| |
| |
| |
De ANS en de verbale valentie
Dr. Robert Leclercq (Würzburg)
In de ANS 1997 is meer dan de helft van deel 3 (de zin, p. 1085-1436) gereserveerd voor de behandeling van de woordvolgorde (p. 1221-1400), maar er is vrijwel geen aandacht voor de hiërarchische structuur van de zin. Deel 2 (de constituent, p. 785-1082) biedt een gedetailleerde analyse van de bouw van alle soorten van constituenten. Over hiërarchische relaties van de constituenten onder elkaar is ook hier maar weinig te vinden. Wel worden binnen de constituenten complementen (p. 789, 867, 943) en toevoegingen (p. 790, 837, 945) beschreven. Complementen zijn ‘elementen’ (p. 789), ‘zinsdelen’ (p. 1090), die een ‘hechte relatie’, ‘nauwe band’ (p. 942, 1090) hebben met de verbale resp. nominale kern van de constituent, toevoegingen hebben dat niet (p. 941). Wat een hechte relatie of nauwe band is, wordt nergens gedefinieerd. Voor de ANS (p. 790) is de grens tussen complement en toevoeging dan ook niet altijd ‘scherp te trekken’. Het is jammer dat de ANS hier niet consequent van de valentie uitgaat, om meer duidelijkheid te verkrijgen en foutieve beoordelingen te vermijden. Ik ga uit van de ANS omdat zij de meest gezaghebbende en meest uitvoerige grammatica van het Nederlands is. Bovendien is zij door werkwijze en opzet de enige grammatica die echt open staat voor discussie.
Valentie is de eigenschap van werkwoorden, substantieven en adjectieven, op grond van hun betekenis zinsdelen resp. zinsdeelstukken aan zich te binden (vgl. ANS p. 942). Zo gaat b.v. het werkwoord vertalen in Helga vertaalt het boek uit het Nederlands in het Duits betekenisrelaties aan met vier entiteiten: een vertaler, een tekst, een uitgangstaal, een doeltaal. Dit is de semantische valentie - de semantische realisering van de logische argument-predicaatstructuur. De relaties worden zichtbaar in een adequate beschrijving van de betekenis van vertalen: iemand zet een tekst van taal 1 over in taal 2. Elk relationeel begrip kan vanuit zijn betekenisrelaties gedefinieerd worden. ‘Hechte relaties’ zijn dus valentierelaties. De semantische relaties van een begrip leiden op syntactisch niveau tot complementen. Het aantal syntactische complementen beantwoordt in beginsel aan het aantal semantische relaties. Om die reden beschikt vertalen in deze betekenis over vier complementen: subj, dir. obj, vzvw uit, vzvw in. Dit is de syntactische valentie van vertalen. In een andere betekenis, b.v. de spreker vertaalde de gegevens in cijfers, heeft vertalen drie complementen: subj, dir. obj, vzvw in.
De betekenisanalyse van de verbale kern is dus het uitgangspunt voor de valentieanalyse. Maar er bestaat ook een syntactische weg om de valentie van een werkwoord vast te stellen, en wel via een proef, waarbij wordt gebruik gemaakt van de eigenschap van complementen, inherent deel van de valentie van het werkwoord te zijn: om vast te stellen of een bepaald element complement of toevoeging is, wordt geprobeerd dit element uit de zin te verwijderen en het er dan met een betekenisarm, naar het kernwerkwoord verwijzend proverbum,
| |
| |
b.v. doen bij werkwoorden met een handelingsbetekenis, weer aan toe te voegen. Alleen toevoegingen laten zich op deze wijze van de kernzin afzonderen. Zij zijn immers niet aan de valentie van het werkwoord gebonden, zij vormen een zelfstandig predikaat. Complementen zijn niet elimineerbaar, de valentierelatie met het verbum staat dit niet toe, b.v.
hij werkt al jaren in Frankrijk
hij werkt al jaren en doet dat in Frankrijk
→ in Frankrijk (bep. v. pl.) is toevoeging
hij woont al jaren in Frankrijk
*hij woont al jaren en doet dat in Frankrijk
→ in Frankrijk (bep. v. pl.) is complement
zij schrijft correct
zij schrijft en doet dat correct
→ correct (bep. v. hoedanigheid) is toevoeging
zij gedraagt zich correct
*zij gedraagt zich en doet dat correct
→ correct (bep. v. hoedanigheid) is complement
Dennis vertelde mij gisteren alles
Dennis vertelde mij alles en dat deed hij gisteren
→ gisteren (bep. v. tijd) is toevoeging
*Dennis vertelde gisteren alles en dat deed hij mij
→ mij (ind. obj) is complement
De hier doorgevoerde proef is voor de valentieanalyse veel betrouwbaarder dan de weglaatproef. Weglaatbaar zijn niet alleen de toevoegingen, maar ook alle niet(c)noodzakelijke complementen. Als ze in de zin niet rhematisch zijn, kunnen ze ontbreken, b.v. Helga vertaalt het boek (uit taal A) (in taal B). Syntactisch ontbreken ze, maar ze zijn wel degelijk component van de betekenis van de zin. De betekenis van het valente kernwoord is verantwoordelijk voor het aantal en ook de soort complementen en daarmee voor de structuur van de kernzin waarin het woord optreedt.
In tegenstelling tot het aantal complementen is het aantal toevoegingen dat in de zin kan voorkomen - juist vanwege de ontbrekende binding aan de verbale valentie - in principe onbeperkt. Hier bestaan alleen communicatieve grenzen.
De ANS verwijst (p. 34) naar de syntactische valentie: het gaat om de ‘grammaticale waarde’ van een woord, d.w.z. ‘de mogelijkheid van een woord... om een functie te vervullen in een groter verband’ en om ‘de beschrijving van de interne opbouw en de onderlinge samenhang van dergelijke structuren’. Nieuw in de ANS 1997 is dat de valentie expliciet wordt gedefinieerd (p. 942), en wel als ‘het feit, dat sommige werkwoorden door hun betekenis één of meer niet-werkwoordelijke elementen als aanvulling vereisen, andere niet.’ Ook voor de ANS is valentie dus niet alleen een syntactisch, maar ook een semantisch fenomeen. Dat is een grote stap vooruit ten opzichte van de ANS 1984 en
| |
| |
andere grammatica's. Op een andere plaats (ANS p. 1119) wordt - zonder verwijzing naar de valentie - het gezegde beschouwd als ‘de kern van de zin, waarop de andere zinsdelen betrokken zijn. Het gezegde bepaalt of er voorwerpen in de zin moeten optreden en wat voor voorwerpen dat zijn’. Het gezegde is er ook verantwoordelijk voor of ‘een bijwoordelijke bepaling (...) verplicht in de zin aanwezig is’.
Deze theoretische inzichten worden in de ANS echter niet in praktijk gebracht. Na de hierboven aangehaalde definitie van het gezegde gaat de ANS over tot de traditionele werkwijze en behandelt het gezegde gewoon als zinsdeel onder de andere zinsdelen (hoofdstuk 20). Inzicht in de hiërarchische structuur van de zin en in de aard van zinsdelen is zo niet mogelijk. De structuur van de zin is niet de cumulatie van de structuren van de werkwoordelijke constituent en de andere constituenten. In het valentiemodel gaat het juist om de onderlinge relatie tussen die constituenten en vooral om de relatie tussen de niet-werkwoordelijke constituenten en de werkwoordelijke kern van de zin. In deze relatie heeft b.v. het onderwerp niet zoals in binaire analysemodellen een aparte status. Waar een onderwerp voorkomt is dit net zoals de andere complementen een inherent bestanddeel van de valentie van het werkwoord.
De valentieanalyse verbindt de aloude zinsontleding met de analyse van de betekenis van de verbale kern, d.w.z. ze verleent aan de zinsontleding een semantische dimensie. Niet alleen het woordencomplex van de zin, ook de structuur ervan heeft een semantisch bestanddeel. Het is de eerste functie van de zinsanalyse deze relatie tussen betekenis en structuur duidelijk te maken. Naast deze semantische functie is er een tweede, pragmatische functie, n.l. die van de zin als (deel van een) tekst, d.w.z. als realisatie van de intentie(s) van een spreker. Dit tekstsyntactische aspect is de basis van analysemodellen waarbij wordt uitgegaan van een binaire structuur (NP - VP, subject - predikaat), die uiteindelijk verwijst naar de psychologisch-communicatieve functie van de zin, zoals die ook in de informatieve geleding (thema-rhema-, topic-comment-structuur) tot uitdrukking komt.
Zoals gezegd legt de ANS het accent niet op de hiërarchische structuren. Misschien verklaart dat waarom ze daar waar het dan toch om hiërarchie gaat onzeker wordt. Zo vervangt de ANS2 de term ‘woordgroep’ van ANS1 bewust (p. 9) door ‘constituent’. Dit is echter geen uitsluitend terminologische wijziging. Met ‘constituent’ wordt impliciet de constituentenstructuur in de grammatica geïntroduceerd en in hoofdstuk 18 - bij de beschrijving van de werkwoordelijke constituent, waarvan het onderwerp immers geen deel uitmaakt (p. 940-944) - ook de binaire structuur. Is dit een concessie aan de kritiek op ANS1? Hoe dan ook, de binaire structuur wordt nu echter in dezelfde passage (p. 940, 942) zonder enig commentaar verbonden met de werkwoordelijke-kern-structuur - het gezegde als de kern van de zin, waarop alle andere zinsdelen, ook het onderwerp, betrokken zijn (vgl. ook p. 1119, 1131). Vanuit een oogpunt van valentie is het onderwerp inderdaad altijd een complement van de verbale kern. Maar in het binaire model staat het onderwerp buiten de werkwoordelijke constituent. Deze modellen zijn dus niet compatibel.
| |
| |
Voor een grondige beschrijving van de zinsbouw van het Nederlands vanuit de valentie is nog veel onderzoek nodig, ook al is een begin reeds gemaakt (b.v. Leclercq 1989, van Megen 1991, Nopakovic-Lopusina 1992, Devos et al. 1997). De BNTL vermeldt voor de periode 1985-1997 onder het trefwoord ‘syntactische valentie’ meer dan 20 titels. Ook in enkele grammatica's van het Nederlands begint de valentie intussen een plaatsje te verwerven, vgl. De Schutter/ Van Hauwermeiren 1983 en vooral Devos et al. 1992.
Als de ANS vanuit de valentiedefinitie die ze zelf geeft (p. 942) had gewerkt, hadden de volgende onduidelijk-, onvolledig- en ook onjuistheden kunnen worden voorkomen:
Op p. 50-55 deelt de ANS de werkwoorden in volgens de traditionele oppositie transitief ↓ intransitief, waarbij het er alleen maar om gaat of het werkwoord al dan niet een dir. obj bij zich kan hebben.
De valentievarianten binnen de twee groepen blijven buiten beschouwing. Bij de transitieve werkwoorden treffen we zes valentiepatronen aan, waarvan ik er - ook omwille van hun semantische functies - enkele voorstel:
subj - dir. obj (ww. waarbij de in het subject genoemde entiteit de in het object genoemde waarneemt (ik voel je hand), bezit (ik heb een auto), produceert (hij bouwt het huis, zij schrijft gedichten). Tot deze groep behoren bijna alle werkwoorden waarbij de handeling van de in het subject genoemde entiteit zich alleen richt op de in het object genoemde entiteit: ik leer Engels, jij verkwist geld))
subj - dir. obj - indir. obj (de meeste ww. die in de ruime zin van het woord een ‘geven’ betekenen: iemand een boek lenen, iemand de datum meedelen)
subj - dir. obj - vzvw (ww. waarbij de in het subject genoemde entiteit op de in het dir. obj genoemde entiteit een werking uitoefent m.b.t. de in het vzvw genoemde entiteit: zij overtuigde hem van haar gelijk, zij herinnerde hem aan zijn belofte, hij dwong haar tot openheid, ik nodig je uit op mijn verjaardag, ze helpt hem met de afwas)
subj - dir. obj - adv (loc. dir.) (ww. waarbij de in het subject genoemde entiteit veroorzaakt dat de in het object genoemde entiteit van plaats verandert: hij legt de kaas op het bord, ik breng je naar het station)
De zinsbouw van het Nederlands beschikt over meer dan twintig verschillende valentiepatronen. De werkwoorden kunnen in de eerste plaats in groepen ingedeeld worden volgens het aantal complementen, dat ze aan zich binden. Er bestaan in het Nederlands in elk geval werkwoorden met één (monovalent: Jan slaapt), twee (divalent: Jan ziet Eva), drie (trivalent: Jan schrijft me dat hij ziek is) of vier (quattrovalent: vertalen) complementen.
Belangrijker echter dan deze kwantitatieve valentie is de kwalitatieve, waarin de syntactische functie van het complement en de betekenis van het werkwoord de hoofdrol spelen. Ook al is enerzijds de valentie van een aantal werkwoorden met vzvw resp. bijw. bep., b.v. onderwijzen in wiskunde, helpen met de afwas, komen met de auto nog niet exact vastgesteld - er bestaat geen
| |
| |
absolute dekking tussen logische en taalkundige realiteiten - en bedienen anderzijds verschillende betekenisrichtingen zich in de oppervlaktestructuur soms van hetzelfde syntactische valentiepatroon, toch kunnen we stellen dat de betekenis en het syntactisch gedrag van een werkwoord nu gedifferentieerder kunnen worden beschreven dan alleen in termen van transitief vs. intransitief.
Voor de lexicografie van het Nederlands en voor het onderwijs Nederlands aan anderstaligen zou het een enorme winst zijn als bij elk lemma naast de labels tr. en intr. het valentiepatroon werd aangegeven. Slechts dan kan het probleem van de polysemie lexicografisch en didactisch bevredigend worden opgevangen. De semantische diversiteit van een woord kan in beginsel direct aan het valentiepatroon worden afgelezen.
Het verplichte reflexiefpronomen in zich schamen, zich vergissen, is een deel van de verbale kern. Net als het in een pseudo-objectfunctie (ANS p. 1154: ‘loos lijdend voorwerp’), zoals in zij heeft het druk. Ook hier is het een deel van de verbale kern het.... hebben. Deze kern is divalent (subj. - bep. van hoedanigheid).
In de syntaxis van de ANS doen zich de gevolgen van de geringe aandacht die aan de valentie wordt besteed vooral in hoofdstuk 20 (de zinsdelen, p. 1115-1220) gelden. Herhaaldelijk (b.v. p. 867, 941) maakt de ANS melding van het probleem hoe we complementen en toevoegingen van elkaar moeten onderscheiden. Dit is vooral het geval bij de behandeling van een aantal bijwoordelijke bepalingen (p. 1190-1217).
Op p. 1191 noemt de ANS de plaatsbepaling ‘gewoonlijk... niet verplicht’. Op p. 1194 stelt de ANS zelfs: ‘Syntactisch is de richtingsbepaling te beschouwen als een complement bij het werkwoord, wat de hierboven besproken bepaling van plaats niet' is.’ Op p. 1191 worden dan toch nog ‘enkele werkwoorden’ met een verplichte ‘plaatsbepaling-waar?’ genoemd. De bepaling van plaats wordt hier blijkbaar op de tast, maar niet vanuit de valentie van het kernwerkwoord geïnterpreteerd. Semantisch hebben werkwoorden die een ‘zich bevinden’ betekenen een lokaal complement en dat is b.v. het geval bij de meerderheid van de 32 voorbeeldzinnen op p. 1191-1194. Ook de richtingsbepaling krijgt niet wat haar toekomt als de ANS meedeelt (p. 1191): ‘Een enkele keer is een richtingsbepaling verplicht’. De richtingsbepaling is in beginsel een complement van werkwoorden die een ‘zich begeven’ betekenen. Dat zijn de werkwoorden in wier betekenis de in het onderwerp (Eva rijdt naar Gent) genoemde entiteit van plaats verandert.
Bij de bepaling van hoedanigheid (p. 1211) - geeft de ANS alleen voorbeelden met toevoegingen. Er bestaan echter ook werkwoorden met een verplicht complement van hoedanigheid, b.v. hij gedraagt zich correct, doe niet zo dom, het gaat goed met opa. Ook bij de bepaling van vergelijking (p. 1214) moet een verschil naar de valentie gemaakt worden: groep [a], ingeleid door vergeleken met, in vergelijking met, kent slechts toevoegingen, groep [b] is nogal heterogeen: In voorbeeld (3) ‘Hij doet (als)of hij gek is.’ heeft doen alsof een complement als bepaling. In (4) ‘Hij praat als Brugman’ - praten als
| |
| |
Brugman is geïdiomatiseerd, ik verander de zin daarom in hij praat als zijn vader - is de bepaling een toevoeging. In (5) Salomo was rijker dan David is dan David een complement in de valentie van de comparatief van het adjectief rijk. De comparatief van een adjectief heeft altijd een complement meer dan de positief. Voor vergelijkingen zijn er twee entiteiten nodig. Op de valentie van substantieven en adjectieven wil ik in een aparte bijdrage ingaan.
Voorts wil ik wijzen op de mogelijkheid, de verschillende structuren van de categorie actief-passief (ANS p. 1402-1422) vanuit de syntactische en semantische valentieverschillen tussen de betreffende categorieën te verklaren. Het structurele verschil tussen actief en passief is ook weer een direct gevolg van de betekenisverschillen tussen beide categorieën. Het actief van transitieve werkwoorden kent twee (openen), drie (geven) of vier (vertalen) complementen waaronder steeds subject en direct object, b.v. Eva opent het raam, ik geef haar een boek, Dennis brengt het kind van de muziekles naar huis. Het handelingskarakter van het werkwoord staat centraal. Dat maakt ook de verplichte aanwezigheid van het agens in de functie van subjectcomplement duidelijk. In het passief met worden treedt dat agens in de meeste gevallen nog slechts op in de functie van niet verplichte door-bepaling. Het dir. obj van het actief verschijnt nu als subj: het raam wordt (door Eva) geopend. Semantisch treedt het handelingskarakter van het werkwoord nu in de regel op de achtergrond, het gebeuren zelf staat centraal. In het passief met zijn hebben we twee mogelijkheden: ofwel een dynamisch zijn dat naar een handeling in het verleden verwijst en dat daarom in principe met het vzvw (de door-bepaling) optreedt en dus bivalent blijft: het raam is (zojuist) door Eva geopend (betekent: het raam werd (door Eva) geopend), òf een statisch zijn dat naar de toestand van het raam in het heden verwijst: het raam is geopend. In het laatste geval heeft de handeling ‘openen’ tot een toestand, ‘open zijn’, geleid. In deze betekenis is een bepaling van tijd zojuist niet mogelijk, een
door-bepaling in principe ook niet. De zin heeft de betekenis ‘het raam is open’ aangenomen. Ook temporeel is er iets veranderd: het passief met zijn + door-bepaling (agens) verwijst nog steeds naar een gebeuren in het verleden en is een perfectum. Openen blijft bivalent, vgl. het raam is (zojuist) door Eva geopend. De zin met zijn zonder vzvw verwijst naar de toestand van het raam in het heden en is een presens. Nu is het oorspronkelijke participium geopend niet meer zuiver werkwoordelijk maar staat zeer dicht bij adjectief en naamwoordelijk deel van het gezegde.
Dat voor de valentie ook in de contrastieve grammatica en in het onderwijs Nederlands aan anderstaligen een belangrijke rol is weggelegd, maakt een nog steeds toenemend aantal bijdragen uit deze disciplines duidelijk. Vgl. Van Megen (1991) en vooral de contrastieve grammatica van F. Devos et al. (1992). Vanuit het onderwijs aan anderstaligen constateren Nieuwborg/van der Rhee (1995, p. 13) met ‘verbazing dat grammatica in de traditionele zin zo vaak los van de woordenschat, “het lexicon”, onderwezen wordt’. De traditionele grammaticaregels hebben ‘geringe waarde’. Er zijn ‘andere regels nodig en wel valentieregels’. M.b.t. de contrastieve lexicografie stelt Van Weeren (1977, p. 67-88)
| |
| |
een valentielijst samen van ca. 100 Nederlandse werkwoorden met hun Duitse equivalenten. Van Megen (1983) ontwikkelt criteria waaraan vertaalwoordenboeken behoren te voldoen. Eickmans (1995) wijst op fouten en leemten in de grote vertaalwoordenboeken D-Nl en Nl-D als gevolg van het ontbreken van het valentiecriterium. Wat de Nederlandse lexicologie betreft, verzuchtte Geeraerts nog in 1995 (p. 10): ‘Een gedetailleerde syntactisch-semantische valentiebeschrijving van de Nederlandse werkwoorden (...) bestaat niet’. Daar gaat verbetering in komen. In het kader van een onderzoeksproject ontstaat er in Gent een Contrastief Woordenboek van Verbale Valentie in het Nederlands, het Frans en het Engels (CWVV) (Devos et al. 1997, p. 19).
Aan de anderstalige student en docent Nederlands geeft de valentieanalyse gefundeerde antwoorden op vragen m.b.t. de betekenis resp. polysemie van de woorden, maar ook informatie over hun syntactisch gedrag in de zin.
| |
Literatuur
Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) 1984, 19972 |
Devos, F. / De Muynck, R. / Martens, L. (1992): Nederlands, Frans en Engels in contrast, deel 2: de zin. Leuven 1992 |
Devos, F. / Defrancq, B. / Noël, D. (1997): ‘Een contrastieve lexicologische benadering van de verbale valentie’. In: Neerlandica extra Muros XXXV-3, 1997, p. 19-29 |
Eickmans, H. (1995): Valenz und Lexikographie, In: Festschrift Goossens Münster 1995, S.839-847 |
Geeraerts, D. (1995): ‘De lexicologie van het Nederlands’. In: Neerlandica extra Muros XXXIII-1, 1995, p. 1-12 |
Leclercq, R. (1988): ‘Valentie - Stiefkind in de Nederlandse taalkunde.’ In: F. Balk-Smit, Th. Hermans, P. de Kleyn (red.), Handelingen van het Tiende Colloquium Neerlandicum (Gent 1988), Woubrugge 1989, p. 193-203 |
Leclercq, R. (1999): recensie van de ANS (1997). In: TNTL 105, 1999, p. 160-163 |
Megen, J. van (1983): ‘Valenzanalyse und kontrastive Lexikographie. Die Beschreibung deutscher Verben in einem niederländisch-deutschen Wörterbuch’. In: H. Ester, G. van Gemert, J. van Megen (red.), Ars et Ingenium, Festgabe für Frans Stoks zum 60. Geburtstag, Amsterdam 1983, p. 27-43 |
Megen, J. van (1991): ‘Kontrastive Beschreibung der Valenz niederländischer und deutscher Verben.’ In: Dokumentationen und Materialien des Germanistentreffens des DAAD, Bd.21, p. 289-311, Köln 1991 |
Nieuwborg, E / van der Ree, S.C. (1995): De grammatica van het woord. In: NEM 35, afl. 1, p. 13-26, 1995 |
Novakovic-Lopusina, J (1992): ‘Verbvalenz im Niederländischen’. In: H. Hipp (red.), Niederlandistik und Germanistik - Tangenten und Schnittpunkte. Festschrift für G. Worgt zum 65. Geburtstag, Frankfurt am Main 1992, p. 105-112 |
Schutter, G. De / Van Hauwermeiren, P. (1983): De structuur van het Nederlands, Malle 1983 |
Weeren, Jan van (1977): Interferenz und Valenz, Diss. Leiden 1977 |
|
|