Millennium
In mijn vakantiedorpje in de Périgord kocht ik Sartres Les Mots, een aandoenlijke autobiografische schets over een verknepen jongetje, dat alleen maar woorden heeft om mee te leven. Natuurlijk groeit hij op in een gezin, aan het hoofd waarvan nog wel zijn dominante grootvader Charles Schweitzer torent, de schrijver van Duitse leerboeken voor Franse scholieren en bovendien de oom van de befaamde mensenredder Albert Schweitzer. Maar terwijl andere kinderen primair op de mensen en de dingen om zich heen reageren, is de kleine Jean-Paul geobsedeerd door de woorden. Als kleuter leerde hij zichzelf lezen met behulp van Alleen op de wereld, dat hij uit zijn hoofd kende. Bladzij na bladzij omslaand, half opzeggend, half ontcijferend, werd hij ten slotte alfabeet.
Bij mij liep dat ongeveer net zo, maar had het een traumatisch vervolg. In de eerste klas liep mijn confrontatie met het leesplankje namelijk uit op een absolute ramp. Ik kon immers al lezen, maar nu moest ik het leren. Dat was geen eenvoudige zaak. Dagelijks brak het klamme zweet mij uit. Ik was nog wanhopig bezig met lettertjes bij elkaar te friemelen onder does, hok en duif, terwijl mijn ongeletterde klasgenootjes al lang klaar waren met hun stukjes karton en bloemen mochten gaan inkleuren.
Twee dagen na de aanschaf van Les Mots werden wij bezocht door een zonsverduistering waarover veel te lezen was geweest, maar die zich heel discreet gedroeg. De buren hadden in hun tuin een eclips-brunch georganiseerd, maar niemand had een genoegzaam donkere bril meegebracht, zodat het feit zelf geheel aan de peuzelende meute voorbijging. Af en toe sloop iemand naar de televisie om zich over het verloop te laten inlichten.
Omdat de dingen het voor de zoveelste maal lieten afweten, besloot ik een paar dagen later mijn uit Holland meegebrachte lectuur dan toch maar eens uit de koffer te halen. Meteen aan het begin, in Jaap Oversteegens Etalage: Uit het leven van een lezer, stond de sartresk aandoende bekentenis dat hij op zijn tiende totaal gefascineerd werd door een verhaal van Tjeerd Bottema. Het was, zo schreef hij, ‘het eerste boek dat ik ging lezen op de manier waarop ik later poëzie las. Er gebeurt fysiek iets dat ik geen naam kan geven, iets als een inwendige huivering. Het hele lichaam verkeert in een staat van afwachting, wat te gebeuren staat zal tijd en ruimte vol maken.’ Bij zo'n erotische leesrespons is het geen wonder dat hij in de derde klas van het gymnasium Van Leeuwens Epiek en lyriek in één ruk uitlas. Het is de enige keer dat ik Jaap twee jaar voor ben geweest. Ik las het namelijk ademloos in de eerste toen mijn oudere broer het had moeten aanschaffen. Van Ostaijens Paukenslag sloeg in als een bom.
Dit schrijf ik op 20 augustus 1999. Precies duizend jaar geleden, lees ik in Menno ter Braaks millenniumdissertatie, trok keizer Otto III ter boetedoening naar het klooster van Subiaco. Toen ging het nog om het einde der tijden. Nu kondigt zich het derde millennium voornamelijk als computerprobleem aan. Voor Oversteegen heeft het lezen de chiliastische functie overgenomen: ‘wat te gebeuren staat zal tijd en ruimte volmaken’. Als U dit leest, is het nieuwe eon van start gegaan. Is het met bliksem en kometenstaart gekomen, of op kousenvoeten, zoals de eclips van vorige week? Hoe dan ook, het komt neer op duizend jaar lezen.
F. Bulhof