Neerlandica extra Muros. Jaargang 2000
(2000)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het project ‘Nederlandse Grammatica voor Franstaligen’
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Doelstellingen en algemene opzetHet project moet resulteren in een omvattende Nederlandse grammatica voor Franstaligen, die zoveel mogelijk op grondig contrastief onderzoek van de Nederlandse en de Franse syntaxis is gebaseerd. Ik geef bij elk onderdeel van de doelstelling wat meer uitleg. Onze doelstelling is een omvattende Nederlandse grammatica, geen schoolspraakkunst of didactisch bedoeld handboek. Die kunnen achteraf, als afgeleid product, worden aangemaakt. Eerst dienen we een zo precies en zo volledig mogelijke beschrijving te geven van het Nederlands. Die omvattende Nederlandse grammatica bestaat natuurlijk al in de gedaante van de ANS (1997) en het is zeker niet onze bedoeling om dat werk over te doen. Voor de Franstalige leerder van het Nederlands bevat de ANS echter nog een aanzienlijk aantal lacunes en onduidelijkheden. De verklaring hiervoor ligt voor de hand: de ANS is nu eenmaal niet geschreven vanuit het perspectief van de Franstalige, noch van de Franse grammaticale traditie. Daarbij dient ook te worden vermeld dat de ANS voor een groot deel gebaseerd is op de resultaten van linguïstisch onderzoek. Op het vlak van de contrastieve grammatica Nederlands-Frans is er zeker heel wat gebeurd sinds Pauwels (1949)Ga naar eind(1), maar ons vooronderzoek heeft ook uitgewezen dat er op dat vlak toch nog veel werk te verrichten is. Voor dat contrastieve onderzoek is er een computerbestand in aanmaak van parallel opgebouwde teksten: Nederlandse teksten en hun Franse vertaling en vice versa.Ga naar eind(2) Het perspectief van de Franstalige dat we in de beschrijving van het Nederlands aannemen, impliceert echter niet dat we ons willen beperken tot die aspecten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het Nederlands die voor een Franstalige speciaal moeilijk zijn. De grammatica die we op het oog hebben, zal een systematische beschrijving van het Nederlands geven waarbij wel speciale aandacht besteed wordt aan constructies waarin het Nederlands van het Frans afwijkt en zeker aan die aspecten waarin de twee talen sterke overeenkomsten vertonen, maar toch in bepaalde opzichten van elkaar verschillen. Wegens de omvang van het project, beperken we ons in eerste instantie wel tot de zinsleer. Daarin onderscheiden we twee delen die grosso modo overeenkomen met de enkelvoudige zin en de samengestelde zin. Het tweede deel zal o.m. een bespreking bevatten van de betekenis en de functie van de Nederlandse voegwoorden en zinsverbindende bijwoorden. Het spreekt voor zich dat communicatieve aspecten meer aan bod zullen komen in het tweede deel dan in het eerste deel.
We volgen heel sterk de terminologie van de ANS: op een belangrijk punt wijken we echter af. Voor de definitie van en het onderscheid tussen de zinsdelen vertrekken we van de syntactische valentie van het werkwoord of het gezegde. Daarop is het onderscheid tussen essentiële en niet-essentiële zinsdelen gebaseerd. Zinsdelen waarvan de aanwezigheid in de zin door het gezegde wordt vereist of wordt opgeroepen, zijn essentiële zinsdelen. Niet-essentiële zinsdelen staan niet in zulk een hechte relatie tot het gezegde en kunnen ook weggelaten worden zonder dat de zin ongrammaticaal wordt of ingrijpend van betekenis verandert. In de ANS wordt een definitie van het gezegde gegeven die sterk doet denken aan een definitie in termen van syntactische valentie (zie infra), maar alle consequenties daarvan voor de analyse en de benoeming van zinsdelen worden niet getrokken. De ANS (1997: 941-44, 1090) bespreekt het onderscheid tussen essentiële en niet-essentiële zinsdelen slechts heel in het kort en voert in dat verband de termen ‘complement’ en ‘toevoeging’ in. De term ‘complement’ voor ‘essentieel zinsdeel’ lijkt ons echter niet geschikt, ten eerste omdat het onderwerp er niet kan onder vallen, en, ten tweede, omdat hij te veel doet denken aan de Franse term ‘complément’ die op zowat alle zinsdelen, behalve het onderwerp en het gezegde slaat. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Terminologische kwestiesDat we de terminologie van de ANS in hoge mate overnemen, is zeker niet toevallig. Het is immers de bedoeling dat de ‘Nederlandse grammatica voor Franstaligen’ herkenbaar is als een afgeleid product van ANS. Een bijkomende motivering is dat een gebruiker van de Nederlandse Grammatica voor Franstaligen die in de ANS informatie wil opzoeken, niet met een totaal andere terminologie geconfronteerd mag worden. De terminologie van de ANS verschilt echter aanzienlijk van de terminologie in de Franse grammaticale traditie. In de ANS wordt er tamelijk consequent een onderscheid gemaakt tussen drie niveaus: woord, constituent en zinsdeel, die elk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hun specifieke terminologie hebben. Bijv. ‘werkwoord’, ‘verbale constituent’ en ‘gezegde’. Vanuit het perspectief van de ANS worden in Franse grammatica's die drie niveaus nogal door elkaar gegooid. Als voorbeeld neem ik het begrip ‘gezegde’ (met als synoniem ‘predikaat’). Het gezegde van een zin bevat minimaal een werkwoordsvorm, maar kan ook nog andere werkwoordelijke vormen en niet-werkwoordelijke bestanddelen bevatten.
Het wordt gedefinieerd als het centrale zinsdeel dat bepaalt of er voorwerpen in de zin moeten optreden en welke voorwerpen dat zijn, en dat ook de aard van het onderwerp kan bepalen. (ANS 1997: 1119). In de Franse grammaticale traditie is er niet direct een equivalente term voor ‘gezegde’: meestal wordt ‘verbe’ gebruikt zowel voor de woordsoort als voor het zinsdeel. Grevisse (1993: 301-3, 319-321) wijst op het bezwaar dat de term ‘verbe’ voor twee begrippen wordt gebruikt en bespreekt ook even de term ‘prédicat’ als alternatieve term. Hij voegt er echter aan toe dat de term weinig gebruikelijk is. Bovendien definieert hij de term op de traditionele logisch-semantische manier waardoor hij niet alleen betrekking heeft op het ‘gezegde’, maar ook op de objecten en de bepalingen. Het verschil in terminologie in verband met het gezegde en het verschil in zinsanalyse dat daarmee samenhangt, kan met de volgende voorbeelden geïllustreerd worden: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de voorbeelden (4) en (6) blijkt dat de Nederlandse zinsanalyse gebaseerd is op de syntactische valentie van het gezegde, dat het centrale zinsdeel is. In de Franse grammaticale traditie is van een valentie-aanpak weinig te merken, zoals de voorbeelden (5) en (7) laten zien. In modernere Franse grammatica's zoals bijv. Riegel e.a. (1997) wordt wel vermeld dat adjectieven, net als werkwoorden als predikaten met een bepaalde valentie opgevat kunnen worden, maar een dergelijke analyse is veel minder dan in het Nederlandse taalgebied in overeenstemming met de traditie. Anderzijds lijkt het me ook niet nodig om alle terminologische onderscheidingen in de ANS over te nemen. Een voorbeeld daarvan is het onderscheid tussen het naamwoordelijk en het werkwoordelijk gezegde. Een naamwoordelijk gezegde bestaat per definitie uit een koppelwerkwoord gecombineerd met een naamwoordelijk deel (zie (4)). Behalve de klassieke koppelwerkwoorden zijn, worden en blijven en een groep van zes werkwoorden die ook als hulpwerkwoorden van modaliteit kunnen fungeren (lijken, blijken, schijnen, dunken, heten en voorkomen) vermeldt de ANS (1997: 1123) nog een aantal werkwoorden zoals gaan, komen, lopen, raken, staan, vallen en zitten als koppelwerkwoorden ingeval ze als betekenisequivalent van zijn of worden optreden. Enkele voorbeelden:
Het is onduidelijk of het hier om een gesloten klasse van werkwoorden gaat, en er is hier bovendien ook een overlapping met ‘complexe verba’. (Leeglopen, klaarkomen en bekendstaan worden overigens als scheidbaar samengestelde werkwoorden of samenkoppelingen in Van Dale vermeld.) Ook de Franse grammatica's vermelden naast de echte copula nog heel wat werkwoorden die occasioneel als koppelwerkwoord gebruikt worden (Grevisse 1993: 323 e.v.; Riegel e.a. 1997: 235 e.v.). In Riegel e.a. (1997: 236) vinden we o.m. zin (11) als een voorbeeld van copula-achtig gebruik van ‘rentrer’ wegens het voorkomen van het attribut du sujet ‘ivre’.
In het Nederlands zou het in dit geval gewoon gaan om een bepaling van gesteldheid gerelateerd aan het onderwerp, die geen invloed heeft op de aard van het hoofdwerkwoord van de zin. In het licht van het voorafgaande lijkt het me zeer moeilijk om het begrip ‘naamwoordelijk gezegde’ stelselmatig op een consequente manier te gebruiken, mede wegens de uitbreidingen die het bij de Franstalige zou kunnen oproepen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door de Franse grammaticale traditie. Als we daarbij rekening houden met de moeilijkheid die een Franstalige met het begrip ‘gezegde’ kan hebben, lijkt het me aangewezen om het onderscheid tussen werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde niet stelselmatig te maken. Het naamwoordelijk gezegde uit de ANS wordt dan gewoon een gezegde dat bestaat uit een koppelwerkwoord en een andere constituent van substantivische, adjectivische of een andere aard, net zoals er nog heel wat werkwoorden zijn die in combinatie met een andere constituent een complex gezegde vormen:
hebben: een hekel hebben aan, belang hebben bij, een afkeer hebben van, aandeel hebben in, berouw hebben over, het hebben over; maken: gebruikmaken van, aanspraak maken op, kennismaken met, een begin maken met, werk maken van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Aanvullingen op de ANSOns onderzoek brengt ook met zich mee dat de Nederlandse grammatica voor Franstaligen aanvullingen en verbeteringen zal bevatten van de ANS. Ik beperk me hier tot enkele observaties i.v.m. het indirect object. Het ‘complément d'objet indirect’ in het Frans staat voor een veel ruimere syntactische categorie dan het indirect object in het Nederlands. Het is elk object (of essentieel zinsdeel) in de vorm van een voorzetselconstituent. Het indirect object in het Nederlands - ik beperk me hier tot het zogenaamde meewerkend voorwerp en laat het belanghebbend voorwerp buiten beschouwing - komt wel goed overeen met een subklasse van het ‘complément d'objet indirect’, nl. voorzetselconstituenten ingeleid door à die gepronominaliseerd worden door het gemeenschappelijke clitisch pronomen lui voor de derde persoon. (Zie Melis 1996, Riegel e.a. 1997: 226.) Qua vorm en plaatsingsmogelijkheid verschilt het Nederlandse indirect object wel van het Franse, aangezien het - als het geen clitisch pronomen is - zowel een nominale constituent als een voorzetselconstituent kan zijn. Die vormvariatie wordt dikwijls beschouwd als een typisch kenmerk van het indirect object.
Als een Franstalige de ANS consulteert, zal hij/zij de informatie vinden dat het indirect object/meewerkend voorwerp in de vorm van een voorzetselconstituent altijd wordt ingeleid door het voorzetsel aan. Dat is echter niet altijd het geval. Ik geef enkele voorbeelden: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al de corresponderende werkwoorden in het Frans hebben, voorzover er een directe equivalent bestaat, een ‘complément d'objet indirect’ ingeleid door het voorzetsel à. Dat kan aanleiding geven tot interferenties bij de Franstalige leerder van het Nederlands.
Een bijkomende moeilijkheid voor de Franstalige is dat de variatie tussen een meewerkend voorwerp in de vorm van een nominale constituent en in de vorm van een voorzetselconstituent niet altijd vrij is. In een aantal gevallen is een meewerkend voorwerp met aan (vrijwel) uitgesloten. De ANS (1997: 1164) vermeldt in dat verband gezegdes in de vorm van een werkwoordelijke uitdrukking en gezegdes met een abstract substantief als lijdend voorwerp.
Blijkbaar is die beschrijving toch niet volledig adequaat. Vergelijk bijv. de zinnen (21) en (22). Voor de taalgebruiker die (21) en (22) als varianten heeft, bevatten de twee zinnen wel een betekenisnuance: het gebruik van de voorzetselconstituent in (22) gaat niet noodzakelijk samen met de suggestie zoals bij de nominale constituent in (21) dat de referent ervan ook bij de handeling betrokken is (in casu de bal zal opvangen); de voorzetselconstituent kan ook niet meer dan ‘in de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
richting van’ betekenen. In een aantal gevallen beklemtoont het gebruik van de voorzetselconstituent het overbrengen van iets van het subject naar het indirect object en de nominale constituent meer de betrokkenheid van het indirect object. Ook de vorm van de nominale constituent (substantivisch of pronominaal) blijkt een rol te spelen (zie noot 3). Aangezien het Franse ‘complément d'objet indirect’ een dergelijke variatie tussen een nominale constituent en een voorzetselconstituent niet kent, dienen de restricties op het gebruik van de twee Nederlandse varianten en hun eventuele betekenisnuances zo precies mogelijk beschreven te worden in de Nederlandse grammatica voor Franstaligen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|