Dat de dichter zijn leven in de verte voorbij ziet trekken, is de eerste gedachte die bij je opkomt. Over een woestijn van tijd heen kijkt hij. En het verleden lijkt voorbij te gaan in weken. Vandaar het getal zeven. Ze vallen als ze voorbij zijn, maar worden weer gevolgd door nieuwe. Altijd maar door. Het gedicht geeft een schitterend beeld van het voorbijgaan (in dubbel opzicht) van de tijd, van een terugblik op het leven ook, waarin, op afstand, alles op elkaar lijkt. Vanuit de verte wordt tijd eeuwigheid. En zo wordt de terugblik ook een vooruitblik.
De vogel is nu gevlogen, maar er zal nog lang naar de hemel worden gekeken. Opvallend is dat het Raster-nummer zo veel bijdragen over zijn persoon en zoveel herinneringen bevat. Over het werk wordt niet zoveel gezegd. Maar wie wil, kan besluiten dat waar het over zijn persoon gaat, het ook over zijn werk gaat. Hij stond achter zijn werk: zeker bij het onvergetelijke voorlezen ervan. En de jaarringen op zijn diep gegroefde gezicht konden ons er voortdurend aan herinneren, hoe lang hij zich al in de literatuur manifesteerde en dat altijd op de eerste rij, waar het nieuwste aanwezig is. Hij is blijven experimenteren tot het laatst.
Kouwenaar woont de helft van het jaar in het zuiden van Frankrijk. Een zomerhuis dus, dat hij elk jaar weer afsluit, elk jaar een afscheid, elk jaar niet weten of de volgende zomer gehaald wordt. Elk jaar dus even sterven. Het huis, dat in zijn poëzie altijd een grote rol heeft gespeeld, staat nu, in, kan men zeggen, de laatste gedaante centraal in veel van zijn gedichten. En de natuur, en dat is wellicht wat ongewoon bij deze stadsmens. Vanuit de verte bereiken hem de doodsberichten van de vrienden. En de afstand maakt terugblikken haast onvermijdelijk. In het genoemde nummer van Raster staat een heel mooi gedicht over Schierbeek. ‘Toen wij nog jong waren en de wereld nog oud was’, is de eerste regel ervan. En dan volgt een herinnering, waarin de zo vitale Schierbeek in een enkele regel, midden in de stilte van het verleden, gestalte krijgt. De slotstrofen luiden:
nu is het dus later, een avond na jaren, de dood
stille trein is vertrokken, de tijd van het lot
is verstreken, je reisgids ligt open
onder eendere bomen hoor ik
de hese stem van je woorden, drink ik je stilte.
Al die dood en herdenkingen, - men wordt er stil van. Een poëzie, die voor mijn generatiegenoten, als ik dat één keer zo mag zeggen, zo veel heeft betekend, wordt ten einde geschreven. Wat aan de kracht van die poëzie weinig hoeft af te doen, zoals Kouwenaars jongste bundel, De tijd staat open, kan bewijzen. De oude dichter blijft voor hoogtepunten zorgen, al leek Een geur van verbrande veren uit 1991 nauwelijks te overtreffen. De tijd staat open: op het verleden dat tegen het einde van het leven steeds groter en scherper wordt en naar de - onbekende - toekomst. Schrijven in een open tijd. Maar eerst - er wordt om voltooiing gevraagd - het gedicht ‘10 mei 1994’, en dat is de sterfdatum van