Neerlandica extra Muros. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
De eenzelvige benaderd
| |
[pagina 59]
| |
Als ik goed heb gelezen is ook voor Van Halsema de stem van het gemis sterker dan die van de overwinning te horen in de poëzie van Leopold. Immers, Dit eene brein eindigt met - na een regel wit - de volgende alinea. ‘Leopolds gemis greep alles aan om vorm te krijgen. Waar Groningen en Pegli Lucretius ontmoeten, daar vond hij asiel en daar ontwikkelde zich zijn dichterschap. En zijn gemis.’Ga naar eind(3) Gemis. Dat bijna één is met het dichterschap. Van overwinning is sprake in een van de opstellen, maar dan als een staat die minder definitief is dan die van het gemis. De gewaarwording van allesoverheersend gemis die lezers overkomt is denk ik het gevolg van de poëzie zelf. De ongereptheid, de hoogheid, de ongebroken trots dringen pas tot ons door als we ons verdiepen in het dichterschap, of, de dichter. Als we gaan vermoeden wat hij vóór en in het scheppingsproces heeft doorgemaakt. Niet voor niets heeft de bundel de ondertitel Opstellen over werk en dichterschap van J.H. Leopold, in deze volgorde. Met grote precisie en schroom - de poëtische nalatenschap is even kwetsbaar en sterk als de erflater zelf - heeft Van Halsema werk, dichter(schap) en aardse levensfeiten die thuishoren in een biografie, met elkaar in verband gebracht. Met onmiskenbare nadruk op het werk. En daardoor dus op het gemis. Tot de aardse levensfeiten behoort in dit uitzonderlijke dichterbestaan het nog altijd te raadplegen restant van Leopolds filosofische bibliotheekGa naar eind(4): werk van antieken en modernen, Epicurus, Spinoza, Kant, om een fractie te noemen. Die bibliotheek, inclusief de in de marges en ook afzonderlijk elders neergeschreven aantekeningen van de dichter, Van Halsema bestudeert en verwerkt het. Hij laat zien hoezeer filosofie en religie en Leopolds ontzagwekkende kennis daarvan en vooral zijn individuele omgang ermee, behoren tot het fundament van zijn poëzie. Ook plaatst hij Leopold in de eigen vaderlandse ‘Tachtiger’-context. Een eenling onder tijdgenoten. Maar een tijdgenoot. Van Halsema maakt duidelijk dat Leopold, in weerwil van onder meer zijn Zes Christus-verzen, onmogelijk een ‘christelijk’ dichter genoemd kan worden, al was het alleen maar omdat voor Leopold er drie dingen essentieel zijn: filosofie, religie en poëzie. Maar de meest essentiële van deze is de poëzie.
Dit eene brein is een ongeëvenaard werkstuk, niet alleen in zijn benadering van Leopold, maar ook als studie van welk Nederlands poëtisch oeuvre dan ook. De volgende passage, op p. 57, wekte mijn taalkundige geestdrift: ‘[“Kinderpartij”] is een gedicht van voortdurende beweging, van glijvluchten en transformaties; Leopold heeft zijn hele taalvermogen, inclusief zijn vermogen om foute samentrekkingen en andere ongewenste constructies hoogst eervol werk te laten doen, ingezet om deze beweging voelbaar te maken in zijn gedicht.’ (Cursivering van mij.) Dit sluit prachtig aan bij mijn artikel (1975) over het gedicht beginnend met ‘Een sneeuw ligt in den morgen vroeg / onder de muur aan [...]’, in het bijzonder over ‘een sneeuw’, zo'n typerende ‘ongewenste constructie’ die ‘hoogst eervol werk’ doet, namelijk onze gebruikelijke identiteitscriteria | |
[pagina 60]
| |
doorbreken en ons dat houvast ontnemen. Het artikel heet dan ook Geschonden existentie bij Leopold, geobserveerd aan een ongrammaticale woordgroep.Ga naar eind(5)
Dit eene brein (titel die onder meer verwijst naar een alomvattende niet te vatten Al-geest, een filosofische fase die bij Leopold poëtisch weerklank vond) telt acht opstellen over achtereenvolgens: Enkele bronnen van Cheops
In aller midden daar alleen
aantekeningen rond ‘Kinderpartij’
De man en de masque
opmerkingen bij een toekomstige biografie
Echt nodig is het nu ook weer niet
over de noodzakelijke kennis van Cheops' bronnen
Met boven alles uitgetogen
de eenzaamheid der menschenziel
voorstellingen van een God bij Leopold
Eén druppel wijn
het einde van de geschiedenis volgens Leopold
Hooge verlorenissen
‘Morgen’ in contekst
Nu ik na jaren haar weer toespreek
De formatie van een gestorven geliefde in
Leopolds vroege poëzie
Hieruit blijkt dat slechts één opstel, De man en de masque, over ‘concrete’ levensfeiten gaat.
Voor een dichter wiens leven zozeer met zijn poëzie samenvalt is, meen ik, geen andere biograaf voorhanden dan Van Halsema. Misschien is hij al begonnen. Ik hoop het maar. En anders liever vandaag dan morgen. Het is alvast bemoedigend dat voor Dit eene brein, beschouwingen over een zo eenzelvig, onaards en toch angstwekkend realistisch dichterschap subsidie is verleend door het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds en door het Prins Bernhard Fonds. Want zulk uitzonderlijk werk is in onze calculerende samenleving bitter nodig. Jaap Goedegebuure vraagt in het begin van zijn recensie (Vrij Nederland 28 augustus 1999): ‘Wat moet een eenentwintigste eeuw, gonzend van virtuele werkelijkheden, Internetverkeer en mobiel telefoneren, aan met de introverte gedichten van iemand die zijn innerlijke deur al in het slot had laten vallen voordat hardhorendheid hem tot een achterdochtige eenzaat had gemaakt?’ De recensent zet helder uiteen wat zijns inziens de komende eeuw met deze Leopold ‘aan moet’. Ik stem daarmee in, maar ik zou zijn vraag als volgt willen variëren: Hoe kan de gemeenschap overleven in een eenentwintigste eeuw, gonzend van virtuele werkelijkheden, Internetverkeer en mobiel telefoneren, | |
[pagina 61]
| |
zonder de introverte gedichten van iemand die zijn innerlijke deur al in het slot had laten vallen voordat hardhorendheid hem tot een achterdochtige eenzaat had gemaakt? In verband met dit laatste, de doofheid, de ziekelijke achterdocht, kunnen we het beste Roland Holst weer aan het woord laten. De wereld, ‘de onveilige zwerm der duizenden’ (Roland Holst), beschouwt een zo overgevoelig en eenzelvig levenservaren als dat van Leopold als ‘een ziekteverschijnsel’. Maar, aldus nog steeds Roland Holst, ‘soms moet het meest wezenlijke van de mens, wil het zich kenbaar maken, het van de ziekte hebben.’Ga naar eind(6) Waarmee ‘de ziekte’ wel eens heilzaam zou kunnen zijn. Net als die gedichten, ‘een kostbaar elixir voor iemand bewarend.’Ga naar eind(7) |
|