voor de parallellen in naburige talen, en met gebruikmaking van zowel bekende als nieuwe bronnen. Dat heeft een degelijk en interessant boek opgeleverd.
Toch valt het een beetje tegen. Er staat namelijk eigenlijk geen nieuws in. Het klassieke beeld van de standaardisatie van het Nederlands in de 16de en 17de eeuw blijft zoals het is. Van der Wal heeft alles nog eens nagerekend, en gebruik gemaakt van nieuw materiaal (onder andere voorwoorden van vertalingen), en het vertrouwde beeld blijkt te kloppen. Dat is natuurlijk geen verwijt aan Van der Wal, die gewoon degelijk vakwerk levert, maar de lezer had onwillekeurig meer, of iets anders, verwacht.
Had het dan anders gekund? Bij de gekozen opzet waarschijnlijk niet. Maar er was zeker een andere opzet mogelijk geweest. Van der Wal heeft geschreven vanuit het perspectief van de opkomende standaardtaal. Dat is een respectabel perspectief, zoals men er in de 17de, 18de en 19de eeuw ook tegen aangekeken heeft. Maar het is ook een beetje een ouderwets perspectief. Was het wel zoiets geweldigs wat daar groeide? Ja en nee. Meer aansluiting bij het heden zou een perspectief geboden hebben van de verloren gaande latinitas, van de verbrokkelende westerse cultuur, uiteenvallende in al die nationale culturen, allemaal opgesloten (en met legers beschermd) binnen eigen grenzen, waarbij de eigenheid van al die volkeren, liefst allemaal met een eigen, nationale taal, vaak met een flinke dosis nationalisme, hoogtij vierde. De standaardtalen, de nationale standaardtalen, product van de 17de t/m 19de eeuw, hebben bij dit alles een grote rol gespeeld. Ze waren als evenzovele splijtzwammen in een betreurde eenheid. Vandaag de dag zitten wij opgescheept met die nationalistische erfenis, want het zijn niet in de laatste plaats die standaardtalen die ons nu dwars zitten als obstakels op de weg naar een grotere Europese eenheid. Wat destijds zingend prijsgegeven werd, dat moeten wij nu zwoegend terugverdienen. Welnu, dit zou een heel ander perspectief zijn om tegen die standaardisering aan te kijken. Ik zeg niet dat het een juister perspectief is, maar wel een actueler perspectief. Van der Wal heeft serieus taalhistorisch werk gedaan, maar ook taalhistorisch werk staat niet los van zijn tijd, en het hare is me te 19de-eeuws. Was ik redacteur van de reeks geweest, dan had ik een actueler perspectief voorgesteld.
Een aangename verrassing is het Leenwoordenboek van Nicoline van der Sijs (uitg. Sdu, ISBN 90 75566 05 0; Hfl. 125). De ondertitel luidt: ‘De invloed van andere talen op het Nederlands’. Is het nu een verhandeling over de invloed van andere talen, of is het een woordenboek? Het is het allebei. Het boek is zo opgezet dat de eerste 715 bladzijden systematische uiteenzettingen geven over ontlening, gevolgd door nog eens 200 bladzijden, in drie kolommen, registers. De registers zijn voorbeeldig ingericht: eerst alle woorden bijeen (dat is het eigenlijke leenwoordenboek), en vervolgens ook nog eens per taal. Verder is er een zaakregister en een lange literatuurlijst met gebruikte bronnen.
Na een uitvoerige maar prettig leesbare en zeer interessante inleiding over ontlening in het algemeen, worden ontleningen besproken per taal of talengroep: uit het Keltisch, Latijn, Frans, Italiaans, Spaans, Portugees, Duits, Jiddisch,