oorspronkelijke culturele en sociale identiteit (bijv. het dragen van traditionele kleding) en aan de andere kant het aanpassen aan de nieuwe sociaal-culturele context (bijv. het dragen van sportschoenen met witte tennissokken). De manier waarop een ‘nieuwe’ sociale identiteit nu gestalte
| |
| |
krijgt, is voor het etnologisch onderzoek bijzonder interessant en relevant.
In de toekomst zullen aan het Meertens Instituut onderzoekprojecten worden ondersteund op een aantal van de bovengenoemde terreinen. Behalve lopende projecten als ‘Brieven aan de Toekomst’, ‘Bedevaartplaatsen in Nederland’, ‘Muziekgeschiedenis der Nederlanden’ en ‘Dutch Rituals’ staat er ook onderzoek gepland op het gebied van ‘Heiligheid’ (sacraliteitsbeleving in de moderne tijd, met aandacht voor fenomenen als New Age en Jomanda), ‘Eetcultuur’ (het spanningsveld tussen streekgebonden eetcultuur en de inbreng van nieuwe vormen door kennismaking met andere culturen) en ‘Gestures’ (de betekenis en functie van gebaren en lichaamshouding in (multi-etnische) communicatie).
| |
2.3 Variatielinguïstiek
Wat betreft de studie van taalvariatie, de taalvariatielinguïstiek, is het binnen de taalwetenschap gebruikelijk dat men een onderscheid aanbrengt tussen de studie van geografische variatie of dialectologie en de studie van sociale variatie of sociolinguïstiek. Geografische variatie speelt van oudsher een belangrijke rol in het onderzoek aan het Meertens Instituut. Het instituut is zelf ontstaan uit het in 1930 opgerichte Dialectenbureau. Het instituut bezit dan ook een fraaie en unieke hoeveelheid dialectmateriaal en vele publicaties op dit terrein zijn de afgelopen periode verschenen. De rol van de bestudering van sociale variatie is de laatste decennia aanzienlijk toegenomen binnen de taalwetenschap. Ook binnen het Meertens Instituut heeft dit onderzoeksterrein zich een plaats verworven. Voor de komende periode geldt dat de twee soorten taalvariatie, geografisch en sociaal, het onderzoeksobject vormen voor het taalkundig onderzoek aan het Meertens Instituut.
Het doel van het onderzoek naar taalvariatie is inzicht te verwerven in de verschijnselen waarin taalvariatie zich manifesteert. Ook hier is sprake van een tweedeling. Inzicht in de aard van taalvariatie geeft ook inzicht in de aard van het taalsysteem; ‘Microvariatie’ is een belangrijk onderwerp binnen de theoretische taalkunde. Aan de andere kant levert het taalvariatieonderzoek inzichten op in de contextuele factoren die een rol spelen bij taalvariatie. De manier waarop sociale en geografische variabelen interactie vertonen met het optreden van taalvariatie geeft inzicht in de sociale organisatie van de samenleving. Voor de komende periode geldt dat de variatielinguïstiek aan het Meertens Instituut twee verschillende invalshoeken onderscheidt: grammatica-onderzoek gericht op de aard van taalvariatie in het Nederlands en etnologisch-linguïstisch onderzoek dat zich richt op de sociale context waarbinnen taalvariatie een rol speelt.
Binnen het Meertens Instituut zal de dominantie van het traditionele dialectologische onderzoek naar taalvariatie afnemen. In plaats van een geografische benadering die vooral verklaringen zoekt vanuit een historisch perspectief, gericht op de begrenzing van statische, homogene dialectclusters, wordt gekozen voor een bredere, dynamische aanpak. Hierin speelt naast de geografische ook
| |
| |
de sociaal bepaalde variatie een rol en wordt de verklaring voor het optreden van variatie niet alleen gezocht in historische processen, maar vooral in de taalkundige systematiek en de sociale organisatie van de samenleving. Vanuit deze optiek zijn dialecten en sociolecten (sociaal bepaalde varianten) niet wezenlijk verschillend en sluit het onderzoek naar taalvariatie nauw aan bij dominante taalkundige stromingen in de wetenschap van dit moment: de theoretische linguïstiek en de sociolinguïstiek;
Zowel vanuit theoretisch linguïstisch perspectief als vanuit sociolinguïstisch perspectief zal de aandacht vooral uitgaan naar contemporaine, grammaticale variatie in het Nederlands. Binnen de variatielinguïstiek ligt het zwaartepunt nogal eens op onderzoek naar lexicale variatie. Wetenschappelijk gezien is grammaticale variatie een uiterst interessant, maar veelal verwaarloosd deel van het onderzoek. Het Meertens Instituut kent zwaartepunten op gebied van de fonologische, morfologische en syntactische variatie. Dit komt overeen met de drie grote atlasprojecten die op dit moment lopen in samenwerking met verschillende Nederlandse en Vlaamse universiteiten: de Fonologische Atlas van de Nederlandse Dialecten (FAND; eerste deel verschenen in 1998), de Morfologische Atlas van de Nederlandse Dialecten (MAND; eerste deel te verschijnen in 2001) en de Syntactische Atlas van de Nederlandse Dialecten (SAND); project gestart in 2000).
| |
2.4 Etnologie en variatielinguïstiek
Het samengaan van onderzoek naar taalvariatie en volkscultuur in het Meertens Instituut is een unieke, historisch gegroeide situatie. In de optimale situatie lopen de etnologische en linguïstische benaderingen niet alleen parallel, maar vullen ze elkaar aan en levert de combinatie van de twee vaktradities een meerwaarde op. Het is niet moeilijk om overeenkomsten te vinden tussen de beide onderzoeksterreinen. Zowel de etnologie als de variatielinguïstiek zijn gericht op groepsgebonden en niet tot de dominante cultuur beperkte verschijnselen die direct verbonden zijn met de constructie van sociale identiteit van de betreffende groepen; het gaat om verschijnselen die deel uitmaken van het alledaagse leven. Onderzoek naar deze verschijnselen gaat uit van ene comparatief perspectief, gericht op inzicht in de variatie in taal en cultuur. Onderzoeksvragen die gericht zijn op de functie van de eigenheid of sociale identiteit van groeperingen in de samenleving kunnen zowel vanuit een linguïstisch als vanuit een etnologisch standpunt worden benaderd. De hypothese is dat een gecombineerde aanpak een verdieping oplevert van de inzichten.
Concrete aanknopingspunten liggen bij het actuele onderzoek naar de constructie van identiteit. Regionale identiteit, mede gedragen door het dialect, is een probleemveld waar etnologen en dialectologen vruchtbaar kunnen samenwerken. Op dit terrein zijn reeds stappen gezet om te komen tot inhoudelijke samenwerking. Tot dit thema behoort het onderzoek naar dialectrenaissance, dat wil zeggen, de huidige herleving van het dialect, in het bijzonder in literaire,
| |
| |
muzikale en theatrale vormen. De betreffende artistieke vormen lenen zich uitstekend voor etnologisch onderzoek. Daarnaast kan men zich afvragen in hoeverre de literaire herleving een parallel heeft in het dagelijks gebruik van het dialect. Ook de kwaliteit van het dialect in literair gebruik is interessant, bijvoorbeeld naar aanleiding van de vraag of er sprake is van een afvlakking tot een zogenaamd regiolect of juist van een hyperlect, een overdreven benadrukken van inmiddels in onbruik geraakte woorden en vormen. Onderzoek naar dialectrenaissance vormt een van de projecten die in ontwikkeling zijn.
Een ander interessant thema voor contemporain etnologisch-linguïstisch onderzoek betreft het onderzoek naar taal en cultuur in een multiculturele omgeving. Het lopende onderzoek in de Utrechtse wijk Lombok is daar een goed voorbeeld van. Het TCULT-project (Talen en Culturen in het Utrechtse Lombok en Transvaal; onderzoek in samenwerking met een aantal Nederlandse universiteiten) probeert inzichten te ontwikkelen in de rol van taal en cultuur in een omgeving waarin meer etnische groeperingen samenleven. Zowel in het taalgebruik als in de omgang met culturele tradities zien we twee tegengestelde ontwikkelingen. Aan de ene kant het vasthouden aan de etnische identiteit die samengaat met het land van herkomst, aan de andere kant zien we de ontwikkeling van een nieuwe identiteit die verbonden is met de multi-etnische omgeving. De spanning tussen deze twee processen vormt een belangrijk onderzoeksgebied waarin onderzoekers in de etnologie en de variatielinguïstiek op een vruchtbare manier kunnen samenwerken.
Ook het geplande onderzoek naar jeugdtaal/jeugdcultuur kent een duidelijke etnologisch-linguïstische invalshoek. Het onderzoek richt zich op nieuwe talige en culturele repertoires in contactsituaties tussen autochtone en allochtone jongeren in multi-etnische buurten in de grote steden.
| |
3. Besluit
Het Meertens Instituut is in 1998 verhuisd van een keurig, maar weinig opwindend grachtenpand aan de Keizersgracht in Amsterdam naar de fraai verbouwde voormalige Coca-Colafabriek aan de rand van de stad, in het Industriegebied Amstel. Deze verandering van omgeving valt ongeveer samen met de inhoudelijke verschuivingen die hierboven zijn besproken. Een parallel dient zich aan. Het instituut wenst de 21ste eeuw in te gaan als een moderne, efficiënte onderzoeksorganisatie die gericht is op kwalitatief hoogstaand wetenschappelijk onderzoek naar taalvariatie en volkscultuur. Inhoudelijk is er een verschuiving in de richting van contemporain, contrastief en multidisciplinair onderzoek. Of de inhoudelijke verhuizing ook inderdaad de beoogde effecten oplevert, valt nog te bezien. Het rumoerige laatste decennium van de twintigste eeuw (boeken van Voskuil, interne spanningen, reorganisaties) is in ieder geval afgesloten met hoop op een nieuw leven in een nieuwe eeuw.
|
|