| |
| |
| |
Het Multatuli-jaar 1995
Olf Praamstra (Leiden)
't Is zonderling dat zoveel mensen zich verstouten kinderen te hebben.
In Artis ken ik een oppasser die weet om te gaan met de tygers. Een ander is geschikt voor de vogels. Ook de kunstmatige visteelt heeft z'n specialiteiten.
Maar kinderen houdt ieder. (Idee 213)
Vaak lijkt het erop dat deze redenering ook op Multatuli zelf van toepassing is; in twee opzichten: hij had, niet gehinderd door specialistische kennis, over van alles en nog wat een uitgesproken mening; en aan de andere kant heeft geen schrijver in Nederland zoveel reacties opgewekt, van voor- en tegenstanders, zowel van kenners als van mensen die, hoewel ze nauwelijks een letter van Multatuli gelezen hadden, zich toch geroepen voelden iets over hem te schrijven. Meer dan vijfduizend boeken en artikelen telt de bibliografie van Multatuli intussen en het einde is nog lang niet in zicht.
Vooral 1995 was weer een rijk Multatuli-jaar. In maart 1995 werden de twee laatste delen van zijn Volledige Werken aangeboden aan prins Willem-Alexander. Onder de klanken van Tsjaikowski's Bloemenwals daalden de vijfentwintig delen in een cassette uit de nok van de Amsterdamse stadsschouwburg op het toneel, waar ze door de bezorger ervan, Hans van den Bergh, aan de prins werden overhandigd. Samen bijna 20 000 bladzijden van en over Multatuli.
Al die feestvreugde kon niet verhullen dat de geschiedenis van de uitgave van de Volledige Werken niet altijd even voorspoedig is geweest. Onder leiding van Garmt Stuiveling volgden de eerste zeven delen - Multatuli's gedrukte werken - elkaar in hoog tempo op: in 1950 verscheen deel één en drie jaar later deel zeven. Maar vanaf deel acht, het eerste deel van de brieven en documenten, lag het tempo heel wat lager. Deel acht verscheen in 1954, deel negen in 1956, deel tien in 1960, en pas in 1977 zag Stuiveling kans om weer een nieuw deel te produceren. Vanaf dat moment zat de gang er weer in en verschenen er in tien jaar zes nieuwe delen. Na het overlijden van Stuiveling in 1985 kreeg Hans van den Bergh de leiding over het project, en nu is deze grootse onderneming dan eindelijk voltooid.
De inhoud van beide delen is nogal divers. De eerste veertig bladzijden van deel XXIV handelen bijna uitsluitend over Douwes Dekkers slechte gezondheidstoestand; een situatie die verklaart dat men hier weinig brieven van en veel over hem aantreft. De laatste brief van zijn hand is gedateerd 11 februari 1887, waarin hij aan P.H. Ritter meedeelt ‘voor 't eerst in 'n heele maand’ - om die woorden nog meer nadruk te geven, worden ze door hem onderstreept - goed te hebben geslapen. Acht dagen later overlijdt hij.
Zijn overlijden wekt een stroom van in memoriams en herinneringen in
| |
| |
kranten en tijdschriften op. Daartussendoor correspondeert zijn weduwe, Mimi Hamminck Schepel, met familie, vrienden, kennissen en bewonderaars over haar overleden echtgenoot. In die brieven van Mimi vindt men tal van gegevens over Dekkers laatste dagen en zijn crematie. Het hele verdere jaar staat in het teken van Multatuli's dood. Het is over het algemeen weinig interessante lectuur en vooral het lezen van de talloze herdenkingsartikelen in kranten en tijdschriften is slaapverwekkend. Veel stukken lijken van elkaar overgeschreven en op een enkele uitzondering na bieden ze weinig nieuws. Die enkele uitzonderingen worden gevormd door schrijvers die persoonlijke herinneringen ophalen aan ontmoetingen met Multatuli.
Op p. 495 van deel XXIV begint het zogenaamde ‘bezemwagendeel’, waarin de nagekomen brieven en documenten verzameld zijn. Omwille van een evenwichtige verdeling van het aantal pagina's over beide laatste delen zijn deze nagekomen documenten over twee delen verspreid: deel XXIV bestrijkt de periode 1839-1870, deel XXV de periode 1871-1886. Veel van de nagekomen brieven zijn in de loop der tijd eerder verschenen. Maar nu staan ze eindelijk bij elkaar. Het begint met de indertijd in Over Multatuli gepubliceerde herinneringen van A.P. Godon aan zijn vriendschap met Multatuli in Batavia tussen 1839-1842, kort daarop volgt de belangrijke correspondentie tussen Dekker, zijn broer Pieter en hun beider vriend A.C. Kruseman, die eerder in Tirade verschenen is. In de inleiding bij deze nagekomen brieven en documenten stipt Hans van den Bergh de voornaamste al aan: naast de hierboven genoemde zijn dat de brieven aan Carel Vosmaer, de briefwisseling met de firma Enschedé & Zonen naar aanleiding van zijn medewerking aan de Opregte Haarlemsche Courant en de correspondentie met de Cohen Stuarts.
Op p. 234 van deel XXV staat het laatste van deze nagekomen stukken. En dan volgen de registers, waarnaar al zo lang is uitgekeken. Het eerste register, het ‘Korrespondentieregister’, vermeldt de namen van personen en instellingen met wie Multatuli gecorrespondeerd heeft; daarop volgt het ‘Namenregister’, dat de namen vermeldt van instellingen en alle werkelijk bestaande personen, en de titels van boeken, die in deel I t/m XXV van de Volledige Werken voorkomen. Hierdoor wordt de grote hoeveelheid materiaal die in de 19 500 bladzijden is verzameld eindelijk ontsloten.
Nog voor de voltooiing van de Volledige Werken, in 1994, verscheen de handelseditie van de dissertatie van Philip Vermoortel, De parabel bij Multatuli. Wat afgaande op de titel een detailstudie lijkt, is in werkelijkheid een onderzoek naar de kern van Multatuli's schrijverschap. Er zijn twee redenen voor Vermoortel om zich in het bijzonder met de parabel bij Multatuli bezig te houden. Multatuli ziet in het voetspoor van Jezus, met wie hij zich zo graag en veelvuldig identificeerde, de parabel als een genre dat bij uitstek geschikt is om een boodschap te verkondigen; en daarom neemt de parabel zo'n belangrijke plaats in zijn oeuvre in. De tweede reden is, dat de ‘parabel-techniek’ in Multatuli's hele oeuvre een zeer belangrijke plaats inneemt. In het tweede deel van zijn studie gaat Vermoortel daar dieper op in.
Het boek bestaat uit drie delen. In het eerste deel geeft Vermoortel een
| |
| |
uitvoerig exposé van de bestaande theorieën over de parabel (en verwante genres als allegorie en fabel) om ten slotte tot de conclusie te komen, dat elke definitie van het genre parabel historisch bepaald is en afhankelijk van het materiaal waarop ze is gebaseerd. De consequentie hiervan is dat het niet mogelijk is om met één algemeen geldige parabeldefinitie ‘uit Multatuli's oeuvre de “echte” parabels te distilleren of, omgekeerd, de teksten die hij “parabel” noemt, aan dat model te toetsen’ (p. 98). In plaats daarvan zal Vermoortel op grond van wat Multatuli zelf over het genre zegt, en met behulp van een aantal verhalen die Multatuli expliciet parabel noemt, zijn parabelpoëtica reconstrueren. Het voorafgaande overzicht dient slechts om Multatuli's beschouwingen enig reliëf te geven en die historisch te situeren. Voor de meer dan 100 bladzijden die deel I telt, is dat een nogal mager resultaat en het advies dat Vermoortel in de Inleiding geeft, dat de lezer die in het eigenlijke onderwerp - de parabel bij Multatuli - geïnteresseerd is, gerust het eerste deel kan overslaan, is daarom meer dan een beleefdheidsformule.
In deel II probeert Vermoortel om op basis van fragmenten en passages uit Multatuli's werk en correspondentie diens parabelpoëtica te reconstrueren. Deze reconstructie leert dat bij Multatuli centraal staat dat de parabel een retorisch-strategische functie heeft. ‘Zij dient om de lezer tot een “besef”, een “inzicht”, een “idee” van “waarheid” te brengen. Omdat de feitelijke waarheid wegens haar dorre karakter niet gelezen wordt, doet de parabelverteller een beroep op een “kleed” dat als lokmiddel fungeert en als zodanig de waarheid “toegang” moet doen vinden’ (p. 141). Het is een klassieke opvatting van de parabel die wortelt in een lange retorische traditie die loopt van Aristoteles tot Lessing en die in het bijzonder verwant is aan de negentiende-eeuwse omschrijving van het genre (p. 212-214).
Het gevaar van deze parabelpoëtica is natuurlijk dat men vanwege de onvermijdelijke ‘leugen’ in het ‘kleed’ de waarheid niet gelooft, dan wel dat men uitsluitend aandacht heeft voor juist dat ‘kleed’. Iedereen die maar enigszins bekend is met Multatuli, herkent deze problematiek; ze duikt te pas en te onpas op in zijn werk en in z'n brieven. Om gelezen te worden moet hij de waarheid verpakken in een aantrekkelijke vorm, met het risico dat het publiek alleen nog maar oog heeft voor die vorm! Dit dilemma heeft vanaf het begin zijn schrijverschap bedreigd. Want, zo toont Vermoortel overtuigend aan, deze parabelpoëtica is niet alleen van toepassing op de door hem geschreven parabels in engere zin, maar in ruimere zin op zijn gehele oeuvre, te beginnen met Max Havelaar. Nooit is het hem om de vorm, steeds om de ‘waarheid’ te doen geweest. En de grote teleurstelling van Multatuli is geweest dat ‘men’ zich zo weinig aan die ‘waarheid’ gelegen liet liggen.
Duidelijk wordt uit deze studie - en daarom is het zo'n verhelderend boek - dat men daarvoor niet, zoals Multatuli doet, alleen de lezers verantwoordelijk kan stellen. Er zijn ten minste twee redenen waarom die ‘waarheid’, zijn boodschap, niet zo toegankelijk was. In de eerste plaats stoelt zijn verwachting dat men geen enkele moeite zal hebben om zijn ‘parabels’ te begrijpen, op een grote overschatting van zowel de intelligentie als de welwillendheid van zijn
| |
| |
lezers. In de tweede plaats is de ‘waarheid’ die hij verkondigt, voor veel mensen, ook voor hen die hem goedgezind zijn, onverteerbaar.
Waar zijn grote voorbeeld Jezus door middel van parabels het evangelie verkondigde, preekte Multatuli het ongeloof: het geloof dat men niets moest geloven. Multatuli is een subversief schrijver, die telkens weer het geloof in traditionele waarden en normen probeert te ondermijnen. Het is dat revolutionaire karakter van zijn werk dat hem zo populair maakte bij de opkomende arbeidersbeweging, ondanks het feit dat hij wars was van het socialisme. Want in tegenstelling tot de socialisten stelde hij voor de oude zekerheden geen nieuwe in de plaats: hij had maar één boodschap, en die luidde dat ieder mens zelf moest leren nadenken. Voor de meeste van zijn lezers bood zo'n dynamische opvatting van de waarheid te weinig houvast en naarmate de tijd verstreek, voelde Multatuli zich minder en minder begrepen. Tegen deze achtergrond klinkt de ondertitel van Vermoortels boek - ‘Hoe moet ik u aanspreken om verstaan te worden?’ (een citaat uit 1861, uit Minnebrieven) - als een wanhoopskreet. Uiteindelijk verliest Multatuli alle vertrouwen in de macht van het woord en doet er het zwijgen toe. Mistroostig laat hij aan het einde van zijn leven weten, dat als hij alles kon overdoen, hij zou kiezen voor geld, macht en wapens - alleen daarmee kon men iets bereiken (p. 161, 215).
In het derde en laatste deel van het boek wordt een aantal parabels van Multatuli geanalyseerd. Het doel daarvan is tweeledig: (1) hoe past Multatuli zijn parabelpoëtica toe, en (2) het verfijnen van diezelfde poëtica op grond van deze teksten. Dit onderzoek levert niet veel meer op dan de conclusie dat Multatuli het begrip parabel in de praktijk ruimer neemt dan men op grond van zijn poëtica zou mogen verwachten, en - maar dat stond eigenlijk ook al in deel II - ‘dat hij zich bij “parabel” niet zozeer of niet uitsluitend een “genre” voorstelde in de zin van een bepaald type verhaal, maar eerder een procédé, een manier van functioneren’ (p. 313). Afgezien van de interpretaties van de vier geanalyseerde parabels biedt dit derde deel dus weinig nieuws. Heel kort worden ten slotte onder de kop Besluiten de belangrijkste conclusies in zeven ‘stellingen’ neergelegd, terwijl vier ‘hypothesen’ de weg wijzen naar verder onderzoek. Ook uit deze Besluiten blijkt, dat het tweede deel van deze studie verreweg het belangrijkst is. Wat Vermoortel hierin beweert, graaft dieper dan alles wat hiervoor over het schrijverschap van Multatuli is geschreven.
Van dezelfde Philip Vermoortel verscheen een jaar later De schrijver Multatuli, een boek, of beter boekje - want het telt niet meer dan 80 bladzijden -, dat bestemd is voor een veel breder publiek en bedoeld als een inleiding op Multatuli's werk. ‘Om tot een juister begrip te komen van Multatuli's oeuvre, moeten we allereerst van Max Havelaar af.’ Met deze provocerende uitspraak opent Vermoortel zijn betoog, om vervolgens in drie hoofdstukken aandacht te vragen voor de vele duizenden bladzijden die Multatuli na Max Havelaar geschreven heeft. Het eerste hoofdstuk met de titel ‘Ik geef wenken, geen regels’ sluit aan bij wat hij in zijn dissertatie geschreven heeft over Multatuli, die als een nieuwe Messias het geloof in traditionele waarden en normen probeert te ondermijnen, maar zonder daar nieuwe zekerheden tegenover te stellen.
| |
| |
Multatuli, zo blijkt ook uit het tweede hoofdstuk ‘Alles is in alles’, is een voorstander van ‘vrije studie’. Het gewone onderwijs, waarin feitenkennis centraal staat en algemeen aanvaarde wijsheid wordt overgedragen, deugt niet: het belemmert het vrije, onafhankelijke denken. Met verstrekkende gevolgen:
In die beknotting van het vrije, kritische, zelfstandige denken op school ligt dan weer ‘den grond tot den vervloekten afkeer van geestelyke inspanning, tot de roestige luiheid die onze Maatschappy kenmerkt’. (Idee 864) (p. 23)
Het was die luiheid die volgens Multatuli verantwoordelijk was voor de achterstand van Nederland op literair en cultureel gebied. Vandaar dat hij het uitroeien van vooroordelen als een van zijn belangrijkste doelstellingen beschouwde, in het bijzonder op het gebied waar die zich het sterkst manifesteerden: de seksualiteit en de religie. Door die kritische houding, door de nadruk op het vrije denken, blijft Multatuli actueel. Hij legt verbanden tussen de meest uiteenlopende zaken - ‘alles is in alles’ -, en daardoor raakt hij, hoewel hij uitgaat van tijdgebonden feiten en problemen, toch steeds de kern van de zaak, die van alle tijden is (p. 35).
Het derde hoofdstuk, ‘Och, al die lettertjes’, behelst een lofzang op Multatuli's stijl. Om de mensen van zijn ‘waarheid’ te overtuigen, moest Multatuli zich zo nauwkeurig mogelijk uitdrukken en getroostte hij zich alle inspanning om zijn lezers te overtuigen. Als geen ander heeft hij de Nederlandse taal vernieuwd. Hij was, concludeert Vermoortel, een genie, een ‘taaltovenaar’.
De opzet van Vermoortel zal intussen duidelijk zijn. Zijn boekje is een aanhoudend pleidooi om Multatuli te lezen. Vandaar de nadruk op Multatuli's actualiteit en de lof voor zijn onovertroffen stijl. Het leidt tot een enthousiasmerend, maar weinig kritisch essay, waarin het werk centraal staat. Slechts een enkele keer legt Vermoortel een verband tussen werk en leven; bijvoorbeeld als hij Multatuli's afkeer van systemen verklaart uit zijn opvoeding en jeugd (p. 11-12). Wel voegt hij als vierde hoofdstuk nog een korte biografische schets toe, waarin opvalt dat hij zich zo nu en dan geroepen voelt om als een ouderwetse Multatuliaan zijn lievelingsschrijver tegen, zoals hij het noemt, ‘binnenskamerse verdachtmaking en roddel’ te verdedigen (p. 77). In het begin van zijn opstel had Vermoortel zelf al geconstateerd, dat niet alleen tijdgenoten, maar ook latere generaties zo sterk door Multatuli's oeuvre waren aangegrepen, dat zij zich genoodzaakt voelden om hem te verdedigen dan wel tegen hem te keer te gaan, alsof het om een ‘springlevende vriend of vijand’ ging (p. 9-10). Dat geldt dus ook voor Vermoortel zelf: voor hem is Multatuli zo'n ‘springlevende vriend’.
Het essay van Vermoortel is een prima aanvulling op de Multatuli-biografie van Hans van Straten, Multatuli, van blanke radja tot bedelman. Staat bij de eerste het werk centraal, bij Van Straten is het omgekeerd; het werk van Multatuli komt in deze levensbeschrijving nauwelijks ter sprake. Met alle gevolgen van dien, want Multatuli is tegen zo'n aanpak niet echt goed bestand. Zijn leven is een aaneenschakeling van incidenten, van vaak bizarre voorvallen, en kan
| |
| |
alleen goed begrepen worden tegen de achtergrond van zijn denkwereld, van zijn ideeën en gevoelens, die hij in zijn werk ontvouwt. Wie als Van Straten zo eenzijdig de nadruk legt op zijn uiterlijke ontwikkelingsgang, levert al snel een schets van een mallotig warhoofd, een vrouwengek en een gokker, die geen morele scrupules kent en niet voor rede vatbaar is. Dat is weliswaar buitengewoon onderhoudend om te lezen, maar het doet zijn persoon geen recht. En hoewel Van Straten soms suggereert het verhaal van binnenuit te vertellen, is het vooral het werk van een buitenstaander gebleven.
In de Nederlandse pers is deze biografie over 't algemeen slecht ontvangen. Daar is ook wel reden toe. Op het omslag wordt de indruk gewekt dat dit de eerste biografie is, die verder gaat dan 1860, het jaar waarin Max Havelaar verscheen. Dat is natuurlijk niet waar, en Van Straten weet dat ook wel, want in de bibliografie die in zijn boek is opgenomen, staan de titels van een aantal oudere biografieën vermeld; biografieën die bovendien completer zijn dan de zijne, omdat zij het hele leven van Multatuli beschrijven, terwijl Van Straten zich beperkt tot zijn leven na 1860. Zijn boek is bedoeld als een vervolg op de eerdere halve biografieën van E. du Perron, De man van Lebak (1937) en Paul van 't Veer, Het leven van Multatuli (1982), die beiden eindigen in 1860. In het eerste hoofdstuk vat Van Straten kort het leven van Multatuli, van zijn geboorte in 1820 tot ongeveer 1860, samen om daarna in 29 hoofdstukken de periode van 1860 tot zijn dood in 1887 te beschrijven.
Een andere reden voor kritiek op het boek is dat het duidelijk haastwerk is. Uit het nawoord, gedateerd ‘Utrecht, maart-december 1994’, kan men afleiden, dat Van Straten zijn boek in ongeveer negen maanden heeft geschreven. Dat wil uiteraard niet zeggen, dat het hele project zolang heeft geduurd. Ongetwijfeld is hij eerder begonnen met de bestudering van Multatuli's leven en werk, en zijn bibliografie telt ruim 100 titels. Dat lijkt overigens meer dan het is. Zoals uit het hierboven genoemde aantal studies over Multatuli blijkt, is dat slechts een fractie van wat er over hem geschreven is. Maar bovendien onthullen de noten bij de hoofdstukken, dat Van Straten in feite heel wat minder bronnen heeft verwerkt dan in zijn bibliografie vermeld staan. Verreweg de voornaamste bron die hij noemt, zijn de Volledige Werken. Wat dat aangaat, had hij een primeur, want hij is de eerste biograaf geweest die over een bijna compleet exemplaar van de Volledige Werken heeft kunnen beschikken. En hij heeft er ruim gebruik van gemaakt: citaten eruit beslaan ongeveer de helft van deze biografie.
Omdat Multatuli zo goed kan schrijven, ligt het voor de hand om ruim uit zijn werk te citeren, maar het heeft iets gemakzuchtigs en het maakt het Van Straten moeilijker om zijn stempel op deze biografie te zetten. De voornaamste kritiek die men op dit boek kan hebben, is dat er nergens een duidelijke visie op Multatuli naar voren komt. Van Straten leunt in zijn beeldvorming van Multatuli sterk op wat eerder door de weduwe, Mimi, in haar uitgave van Multatuli's Brieven over hem is verteld, en op het werk van de Vlaamse Multatuliaan Julius Pée. Beiden zijn zeer subjectief in hun bewondering voor Multatuli en hebben een uitgesproken kijk op zijn leven, die niet onomstreden is. Wat dat aangaat, biedt deze biografie weinig nieuws en doet zij zelfs enigszins ouderwets aan.
| |
| |
Een enkele keer doet Van Straten een poging om iets nieuws te onthullen, maar dat gaat hem niet goed af. Zijn (verhulde) suggestie dat Multatuli de door hem zwanger gemaakte Charlotte de Graaf naar zijn vrouw Tine in Brussel stuurt om daar geaborteerd te worden, is louter speculatie (p. 122-123). En een foute interpretatie van de verkoop- en oplagecijfers van Max Havelaar brengt Van Straten tot de geheel uit de lucht gegrepen conclusie, dat er in 1865 een groot aantal Havelaars naar Nederlands-Indië verzonden is (p. 156-158). ‘Kon Funke wel rekenen’, vraagt Van Straten retorisch, als de eerste in 1880 de totale oplage van Max Havelaar tot dan toe op ongeveer 13 000 schat. Zelf komt hij namelijk op een aanzienlijk lager aantal uit (p. 396). Nader onderzoek heeft intussen uitgewezen, dat Van Straten er met zijn schatting geheel naast zit en dat er aan Funkes berekeningen niets mankeert (Zie Hidde van der Veen, ‘Wie smoorde Max Havelaar?’, in: Over Multatuli, 36 (1996), p. 14-28).
Er valt nogal wat op Van Stratens Multatuli-biografie aan te merken: zij is niet altijd even betrouwbaar, nieuwe feiten of inzichten brengt zij niet of nauwelijks aan het licht, en voor een nieuwe biografie laat zij dan ook alle ruimte. En toch is het een onderhoudend boek geworden. Het leven van Multatuli is zo rijk aan incidenten, zo bizar, dat zelfs een dergelijk oppervlakkig overzicht van de jaren tussen 1860 en 1887 nog fascinerende lectuur oplevert.
Heeft Van Straten zijn boek in ongeveer negen maanden geschreven, aan K. ter Laan's Multatuli-encyclopedie is meer dan een mensenleven gewerkt. K. ter Laan (1871-1963) was een bekende sociaal-democraat - de eerste ‘rode’ burgemeester, van 1916 tot 1937, te Zaandam - en een vurig bewonderaar van Multatuli. In 1916 begon hij materiaal te verzamelen voor een woordenboek, dat tot doel had ‘de wijsheid van Multatuli onder de aandacht van de gewone mens te brengen’. Toen hij overleed, was het werk nog niet af, en een jaar na zijn overlijden, in 1964, ontving het Multatuli Genootschap uit de nalatenschap zijn materiaalverzameling:
ongeveer 10 000 fiches, vaak in de vorm van onooglijke briefjes, afgescheurde enveloppen, achterkanten van al voor andere doelen gebruikte systeemkaarten, bloknootvelletjes en al wat een crisis-bewuste socialist nog meer aan bruikbaar oud papier onder handen kwam. (p. VII)
Zo trof Hans van den Bergh de verzameling in 1983 aan. Een eerste onderzoek wees uit, dat deze fiches een schat aan informatie bevatten over personen en zaken uit de wereld van Multatuli, die men elders niet of slechts met grote moeite kon achterhalen. Daarom besloot het Multatuli Genootschap deze door Ter Laan opgezette encyclopedie over Multatuli alsnog uit te geven. In 1984 ging het project van start. Toen werd duidelijk dat in feite het hele werk over gedaan moest worden. Ter Laan bleek een sloddervos, zodat elk jaartal, elke verwijzing gecontroleerd moest worden. Ook moesten alle verwijzingen naar Multatuli's werk aangepast worden aan de uitgave van de Volledige Werken. En uiteraard moest het bijgewerkt worden: sinds 1963 waren er al weer honderden nieuwe studies over Multatuli verschenen. Nagenoeg alle lemma's werden herschreven:
| |
| |
sommige ingekort, andere juist uitgebreid, overbodige lemma's verwijderd en nieuwe toegevoegd. Eigenlijk is alleen het idee, de opzet van het werk van Ter Laan overgebleven. Er zijn de afgelopen vijftien jaren dan ook veel mensen bij het project betrokken geweest, van wie Chantal Keijsper ten slotte de eindredactie heeft gevoerd. Maar het resultaat is indrukwekkend: ruim vijfhonderd bladzijden, verdeeld in twee kolommen, vol informatie over Multatuli. Na het alfabetische gedeelte volgen nog twintig bladzijden illustraties, terwijl het geheel besloten wordt met een ‘Namenregister’.
Onder de lemma's in deze encyclopedie zijn er toch nog heel wat, die men ook in andere naslagwerken gemakkelijk kan vinden, zoals bijbelnamen en mythologische en historische figuren die in Multatuli's werk voorkomen. Het belang van deze encyclopedie ligt vooral in de beschrijving van meer particuliere personen, plaatsen en zaken die een rol hebben gespeeld in Multatuli's leven en werk. Hier vindt men informatie die men in andere naslagwerken vergeefs zoekt; hier vindt men ook, door een uitgebreid systeem van verwijzingen, gegevens over het belang van bepaalde begrippen en personen in Multatuli's wereld. Al gaat het misschien te ver om, zoals Hans van den Bergh in het Voorwoord beweert (p. X), te zeggen dat deze encyclopedie kan dienen als een soort van zakenregister op de Volledige Werken, het is wel heel handig om dit boek dicht bij de Volledige Werken in de buurt te hebben. En los daarvan is het, voor wie in Multatuli geïnteresseerd is, een leuk boek om in te bladeren.
Over Multatuli raakt men niet uitgeschreven. Als geen andere schrijver lokt hij reacties uit, ook vandaag nog, ruim honderd jaar na zijn dood. Hij blijft een fascinerende persoonlijkheid, en mooier nog is zijn werk zelf. Daarom ook is van alles wat er in 1995 met betrekking tot hem het licht zag, de voltooiing van de Volledige Werken verreweg het belangrijkste. Deze Volledige Werken mogen in de bibliotheek van geen enkele vakgroep Nederlands ontbreken, ook niet in het buitenland.
| |
Besproken titels
Multatuli, (1995). Volledige Werken, dl. XXIV en XXV. Amsterdam: G.A. van Oorschot, XXIV: ISBN 90-282-0855-0, 760 blz. f 80: XXV: ISBN 90-282-0856-9, 604 blz. f 80. |
Philip Vermoortel, (1994). De parabel bij Multatuli. Hoe moet ik u aanspreken om verstaan te worden? Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. 800 BEF. |
Philip Vermoortel, (1995). De schrijver Multatuli. Den Haag: Sdu Uitgeverij. ISBN 90-120-8182-3, 88 blz. f 19.90. |
Hans van Straten, (1995). Multatuli, van blanke radja tot bedelman, een schrijversleven. Amsterdam: Uitgeverij Bas Lubberhuizen. ISBN 90-739-7838-6, 432 blz. f 59,50: geb. f 75. |
K. ter Laan, (1995). Multatuli-encyclopedie red. Chantal Keijsper. Den Haag: Sdu Uitgeverij. ISBN 90-120-8181-5, 556 blz. f 69.90. |
|
|