| |
| |
| |
Nederlandse cultuur en literatuur in Noord-Europa
Ingrid Wikén Bonde (Stockholm)
Doordat er reeds in de vroege Middeleeuwen handelscontacten bestonden tussen de Lage Landen en het Noorden zijn er in de taal wél sporen te vinden van beïnvloeding, maar van een literaire receptie is bijna niets bekend. De vroege invloed van Fries, Nederlands en Nederduits op de Scandinavische talen bepaalde dus rond de eeuwwisseling wel het karakter van de prille Scandinavische germanistiek en scandinavistiek (Wikén Bonde 1995, 105), maar wat de literatuur betreft, bestaat er voor zover bekend slechts een IJslands gedichtje uit de veertiende eeuw waarvan de schrijver héél misschien de Duitse Reinaertvertalingen heeft gekend (Munske 1970, 52), en een anekdote over de dief Elegast in de IJslandse en Deense versie van de kroniek van Karel de Grote (Kjaergaard 1945, 188). Wél zijn er in 1928 door professor E. Rooth in de universiteitsbibliotheek van Lund een reeks Middel-Limburgse liefdesgedichten gevonden, maar wanneer en hoe ze daar terecht zijn gekomen valt uit het daarover gepubliceerde onderzoek niet op te maken (zie b.v. Hemmes-Hoogstadt 1994). Langvik-Johannessen gewaagt van sacrale kunst die in de vijftiende eeuw in Noorwegen uit de Zuidelijke Nederlanden is ingevoerd (Langvik-Johannessen 1971), en uit enkele navragen van museumconservatoren, gericht aan de afdeling Nederlands in Stockholm, blijkt dat er ook in Zweden Nederlandse voorwerpen uit de middeleeuwse tijd aanwezig zijn, maar de grote overzichtswerken over de Nederlands-Deense en Nederlands-Zweedse betrekkingen (Holland-Danmark 1945 en Wrangel 1998) behandelen voornamelijk de diepgaande Nederlandse invloed in de zestiende en zeventiende eeuw. Het Deense standaardwerk besteedt weliswaar mede aandacht aan de middeleeuwse handelsbetrekkingen met de Friezen, maar concentreert zich toch in de eerste plaats op de grote golf van Nederlandse cultuur die Denemarken in de zestiende eeuw bereikte.
Pas in de zestiende eeuw drong, via Nederduitse vertalingen en met een Luthers-didactisch tintje bewerkt, Willems versie van het dierenepos naar Scandinavië door. In 1555 verscheen de Reinaert voor het eerst in het Deens, in een goed aan de eigen taal aangepaste versie van Herman Weigere; in 1621 volgde de Zweedse vertaling van Sigfrid Aron Forsius, een sterker tegen het Nederduits aanleunende overzetting, hoewel Forsius ook de vertaling van Weigere onder ogen had gehad. Doordat in Noorwegen tot in de negentiende eeuw het Deens de cultuur- en literatuurtaal was, valt van een afzonderlijke Noorse receptie voorlopig niet te spreken. Daarna verschenen er in Denemarken en Zweden tot in de negentiende eeuw bewerkingen, imitaties, nieuwe vertalingen en nieuwe uitgaven van het dierenepos. Het buitenlandse leengoed werd zo volledig door de ontvangende cultuur geabsorbeerd dat de vertaling Reyncke Fosz in Zweedse literatuurgeschiedenissen zelfs ‘het tot op dat ogenblik grootste
| |
| |
literaire werk in Zweden’ genoemd wordt (bv. in Ny illustrerad svensk litteraturhistoria I 1967, 312).
Een opmerkelijke opleving van de Nederlandse middeleeuwse literatuur is sedert de jaren vijftig in Noorwegen op gang. Door toedoen van de Noorse neerlandist K. Langvik-Johannessen en de universiteitslector in de Duitse literatuur Åse-Marie Nesse in Oslo werden een aantal middeleeuwse teksten in het Noors uitgegeven, o.a. Lancelot van Denemarken, Mariken van Nieumeghen, De buskenblazer, Elckerlijc, Beatrijs van Nazareths Seven manieren van minne, het Egidiuslied en Die Chierheit der gheesteliker Brulocht van Ruusbroec. Wanneer Langvik-Johannessen zelf vertaalde, riep hij soms de hulp in van de dichter Hans Henrik Holm met wie hij dan samenwerkte. Had het Elckerlijc-motief Denemarken (1912) en Zweden (1916) via vertalingen van Hofmannsthals Jedermann bereikt, in Noorwegen geschiedde de overzetting in 1978 rechtstreeks uit het Nederlands: het was geen kwestie van overnemen van een motief of van een bewerking maar van een echte vertaling.
Natuurlijk wordt het materiaal bij zo'n late introductie niet op dezelfde manier door de ontvangende cultuur geabsorbeerd als de producten die in de zestiende en zeventiende eeuw op ‘natuurlijke’ wijze werden ingevoerd, zoals bv. het in de vijftiende eeuw in het Deens, in de zeventiende eeuw in het Zweeds en eind achttiende eeuw in het Noors uit het Latijn vertaalde De imitatione Christi van Thomas à Kempis of de imitaties, compilaties of bewerkende vertalingen van een aantal Latijnse schooldrama's die het Scandinavische publiek in de tijd van Humanisme en Renaissance bereikten (o.a. de Rosimunda tragoedia van Zevecote of de Acolastus van Gnaphaeus). Gelukkig schreven Erasmus en Spinoza in het Latijn; daarom vonden ze hun weg naar iedere literatuurgeschiedenis en konden een aantal Scandinavische dichters, o.a. de Deen Holberg, heel sterk door Erasmus beïnvloed worden. Holberg bezocht trouwens Nederland en constateerde o.a. dat vooral de inwoners van de Noorse stad Bergen, waar sterke Nederlandse handelsnederzettingen bestonden, veel van de Nederlandse manier van optreden hadden overgenomen. Maar hoewel de Noorse Mariken van Nieumeghen vandaag niet dezelfde invloed zal hebben als indertijd de schooldrama's, is de vertaling voor literatuurhistorici en toneeldeskundigen van belang, evenals de Noorse Ruusbroec voor literatuurhistorici en theologen; er zal dus wel van invloed sprake zijn, maar op een meer academische manier dan vroeger.
Vanaf de zestiende eeuw gingen veel Denen voor studie naar de Nederlanden en er werden Nederlandse deskundigen op velerlei gebieden naar Denemarken gehaald. Zo vestigde zich bv. de kleinzoon van de samensteller van het Schilderboek, Karel van Mander, in Kopenhagen, waar hij in 1657 Vondel ontving. Hetzelfde verschijnsel deed zich in de zeventiende eeuw in Zweden voor. Wrangel geeft een uitvoerig verslag over alle culturele gebieden waar Nederlanders in de zeventiende eeuw in Zweden invloed hebben uitgeoefend - handel, industrie, beeldende kunsten, ambachten, architectuur, wetenschappen en literatuur - en hij somt een hele reeks Zweedse dichters op die beïnvloed werden door Nederlandse dichters, hun thema's bewerkten of reizen ondernamen
| |
| |
naar de Republiek. Tot die Zweedse navolgers behoorden o.a. de ‘vader van de Zweedse dichtkunst’, Stiernhielm en de zwerver-dichters Lucidor en Wivallius. Vondel zelf kwam voor zaken in Denemarken en Zweden en schreef lofgedichten zowel op de Zweedse als op de Deense vorsten. Vertaald werd hij nauwelijks in die periode, want zijn beschaafd publiek las hem in het Nederlands en verstond ook wel zijn toneelstukken als die eventueel door rondreizende toneelgezelschappen - zoals dat van Jan Baptista van Fornenbergh - werden opgevoerd in Kopenhagen, Stockholm of in vorstelijke paleizen elders in Denemarken en Zweden (zie Dahlberg 1992). In 1649 bracht ter gelegenheid van een vorstelijke bruiloft zo'n toneelgezelschap (de Brusselsche comedianten) voor het eerst een bezoek aan Denemarken en in 1663 kreeg Kopenhagen door het initiatief van een Nederlands koopman zijn eerste schouwburg. Voor het gewone volk vertaalde men in Zweden en Denemarken echter wél Cats, wiens stichtelijke werken, huwelijksraadgevingen en moralistische wenken, o.a. verzameld in Trou-Ringh en Houwelyck, in heel Scandinavië bijzonder populair waren en lange tijd in Scandinavische literatuurgeschiedenissen het beeld van een keurig burgerlijke Nederlandse cultuur hebben doen voortbestaan.
In 1937 en 1938 ontstond er in Zweden een kleine Vondelherleving: terwijl Vondel eerst in twee Zweedse drama's (Hedberg 1927 en Gauffin 1936) als ‘verrader van de natuurlijke Rembrandt’ verguisd was en die slechte indruk vervolgens door de vertaling van twee anti-Vondeliaanse romans (Theun de Vries: 1937, later Charles Huygens: 1948) nog versterkt werd, kwam de Nederlandse lector in Zweden, Martha A. Muusses, tegen dit Vondelbeeld in opstand. Ze publiceerde in 1937 een krantenartikel waarin ze o.a. aantoonde hoezeer de Zweedse vorsten Gustaaf Adolf en Christina door Vondel waren geprezen en het jaar daarop verschenen er in een bloemlezing van Ane Randel een reeks vertalingen van Vondelgedichten, die echter in kwaliteit ver achterbleven bij de originelen. In Noorwegen verscheen de eerste Vondelvertaling in 1954 (De Havenschendery te Bergen in Noorwegen) en in de jaren zeventig en tachtig zorgde de Vondelkenner Langvik-Johannessen voor Vondelherdenkingen. Er kwam zelfs een opvoering van Adam in Ballingschap (1970) en men vertaalde de Rey van Burghzaten (1979) en Lucifer (1987).
Na de zeventiende eeuw was het in Scandinavië met de sterke Nederlandse beïnvloeding voorlopig afgelopen. Pas in de negentiende eeuw kwamen, na een periode waarin men alleen wat reisverhalen en stichtelijke literatuur vertaalde, weer literaire contacten tot stand, maar de rollen waren nu verwisseld en de invloed ging deze keer van het Noorden uit. Na de belangstelling van Bilderdijk voor de absolute monarchie Denemarken - hij vertaalde een aantal Denen en werd ook zelf in het Deens vertaald (Grit 1994) - luidde Potgieters Het Noorden, in omtrekken en tafereelen (1836-1840) een periode in van bewondering voor met name de Zweedse literatuur en van verlangen naar het idyllische natuurgebied Scandinavië (Brachin 1975). Vlaanderen voelde zich in zijn strijd om zelfstandigheid vooral verwant met Noorwegen, dat - hoewel sinds 1814 onder de koning van Zweden - nu toch met een eigen grondwet, parlement en regering grotere vrijheid genoot dan daarvóór onder Denemarken. In Denemarken
| |
| |
interesseerde de tegenstander van de kring rond Georg Brandes, Holger Drachman, zich voor Vlaanderen omdat het weerstand bood aan de ‘verderfelijke’ Franse invloed en de Vlamingen volgens hem uit hetzelfde hout gesneden waren als het ‘gezonde Deense volk van boeren, vissers en arbeiders’ (Kjaerstad 1945, 234).
Je kunt dus niet spreken van éénrichtingsverkeer, want na 1830 verschenen er in Denemarken en Zweden vertalingen van Oltmans, Van Lennep en Conscience. Ook in Noorwegen werden boeken van Conscience gedrukt en in Finland verschenen zowel in het Fins als in het Zweeds Conscience-uitgaven. (Het Finstalige deel van Finland moest in dit artikel helaas buiten beschouwing blijven omdat ik het Fins niet machtig ben.) Er was toen een grote vraag naar ontspanningsliteratuur en de historische romans kwamen aan die behoefte tegemoet. Conscience werd bovendien om zijn weergave van het volksleven gewaardeerd. Hij deed dit geheel volgens de manier van de Nederlandse schilders, werd er in inleidingen, naslagwerken en recensies opgemerkt. Twee van zijn verhalen werden in Finland dan ook onder de titel ‘Vlaams stilleven’ gebundeld. Men vergeleek hem ook wel met Dickens. Hilda Van Assche heeft geconstateerd dat er in Scandinavië in totaal 22 werken van Conscience zijn vertaald.
Vaak werden de romans in die tijd via het Duits (Van Assche 1985) en soms ook via het Frans vertaald - Couperus' hoofdpersoon ‘Kareltje’ uit Een zieltje heet in een Zweedse krant ‘Charlot’. Veel verscheen in kranten en is dus moeilijk te achterhalen, bv. Hildebrands Een oude kennis (1893) in een Zweeds en het Multatulifragment Saïdjah en Adinda (1924) in een Noors blad. Vosmaers kunstenaarsroman Amazone verscheen zowel in Denemarken als in Zweden. Zijn kijk op de vrouw is daarin zeer conservatief, wat overigens ook geldt voor mevrouw Bosboom-Toussaints Majoor Frans, waarvan er Deense (1884) en Zweedse vertalingen bestaan. In Zweden was de roman bijna een bestseller met zijn twee boekuitgaven (1876 en 1916) en twee feuilletonuitgaven (1885 en 1904). De belangstelling voor de vrouwenkwestie bracht rond de eeuwwisseling ook Deense en Zweedse vertalingen van Goekoop-de Jongs Hilda van Suylenburgh en een Zweedse vertaling van Tine van Berkens Mijn zusters en ik. Het vrouwenbeeld dat Scandinavië via Nederlandse romans bereikte, bleef echter vrij conservatief - mede door de dames- en familieromans die in de jaren dertig en veertig werden vertaald - totdat in de jaren zeventig Anja Meulenbelt en in de jaren tachtig Monika Van Paemel als angry young women naar voren kwamen.
Nadat als eerste Nederlandse schrijver Conscience in het Noors was vertaald, verschenen er in Noorwegen rond de eeuwwisseling vertalingen van Couperus' Eline Vere (1893), Majesteit (1896) en De stille kracht (1916), en in 1981 kwam er in het kader van de door Langvik-Johannessen geïnitieerde renaissance van oudere Nederlandse literatuur een late vertaling van Fidessa in het Noors. In Zweden gaf men in 1895 als boek Majesteit uit en in 1898 verscheen Wereldvrede als feuilleton en in 1915 als boek, waarschijnlijk omdat deze werken thematisch aansloten bij de actuele discussie over de constitutionele
| |
| |
monarchie, de vredesbeweging, de Russische revolutie en de Eerste Wereldoorlog. Dat ook Noodlot in het Zweeds werd vertaald (1899: feuilleton, 1900: boek) ligt wat méér in de lijn van de hedendaagse intramurale receptie van Couperus, evenals de Deense en Noorse vertalingen van De stille kracht en de Noorse van Eline Vere. Maar in Zweden werd geen van de romans vertaald die vandaag tot de voornaamste werken van Couperus worden gerekend.
De Multatuli-receptie begon in Denemarken waar in 1880 het exotische fragment Saïdjah en Adinda werd vertaald; in 1901 verscheen in Denemarken een ingekorte Max Havelaar (Luger 1973), die ten grondslag lag aan de Zweedse vertaling van het jaar daarop. Dat Multatuli's roman via het Deens in het Zweeds werd vertaald was niets ongewoons in die tijd (zie boven, Conscience), dat hij door inkorting aangepast werd aan de behoefte aan ontspanningsliteratuur evenmin. Pas in 1921 werd het verhaal van Saïdjah en Adinda in het Noors vertaald. In Zweden verscheen in 1979 een nieuwe versie van de Max Havelaar, deze keer gebaseerd op de oorspronkelijke tekst van Multatuli. Het Aufnahmeklima was in de jaren zeventig in verband met de Zuid-Afrikaanse kwestie gunstig voor kritische uiteenzettingen over het koloniale systeem. Ook in Denemarken verscheen in 1981 een nieuwe uitgave.
De belangstelling voor sociale vraagstukken bepaalde rond de eeuwwisseling in Scandinavië ook de receptie van Van Eeden. In 1903 verscheen De kleine Johannes in het Deens en in het Zweeds. Pas in 1977 verscheen het boek in het Noors, alweer dankzij de culturele inhaalmanoeuvre van Langvik-Johannessen. Van Eeden voelde sympathie voor de Scandinavische landen en bezocht ze herhaaldelijk. Zijn receptie in Zweden was echter vooral van sociaal-ethische aard. Van zijn literaire werken verschenen vertalingen van de kleine Johannes I en II en van De heks van Haarlem. Verder vertaalde men De blijde wereld, Bij 't licht van de oorlogsvlam en Wenken en raadgevingen voor de werkers in de Van Eedenkolonie. De Zweedse idealist en Dante-vertaler Arnold Norlind - die overigens vond dat van Couperus de verkeerde boeken waren vertaald - dweepte met De kleine Johannes omdat hij als kind ook een eenzaam maar niet ongelukkig jongetje was geweest dat zijn dagen in de natuur doorbracht; zijn uitvoerig advies aan het Nobelcomité in 1928 kon dit wél van de ethische maar niet van de esthetische kwaliteit van Van Eedens werk overtuigen. Van Eedens vakgenoot, de pionier van de Zweedse psychiatrie Poul Bjerre, had reeds in 1911 in het cultuurtijdschrift Ord och Bild de veelzijdige persoonlijkheid Van Eeden in al zijn aspecten, óók het literaire, geïntroduceerd, maar het idealistische beeld overwoog ook daar.
Voor de Nobelprijs voorgedragen werd ook Timmermans, maar zijn uitbundigkatholieke wezen vond bij het ingetogen-protestantse Nobelcomité geen genade. De vertalingen in het Zweeds - de eerste verscheen in 1924 - waren meestal via het Duits tot stand gekomen en van twijfelachtige kwaliteit. Maar hoewel veel van zijn taalcharme verloren ging, heeft dit nauwelijks invloed gehad op de Nobelprijskwestie, want de adviseurs van het comité kenden goed Nederlands en lazen Timmermans in het origineel. De Deense vertalingen - de eerste in 1935 in een krant - waren voor een deel beter. De eerste Noorse vertalingen
| |
| |
verschenen pas tijdens de Tweede Wereldoorlog, de eerste ongelukkigerwijze bij een uitgeverij met nationaal-socialistische sympathieën (Claes 1993). Timmermans' werken werden in Scandinavië als ‘schilderijen’ van het Vlaamse volksleven opgevat, een voortzetting van wat men in Conscience had gewaardeerd, of als een soort uit kunstzinnig oogpunt gerechtvaardigde super-streekromans.
Van 1920 tot 1950 werden er in de drie landen heel veel detectives, damesromans, streekromans en familieromans vertaald. Een apart hoofdstuk vormden de koloniale romans van Madelon Székely-Lulofs. In Zweden, waar niet minder dan zes van haar boeken werden vertaald, was de vertaalster een dame die zelf ook in Indië had gewoond en daar Nederlands had geleerd. Ter Braak fulmineerde in 1939 in een artikel in Ord och Bild tegen de keuze van de vertaalde auteurs. Mijns inziens is hij al te fundamentalistisch in zijn veroordeling. Zijn verbolgenheid over de populariteit van een schrijfster als Madelon Székely-Lulofs, die op levendige wijze de atmosfeer wist weer te geven van het leven in de tropen en wier beschrijving de ellende van het koloniale systeem exemplarisch aan de kaak stelde, getuigt niet van veel inzicht in wat literatuur óók kan zijn behalve experimenteren met vormen en ideeën. Van damesromans is in haar geval geen sprake.
Ook Ina Boudier-Bakker is in haar genre - de familieroman - een meesteres in het weergeven van wat vandaag ‘relatieproblematiek’ heet. Het lezen van háár romans kan menigeen een bezoek bij de psychotherapeut besparen. Waarom zouden goedgeschreven horizontverwijdende (Székely-Lulofs) en therapeutische (Boudier-Bakker) romans niet vertaald mogen worden? Natuurlijk zijn er grenzen. Johan Fabricius gaat na een paar boeken vervelen en van Hans Martin hoef ik geen tweede boek te lezen. Het punt van verzadiging zal bij elk individu variëren naargelang men Jo van Ammers-Küller, Willy Corsari, Jan de Hartog, Amanda van Hoogstraten-Schoch, Anne de Vries, Piet Bakker of Jan Mens leest. Langvik-Johannessen (1971) en Grit (1994) constateren beiden dat de vertaalde ontspanningsliteratuur de Nederlandse letterkunde bij het literaire establishment in Noorwegen en Denemarken een slechte reputatie heeft bezorgd. Maar ze verkochten wel, getuige de vele nieuwe drukken en vertaalde titels. En de uitgeverijen werden toen immers nog niet gesteund door het Vlaamse en Nederlandse cultuurbeleid voor het buitenland.
Voor kinder- en jeugdliteratuur gelden behalve literaire ook opvoedende normen. Er zijn uit het Nederlands nauwelijks echt triviale kinder- en jeugdboeken vertaald, wel de spannende indianenboeken van vader en zoon Nowee, van wie er in Zweden tussen 1967 en 1988 ieder jaar een nieuwe titel of herdruk verscheen. In het kielzog van De scheepsjongens van Bontekoe volgden er in Zweden voor het eerst wat meer vertalingen van kinder- en jeugdboeken, o.a. werd de kinderklassieker Dik Trom ‘ingehaald’. In 1935 verscheen in Noorwegen Van Schendels Het fregatschip Johanna Maria als jongensboek. In de jaren vijftig nam in Zweden de stroom van vertaalde kinder- en jeudboeken sterk toe na het succes van An Rutgers-van der Loeffs De kinderkaravaan in 1951. Annie M.G. Schmidt debuteerde in 1957 dankzij Astrid Lindgren in Zweden. In
| |
| |
hetzelfde jaar verscheen een Deense vertaling en in het jaar daarop een Noorse. Na de toekenning van de Andersenmedaille kwamen er opnieuw vertalingen van haar werk, maar haar bewonderaars konden zich niet handhaven in de door de trend der jaren tachtig en negentig gedicteerde stroom van incest- en mishandelingsboeken voor de jeugd. Op dit moment weet de Nederlandse literatuur zich in Scandinavië vooral door het hoge percentage kinder- en jeugdliteratuur te handhaven. Een hoofdstuk apart vormde de Scandinavische receptie van Marten Toonder - in de jaren vijftig als kinderboek en dagbladstrip en in de jaren tachtig in albumvorm en als dagbladstrip - en van Vandersteens Suske en Wiske (eind jaren zeventig, begin jaren tachtig, daarna niet meer).
Door de inspanningen van lectoren en hoogleraren Nederlands aan de universiteiten en van anderen die op de een of andere manier contact hadden met de universiteiten, is binnen de literatuur voor volwassenen inmiddels het getij gekeerd. In Zweden maakte de Nederlandse lector Martha A. Muusses in 1945 de Nederlandse poëzie van Tachtig tot 1945 bekend door middel van een bloemlezing, waarin ze echter jammer genoeg aan de Vlaamse dichters geen aandacht besteedde. Door haar Nederlandse literatuurgeschiedenis droeg ze bij tot grotere kennis van de Noord-Nederlandse literatuur in Zweden, zoals uit later verschenen naslagwerken blijkt. In Oslo voer professor Langvik-Johannessen met hetzelfde doel een iets andere koers; sinds de jaren vijftig haalde hij systematisch de Noorse achterstand aan Nederlandse kwaliteitsliteratuur in door anderen te inspireren, zelf te vertalen of met de Noorse dichter Hans Henrik Holm samen te werken. In 1969 en 1976 gaf hij bloemlezingen van Nederlandse moderne literatuur vanaf Multatuli uit, die de critici in Noorwegen van de kwaliteit van de Nederlandse literatuur overtuigden. Vooral de literatuur van het Zuiden kreeg zijn aandacht. Clara Hammerich, echtgenote van de bekende hoogleraar Duits en eminente kenner van het Nederlands in Kopenhagen L.L. Hammerich, vertaalde weliswaar zeer vele titels van Boudier Bakker en Ammers-Küller, maar ook literatuur van een hogere kwaliteit; in 1973 gaf ze samen met haar echtgenoot een bloemlezing van moderne Nederlandse kwaliteitsliteratuur uit.
In de jaren zestig kreeg de Nederlandse literatuur in verband met de Nobelprijsgeruchten omtrent Vestdijk weer wat meer publiciteit. De vertaalsters Sonja Berg Pleijel en Marguérite Törnqvist verspreidden in Zweden door vertalingen en artikels in tijdschriften, kranten en bloemlezingen kennis van vooral de angry young men Hermans, Mulisch en Wolkers, van wie Wolkers - mede doordat hij werd geïntroduceerd door de beroemde schrijver Sven Delblanc - het meest succes had. De voormalige Zweedse ambassadeursvrouw in Den Haag, Brita Dahlman, vertaalde Vestdijk en Hermans. In de jaren zeventig spanden zich de hoogleraren in de Scandinavistiek in Gent en Amsterdam, Alex Bolckmans en Amy van Marken, in gezaghebbende Zweedse cultuurtijdschriften in voor Louis Paul Boon. Dit, gecombineerd met Nobelprijsgeruchten, had een plotselinge aangroei van het aantal vertalingen van Nederlandse kwaliteitsliteratuur tot gevolg. Na het vertrek van Marguérite Törnqvist naar Nederland bleven Sonja Berg Pleijel en Brita Dahlman als vertaalsters achter. Omstreeks diezelfde
| |
| |
tijd begon de universiteitslector Nederlands aan de universiteit van Stockholm, Ingrid Wikén Bonde, ook te vertalen en zette zij begaafde studenten aan het werk. Op die manier kwamen er vertalingen van o.a. Boon, Gijsen, Geeraerts, Ruyslinck en Vandeloo tot stand. Geïnspireerd door de Zweedse vertaling van De kapellekensbaan ging de schrijver Per Holmer Nederlands leren en begon in de jaren tachtig een veldtocht om Claus en andere Vlaamse en Nederlandse auteurs (o.a. Bernlef en Monika Van Paemel) te vertalen in de hoop dat hij Claus uiteindelijk de Nobelprijs zou kunnen bezorgen. Om tegemoet te komen aan de behoefte aan goede vertalers uit het Nederlands - uitgevers lieten soms blijken dat ze meer zouden laten vertalen als ze maar over een goede vertaler beschikten - accepteerde Wikén Bonde samen met haar studenten veel van wat de uitgeverijen haar aan kwaliteitsliteratuur ter vertaling aanboden (o.a. Meulenbelt, 't Hart, Schmidt, Haasse, Krabbé, Van Leeuwen, Provoost, Nooteboom). Het mondde uit in een soort praktische vertalersopleiding, te vergelijken met de werkplaats van een handwerker, die zijn leerlingen voor het vak opleidt. Enkele studenten bleken inderdaad over een literair vermogen te beschikken en konden in het vervolg zelfstandig als vertalers gaan fungeren. Voor de poëzie vond het Zweedse literaire establishment de congeniale vertolker Lasse Söderberg, een dichter die, omdat hij het Nederlands niet machtig was, met Sonja Berg Pleijel samenwerkte. In Zweden is er inmiddels van de eerdere discriminatie van de Vlaamse literatuur geen sprake meer.
Ook in Noorwegen kreeg de moderne Nederlandse kwaliteitsliteratuur steeds meer aandacht. De opvolger van Langvik-Johannessen op de Nederlandse leerstoel, de literatuurwetenschapper Geir Farner, zet het vertaalbeleid voort. In Denemarken waren de academische docenten vooral gespecialiseerd in taalkunde. Daarom was de ommezwaai daar misschien het minst duidelijk, maar Grit constateert dat er ook in Denemarken in de laatste jaren ‘een licht herstel’ wat betreft de kwaliteit van het vertaalde materiaal te bespeuren valt (Grit 1994, 212). Het Aufnahmeklima was in de drie landen niet altijd hetzelfde. Door het feit b.v. dat ook Noorwegen tijdens de oorlog bezet was geweest, vond De aanslag van Mulisch daar veel meer weerklank dan in Zweden.
Door de financiële steun van vertaalstichtingen in Nederland en Vlaanderen en van de culturele overheden in eigen land die het uitgeven van kwaliteitsliteratuur bevorderen, durven de Scandinavische uitgeverijen sinds de jaren zeventig wat meer ‘lezersonvriendelijke’ teksten uit te geven. Weliswaar spreken schrijvers zoals Wolkers, 't Hart en Krabbé behalve de critici ook zonder kunstmatige ademhaling een groter publiek aan, maar investeren en publiciteit blijkt ook voor het product boek van doorslaggevende betekenis te zijn: De Frankfurter Buchmesse en de uitlatingen van de Duitse literatuurcriticus Marcel Reich Ranicki over Nooteboom in een literair televisieprogramma leidde bv. tot grote belangstelling voor Nooteboom bij Zweedse critici. Het feit dat de Nederlandse literatuur in het najaar van 1997 het thema van de boekenbeurs in Göteborg zal zijn, heeft sinds het in de Zweedse uitgeverswereld bekend werd, ondanks de voortdurende crisis tot een lichte groei van het aantal bestelde vertalingen geleid. Of de belangstelling deze keer zal blijven bestaan weten we op dit
| |
| |
ogenblik nog niet. Of Claus uiteindelijk de Nobelprijs zal krijgen evenmin. Maar één ding is zeker: de receptie van de Nederlandse literatuur in Scandinavië staat en valt met de aanwezigheid van bekwame en goed geïnformeerde vertalers.
| |
Bibliografie
Assche, H. van (1985). ‘Conscience in Scandinavië. Een bibliografische verkenning’, in: Huldealbum Dr. F. Van Vinckenroye. Hasselt: Provinciaal en Hoger Handelsinstituut. |
|
Brachin, P. (1975). ‘Potgieter et la littérature suédoise’, in: Faits et valeurs. Douze chapitres sur la littérature néerlandaise et ses alentours. La Haye: Martinus Nijhoff, p. 146-155. |
|
Claes, V. (1993). ‘Timmermans in Scandinavië’, in Jaarboek van het Felix Timmermansgenootschap. V. Claes (red.). Lier: Van In. |
|
Dahlberg, G. (1992). ‘Komediantteatern i 1600-talets Stockholm’. Stockholm: Komm. för Stockholmsforskning. |
|
Grit, D.C. (1994). Driewerf zalig Noorden. Over literaire betrekkingen tussen de Nederlanden en Scandinavië. Ook als diss. Maastricht: UPM. |
|
Hemmes-Hoogstadt, A.C. (1994). ‘Hoofse liefde binnen strakke regels: een van de “Lundse” gedichten onder de loep’, Spiegel der letteren 36, 1, p. 1-17. |
|
Kjaergaard, H. (1945). ‘Litteraturen’, in: Holland-Danmark. Forbindelserne mellem de to Lande gennem Tiderne. K. Fabricius, L.L. Hammerich, V. Lorenzen (red.) e.a., København: Jespersen og Pios forlag p. 185-250. |
|
Langvik-Johannessen, K. (1971). ‘Het Nederlands in Noorwegen’, in: Ons Erfdeel 14: 3, p. 60-66. |
|
Luger, B. (1973). ‘Multatuli in Scandinavië’. Geschriften van het Multatuligenootschap XIII. Utrecht: Pressa trajectina. |
|
Munske, H.H. (1970). ‘Die skandinavischen Reineke-Fuchs-Übersetzungen des 16. bis 18. Jahrhunderts’, Niederdeutsches Jahrbuch 93, 36-52. |
|
Svenska akademin, archief. Stockholm: archiefstukken over de literaire Nobelprijs. |
Svenska Tidningsartiklar 1961-1995, Svenska Tidskriftsartiklar 1961-1995, Lund. |
Svensk bokkatalog. 1866-1955. Stockholm. |
Svenskt bok lexikon 1830-1865. Uppsala. |
Svenskt Tidningsindex 1953-1959. Svenskt Tidskriftsindex 1952-1959. Lund. |
|
Tigerstedt, E.N. e.a. (1967). Ny illustrerad svensk litteraturhistoria. Stockholm: Natur och Kultur. |
|
Wikén Bonde, I. (1995). ‘De neerlandistiek in Noord-Europa’, Neerlandica extra Muros, XXXIII, 3, p. 105-110. |
|
Wrangel, E. (1897). Sveriges litterära förbindelser med Holland, särdeles under 1600- talet. Lund. |
|
|