Neerlandica extra Muros. Jaargang 1997
(1997)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||
[Neerlandica extra Muros - oktober 1997]De spelling of: leven met het ABC
| |||
[pagina 2]
| |||
luisteren en spreken blijkbaar onze eerste, maar natuur zijn ze allebei. De tegenstelling tussen natuur en cultuur, en de verwante modieuze vraag ‘nature or nurture?’ laat ik nu maar voor wat ze zijn. Met ‘natuur’ bedoelen we hier dat luisteren en spreken voor ons gevoel veelal vanzelf gaat en lezen en schrijven ook. Zij het iets minder vanzelf. Vandaar tweede natuur. | |||
Wat was er eerder, de letter of het foneem?Het vreemde van die tweede natuur is, dat zij na verloop van tijd de eerste gaat overstemmen. Vooral fonologen overkomt dat. Hun klankbeeld (!) is onderworpen aan het schriftbeeldGa naar eind(2). Zij horen niet hoezeer de eind-[p] van ‘pap’ van de begin-[p] verschilt. De eind-[p] moet een adempufje na krijgen. Zonder dat pufje hoor je überhaupt die slot-[p] niet. Wat je zonder pufje wèl hoort is een abrupt afgesloten doffe [a], als je tenminste de articulatiebeweging van de [p] goed inzet. De begin-[p] heeft dezelfde articulatiebeweging als de eind-[p], maar geen pufje. Tenzij je de erop volgende [a] als een soort van gekleurd pufje van de [p] ziet. Maar daartoe zijn we allang niet meer in staat, omdat we de [a] als een zelfstandig foneem (hebben leren) zien. En horen. De letters, speciaal die welke een medeklinker weergeven, noteren dus soms een articulatiebeweging, iets dat je afzonderlijk voelt, niet afzonderlijk hoort. De begin-[p] van ‘pap’ hóór je pas aan de [a]. Daarvóór voel je hem wel, maar zonder de [a] blijft hij onhoorbaar. Aanhoudende articulatie van die [p] leidt tot ademnood tot de dood erop volgt, en een ongehoorde [p]. In het Pools kent men een stemloze explosief aan het woordeinde: ‘Tak’, dat ‘ja’ betekent, eindigt zonder pufje. De glottisafsluiting wordt wèl genoteerd als een k, maar wat je hóórt aan het eind van een geïsoleerd uitgesproken ‘tak’ is alleen maar een ultrakorte doffe [a]. Zou de gemiddelde geletterde Pool in dat geval een [k] (menen te) horen? Vast wel. Wij ‘horen’ hem alleen maar niet omdat we in het Nederlands geen pufjesloze stemloze explosieven aan het woordeinde hebben. Als we Pools hebben leren lezen horen we hem misschien toch. De notering van de Poolse eind-[k] betreft dus een afzonderlijk voelbare articulatiebeweging èn de daardoor ontstane minieme lengte van de aan die beweging voorafgaande [a]. De internationaal vermaarde Nederlandse foneticus Prof. dr. ir. Hein Mol zag het foneem dan ook als een soort blamage voor de taalkunde.Ga naar eind(3) ‘Niet het foneem’ zo zei hij, ‘maar de syllabe is de basiseenheid van de taalklanken.’ Het foneem vond hij niet een spraakklank en zelfs niet een daarvan afgeleide abstractie, zoals fonologen het gaarne plegen te noemen, maar een kunstmatig in stand gehouden krankzinnigheid. Hij was, gewoon hoogleraar, de enige ingenieur in de Faculteit der Letteren. Toch hadden zijn letterencollega's met hun foneem niet helemaal ongelijk. Het foneem mag dan wel niet de basiseenheid van de taalklanken zijn, wel is het een articulatorisch gefundeerde psychologische realiteit in het taalklank-concept van de gealfabetiseerde mens. Ondanks alles is het alfabetische hoofdprincipe: de één-op-één-relatie tussen foneem en letter. De vraag ‘Wat was er eerder, het foneem of de letter?’ is al even moeilijk te beantwoorden als die van de kip en het ei. Het huidige primaat van het schrift | |||
[pagina 3]
| |||
voor de psychologische realiteit van de spraakklank blijkt uit het feit dat legio gealfabetiseerde Nederlandstaligen de klinker in ‘boek’ spontaan een tweeklank noemen. Het één-op-één-relatie-idee is goed te illustreren aan de hand van het klassiek geworden raadsel van het ‘Engelse’ woord ‘ghot’.
Deze grap werkt bij de gratie van opmerkelijke spellingfeiten en een stilzwijgende voor waar gehouden spelling-communis opinio. Zo wordt klakkeloos aangenomen dat de [sj]-klank in ‘notion’ wordt weergegeven door de letter t en niet door de letters ti, en dat de [s]-klank in ‘castle’ wordt weergegeven door de letter s en niet door de letters st, de [ie]-klank in people door de letter e en niet door de letters eo. Iedere letter heeft een soort eerste-keus-uitspraak van één foneem en alles wat daarvan afwijkt komt ons voor als een uitzondering op de oerwet. | |||
De macht van het woordbeeldWat de genoemde psychologische realiteit betreft: het daarin onmiskenbare primaat van het schrift voor ons taalklank-concept is in flagrante strijd met het al even onmiskenbare feitelijke primaat van de spraak. Linguïsten, fonologen in het bijzonder, en helemáál academisch gevormde spellinghervormers en -vereenvoudigers (waar zijn die trouwens gebleven?) zien dat vaak over het hoofd. Zij bagatelliseren de spelling, zien de hele orthografie als een bewuste regelgeving van intellectuele volwassenen. Maar dat is ontoelaatbaar kortetermijndenken. Het alfabetische schrift is ontstaan uit beeldschrift, uit ‘reeksen van min of meer naturalistische afbeeldingen van mensen, dieren of dingen als een soort beeldverhaal of in rebusvorm, die mededelingen weergeven. In de loop van de tijd kunnen uit die afbeeldingen tekens ontstaan zijn die woorden, lettergrepen of afzonderlijke letters aanduiden. Het Chinese schrift is een voorbeeld van een beeldschrift dat zich nauwelijks ontwikkeld heeft. Het westerse alfabet daarentegen is het product van een ontwikkeling uit woordbeelden via lettergreeptekens (beide nog rebusvormen) naar lettertekens. De geschiedenis van dit schrift omvat een periode van ca. 5000 jaar, waarin een ontwikkelingslijn is te volgen - zij het met niet steeds duidelijk aanwijsbare schakels - van het Egyptische woordbeeldschrift (hiëroglyfen) van ca. 3000 v. C. via Semitische schriftvormen naar het Griekse alfabet..., waarin reeds ca. 800 v. C. het moderne alfabet vrijwel compleet herkenbaar is.’Ga naar eind(4) Het is van groot belang te beseffen dat ons alfabetische schrift, dat alleen via onnatuurlijk handelen (zie het begin van dit artikel) verworven kan worden, is voortgekomen uit beeldschrift, tekens die de betekenis van een woord weergeven; in dit schrift staat juist de natuur van de taal, de betekenis, in het centrum van de aandacht. De Chinese karakters zijn gestileerde afbeeldinkjes van de dingen, in | |||
[pagina 4]
| |||
vakjargon de optimale referentGa naar eind(5), die de woordbetekenis respecteert. Daarom zijn het er zo veel. Gegeven de oorsprong van het alfabetische schrift is het bagatelliseren zoals hiervóór genoemd, eens zo misplaatst. Hoe de overgangen in het verre verleden, in het citaat ‘schakels’ genoemd, precies in elkaar zitten, daarnaar kunnen we slechts gissen. Maar ook kunnen we een beeld scheppen dat de veronderstelde concrete situatie voor het hedendaagse begrip dichterbij brengt. Gaarne waag ik een poging iets van de ‘schakels’ aanschouwelijk te maken aan de hand van het beeld- en rebusbeginsel, en in onze bloedeigen moedertaal, dat spreekt. Natuurlijk moet u dat met de nodige mutatismutandis-activiteit lezen. Hier volgt, bij wijze van exempel, mijn hypothese. Het beeld voor ‘huis’ was aanvankelijk: Dat werd gestileerd tot en daaruit kwam na verloop van tijd een H voort. Het beeldje voor een ui (het bolgewas) was: , een beetje een uitgelopen ui, en die werd afgeraffeld tot: Het puntje op de i is een overblijfsel van het uitloopsel. De s stamt af van een onomatopee, een menselijke imitatie van het gesis van een slang: ‘ssssss’. Maar gesis kun je niet tekenen. Een slang wel en het stileren gaat als vanzelf; overblijfsel van een nog herkenbaar kronkeldier: Geformaliseerd weergegeven is er het volgende gebeurd:Dit is overgesimplificeerd en een beetje komisch (vind ik), maar het schematiseert aardig een doodernstig veronderstelde m.i. aannemelijke waarheid. Met een flinke dosis inspanning is deze onbeholpen voorstelling van zaken te metamorfoseren tot een echte Theorie, zoals de wetenschap betaamt, een theorie die niet onderdoet voor die van Uitdijend Heelal, Oerknal of Evolutie. Zelfs empirische ondersteuning behoort tot de mogelijkheden. De waarschijnlijkheden met betrekking tot de afkomst van het alfabetische schrift kunnen een levenskrachtige verklaring bieden voor het feit dat we allemaal zo hechten aan het woordbeeld en kwaad worden als daarin wordt ingegrepen. Want zo'n ingreep betekent meer dan het herzien van een praktische afspraak betreffende noteren, namelijk een aantasting van de betekenis, compleet met gevoelswaarde, connotatie, associatie, enzovoorts. Dat uit zich vooral als er een emotioneel belast en beladen woord in het geding is. Want was het niet ginekoloog dat het Comité van Ministers van de Nederlandse Taalunie als één man deed oprijzen en zijn Veto uitspreken over een spelling waardoor een eerbiedwaardig medisch specialisme wordt geridiculiseerd? Aan dit verbod was geen taalkundige te pas gekomen, het berustte gewoon op emotionele argumenten. (Die zijn altijd het sterkst.) Op weerzin. Weerzin tegen een verstoord woordbeeld. De ministers voelden blijkbaar dat spelling niet louter een kwestie van bewuste regelgeving is, ‘mensenwerk’ in de denigrerende zin van het woord, maar een grotendeels in nevelen gehuld groeiproces. Bagatelliseren deden zij het schrift in elk geval niet. | |||
[pagina 5]
| |||
Het Nieuwe Groene Boekje en de harde werkelijkheidOns schrift mag dan in hoge mate een soort natuur zijn en veel krachtiger deel uitmaken van de taal zelf dan verlichte al of niet taalkundige geschoolde geesten beweren, geheel zonder mensenwerk, ja autoritaire regelgeving, kan de spelling het heden ten dage niet stellen. Veel democratie kan zij daarbij niet gebruiken. Lezen en schrijven zijn op zichzelf al elitaire vaardigheden. De ruim veertigjarige hoogste autoriteit, het Groene Boekje (1954) voldeed niet aan de eisen van de praktijk. Dat heeft het Boekje mijns inziens nooit gedaan, maar pas betrekkelijk kort geleden werd herziening urgent bevonden. Dat kwam ten eerste doordat het aantal woorden sinds zijn verschijning ontzaglijk is toegenomen met o.a. honderden Engelse of aan het Engels ontleende woorden, maar vooral doordat de samenstellers van weleer de macht van het woordbeeld schromelijk hebben onderschat: zij lieten voor één-en-hetzelfde woord vaak meer dan één spelling toe, maar introduceerden tegelijkertijd het begrip voorkeurspelling. Dat bracht bij iedereen het woordbeeld aan het wankelen, ook al moesten officiële teksten (zoals wetten, kamerverslagen, overheidsproza) in de voorkeurspelling geschreven worden. Bovendien waren velen wat ongelukkig met de regel van de zogenaamde verbindingsklank [n] (die allesbehalve een verbindingsklank is, dat ook nog). Daarvoor hadden de deskundigen iets heel nieuws bedacht: die [n] moest gespeld worden indien het eerste deel van de samenstelling ‘aan een meervoud doet denken’. Dáárom was het ‘kippenhok’ maar ‘kippepoot’. De perenboom evenwel, die ons toch onweerstaanbaar aan veel peren doet denken moest in geschrifte ‘pereboom’ worden, ‘pere-’ drukt hier, vond men, de soort boom, beter gezegd de boomsoort uit, net als ‘eike-’ in ‘eikeboom’. In het tegenwoordige Groene Boekje heeft men dat verwarrende voorschrift trachten te corrigeren door middel van een volkomen uit de lucht gegrepen, waarschijnlijk door wanhoop ingegeven regel: het eerste deel van een samenstelling eindigt op een n als het een meervoud kent met een n en uitsluitend met een n. Het is ‘gedachtegoed’ omdat het meervoud van ‘gedachte’ zowel ‘gedachten’ als ‘gedachtes’ is (?!) en ‘waardetransport’ vanwege ‘waarden’ en ‘waardes’ (??!!). Verder meldt het Boekje geheel in strijd met z'n eigen regels ‘eendelijk’ (maar ‘eendenborst’); waarschijnlijk is dat gewoon fout. Eén en ander maakt (daar komt-ie!) dat het ‘pannenkoek’ is geworden. ‘Paddestoel’ blijft zonder n omdat er geen padden aan te pas komen. Hoewel het aandeel van koninginnen, prinsessen en huzaren in de culinaria koninginnensoep, prinsessenbonen en huzarensla me eveneens nihil lijkt, is de bovenstaande spelling geheel volgens het Boekje. ‘Eikeboom’ is inmiddels ‘eikenboom’ geworden. ‘Apekool’ is ‘apekool’ gebleven. Absoluut onverantwoord is de behandeling van het grammaticaal geslacht, dat zo nauw verweven is met het biologisch geslacht. Bij deze opmerking laat ik het, want het probleem hoort thuis in de contreien van seksisme, genderistiek en dergelijke. Ernstige taalkundige problemen, waar geen Groen Boekje buiten kan blijven. Maar daar wordt, vooralsnog geheel buiten het Boekje om, aan | |||
[pagina 6]
| |||
gewerkt.Ga naar eind(6) Intussen meldt het dat ‘minister’, ‘arts’ en ‘professor’ mannelijk zijn. Tegenover de hier gesignaleerde bezwaren staat de verbetering van het stabiele woordbeeld en de nieuwe aanwinst van de syllabeverdeling van ieder woord (afbrekingsvoorschriften; af-bre-kings-voor-schrif-ten). Handig. Maar de tekorten van het Boekje zijn evident. De afdeling Speciale kwesties van de Leidraad is een soort verlaat excuus. Het Boekje lijkt wel halsoverkop uitgegeven.Ga naar eind(7)
Helaas, kranten, tijdschriften, officiële publicaties en databestanden heeft men inmiddels aangepast, en ook vrijwel alle uitgevers hebben zich aan de nieuwe eisen geconformeerd. Onder protest soms. De strategie van de woordenboeken vergt een hoofdstuk apart. Mocht niettemin het Comité van Ministers ooit opnieuw tot een herziening overgaan, dan is het aan te bevelen daar niet meer dan twee goede linguïsten mee te belasten, een Vlaming en een Nederlander die het goed met elkaar kunnen vinden. Die zouden vervolgens een instituut kunnen vormen voor permanente bijstand in het alfabetische verkeer in de Lage Landen. Een soort Hoge Raad voor de Nederlandse Spelling. Vragers en klagers weten dan bij wie ze terecht kunnen. Want spellen is - en blijft - moeilijk. |
|