Neerlandica extra Muros. Jaargang 1999
(1999)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Heldinnen in Holland
| |
[pagina 16]
| |
De personagesWaarom vonden dichters dit literaire bedrog, deze travestie in verzen, zo aantrekkelijk? Ten eerste was een heldinnenbrief handig. Een dichter kon schrijvende personages inzetten om zijn eigen standpunten te verwoorden in allerlei politieke en kerkelijke kwesties. Zo diende de heldinnenbrief in de achttiende eeuw als spreekbuis van patriotten en orangisten en had hij pamflettistische waarde. Ten tweede - en dat was waarschijnlijk belangrijker - was de literaire vorm van heldinnenbrieven een poëtische uitdaging. Die brieven bestaan immers uit een merkwaardige mengeling van een elegische klacht, een betoog en een liefdesbrief, waarbij de auteur (meestal een man) bovendien moest bewijzen dat hij voldoende talent had om het karakter uit te beelden van iemand van de andere sekse. De regels die voor karakteruitbeelding in de retorica bestonden, moest hij volledig kunnen toepassen. Zo moesten de woorden en het gedrag van de personages passen bij hun status, leeftijd, geslacht, omstandigheden en gemoeds-toestand. Dit retorische principe werd al op de Latijnse scholen beoefend, en het is niet vreemd dat er aanwijzingen zijn dat de heldinnenbrief hiervoor als oefening op school werd gebruikt. Rederijkerskamers en dichtgenootschappen oefenden hun dichterlijke talenten op het genre. Er was in een enkel geval misschien zelfs een wedstrijdelement aan verbonden. Toch bestaan er ook grote verschillen tussen de brieven. Een enkel voorbeeld kan dit illustreren. De Leidse dichter Caspar Barlaeus dichtte tijdens het spannende beleg van het Spaanse 's-Hertogenbosch in 1629 een heldinnenbrief op naam van een eigentijdse persoon, prinses Amalia van Solms. Zij waarschuwt hierin haar echtgenoot en aanvoerder van het beleg, Frederik Hendrik. Barlaeus had zijn beroemde tijdgenote uitstekend kunnen portretteren: hij beschikte over informatie rechtstreeks van het hof. Wie evenwel de veelgeprezen brief van Amalia leest, komt niets te weten over de prinses zelf, maar alles over het prototype dat Barlaeus had gebruikt: een Ovidiaanse schrijfster die haar man, een van de deelnemers aan het beleg van de stad Troje, waarschuwt. Tegenover dit ‘sjabloonmatige’ componeren van een heldinnenbrief, het toepassen van de prototypen van Ovidius, staat een andere vorm van uitbeelden. Een goed voorbeeld hiervan is de vijftiende-eeuwse Hollandse gravin Jacoba van Beieren, een spilfiguur in een tijd waarin Holland overging in Bourgondische handen. Zij had een politiek leven geleid, dat geheel in het teken stond van verschuivende machtsstructuren; ze had huwelijken gesloten die politiek voordeel hadden moeten brengen. Ze komt wel acht keer als heldinnenbriefschrijfster voor. Soms is zij uitgebeeld als strijdbare aanvoerster van een legertje vertrouwelingen, zoals in de begintijd van de Republiek, toen de dichter Janus Dousa Pater haar in 1602 schilderde als verdediger van het Hollandse gravenhuis. In de achttiende eeuw komt zij terug als een kwetsbare persoon op latere leeftijd, als verliefde of gevangene. De dichteres Elizabeth Wolff-Bekker (Betje Wolff) schreef in 1773 in de voorrede van haar heldinnenbrief ‘Jacoba van Beieren aan Frank van Borsselen’ dat ze heel bewust Van Beieren had geportretteerd als | |
[pagina 17]
| |
levendige, hartstochtelijke, ‘echte’ vrouw, die op het moment van haar sterven haar laatste echtgenoot schrijft, de enige die zij waarlijk had bemind. Welke strategie een dichter ook toepaste, het werken met prototypes of het verbeelden van andermans gevoelens en karakter, een heldinnenbrief zegt meer over de dichter zelf dan over zijn personages. Daarom zal de kennis over heldinnenbrieven bijdragen aan de kennis van de Nederlandse literatuurgeschiedenis. | |
Nederlandse heldinnenbrieven in Europese contextDe opkomst van de Nederlandse heldinnenbrief in de zestiende eeuw is waarschijnlijk gestimuleerd door voorbeelden uit Italië. Daar kende men de merkwaardige variant van brieven op naam van de duivel, de kerk of de paus. Zo kon in de veertiende eeuw de stad Rome schrijven aan Benedictus XII (Francesco Petrarca) en zo konden schriftelijke waarschuwingen opstijgen uit de krochten van de hel. Ook de actuele internationale politiek werd niet geschuwd. Toen Hendrik VIII van Engeland in 1527 zijn door de paus ingezegende huwelijk eenzijdig wilde verbreken, en er een felle discussie ontstond over de rechtsgeldigheid van deze scheiding, belichtten Italiaanse heldinnenbrieven de kwestie vanuit de standpunten van de verstoten Catharina van Aragon en de zich verdedigende Hendrik VIII. De Nederlandse traditie begint precies op dit punt. De Haagse dichter Janus Secundus antwoordde de Italiaanse dichter Molza met een speelse brief van Hendrik VIII, waarin de koning de spot drijft met de verwijten van zijn vrouw. Ook uit het nadere Zuiden is invloed op de Hollandse heldinnenbrieven aan te wijzen. Toen Joost van den Vondel in 1641-42 het genre gebruikte om zijn nieuw verworven katholieke geloofsovertuiging uit te dragen, spiegelde hij zich aan de Zuid-Nederlandse jezuïtische letterkunde. Daar was het bon ton om de heldinnenbrief toe te passen op reeksen rooms-katholieke heiligen en op heiligen die speciaal werden vereerd in de jezuïetenorde, dus van Maria Magdalena en de heilige Barbara tot en met Ignatius van Loyola. Anderzijds heeft een Hollandse heldinnenbrief uit de zeventiende eeuw als voorbeeld gediend voor de Duitse letterkunde. De brief van Caspar Barlaeus op naam van prinses Amalia van Solms (1629) werd enigszins verminkt (zonder namen en concrete toespelingen) opgenomen in een bloemlezing voor de Duitse jezuïetenorde, waarin hij diende als prototype. In de achttiende eeuw, ten slotte, speelden Engelse dichters zoals Alexander Pope en Ed. Jerningham op dit terrein een belangrijke rol. Popes brief ‘Eloisa to Abelard’ uit 1717 werd vele malen nagevolgd in Frankrijk en de Nederlanden. Nog in 1773 doet die invloed zich gelden, wanneer Elisabeth Wolff-Bekker (Betje Wolff) de Eloisa-brief uitvoerig prijst in de eerdergenoemde voorrede. Ovidius lijkt in deze jaren ondergeschikt te zijn geworden aan eigentijdse, internationale voorbeelden. Hoewel er tegelijkertijd ook een tendens is waar te nemen van terugkeer tot de klassieke teksten van de Epistulae Heroidum door middel van vertalingen en Latijnse imitaties, is het genre zelfstandig en als het | |
[pagina 18]
| |
ware volwassen geworden in het laatste kwart van de achttiende eeuw. Tevens is dan het einde in zicht. In de eerste decennia van de negentiende eeuw is de heldinnenbrief, na J.F. Helmers, Hendrik Tollens en J.J.L. ten Kate, geruisloos verdwenen.Ga naar eind* |
|