| |
| |
| |
Veel wegen, een doel: communicatie!
Kroniek van het Nederlands voor anderstaligen
P. de Kleijn (Den Haag)
Wie de laatste jaren de inleidingen leest van veel lesmateriaal Nederlands voor buitenlanders, kan er vergif op innemen dat daarin het woord ‘communicatief’ voorkomt. Ik gebruik met opzet deze macabere beeldspraak om aan te sluiten bij een andere constante in dit materiaal: het hoge tranendal-gehalte. Ook Grammatica goed geregeld zet weer stevig in met een dwarslaesie, gevolgd door aids en de gevaren van kernenergie. Daarna komen we in rustiger vaarwater, maar de indruk dat bij tekstkeuzes voor Nederlands als tweede taal het cerebrale belangrijker wordt geacht dan het emotionele (om van de lach maar te zwijgen), wordt bevestigd. Bij vaktaal - het aandachtsgebied van dit boek - lijkt het ook moeilijk anders te kunnen. ‘Op elke steiger klonk een lied van Paljas of Jeruzalem’ is een idylle die door de komst van de popzenders om zeep is geholpen. Ook in de vaktaalteksten van Grammatica goed geregeld zal men vergeefs zoeken naar de slagersjongen die een opera paraat heeft.
Maar gaat het eigenlijk wel om vaktaalteksten? Ja, zegt de inleiding, want het materiaal is bestemd voor leerlingen die een hogere opleiding willen volgen en die onder andere problemen hebben met vaktaalwoorden. Maar elders staat dat de leesteksten een breed terrein bestrijken uit het leven van alledag en interessant zijn voor een brede doelgroep. En ook nog dat het teksten zijn die iedereen elke dag tegenkomt, ‘bijvoorbeeld consumentenhandleidingen, artikelen uit periodieken als “Allerhande” en “Panda”’. Bij het doornemen van de gebruikte teksten, ziet men dat er veelvuldiger wordt verwezen naar een andere bron: het boek ‘We doen het wat zuiniger aan’. Dat deze verwijzing in de inleiding ontbreekt, is op zich niet zo belangrijk, maar het is wel illustratief voor het rommelige karakter van de hoofdstukken ‘Algemene verantwoording’ en ‘Wat is het grammaticadictee?’, hoofdstukken waarin bovendien nogal vaak hetzelfde wordt gezegd.
Wie op grond van titel (Grammatica goed geregeld) en ondertitel (Grammatica vanuit communicatief perspectief) denkt dat we hier te doen hebben met de zoveelste grammatica voor anderstaligen, vergist zich, een vergissing die op het conto geschreven mag worden van uitgever en auteur, want de titels zijn op zijn zachtst gezegd misleidend.
Misleidend is ook het door de auteur als nieuw voor Nederland geïntroduceerde begrip ‘grammaticadictee’, want dat is, zoals ze ook zelf zegt, geen echt dictee, waarbij ‘echt’ staat voor veel ou, au, ei, ij en voor ‘onmiddellijk’. Waar gaat het in deze nieuwste publicatie van Anja Fonck dan wel om? Als antwoord op deze vraag een korte weergave van les 1.
| |
| |
Het onderwerp van deze les is ‘gehandicapt en toch aan het werk’.
Hierover en over de bedrijfstak waarin de gehandicapte werkzaam is (de grafische industrie) moeten de leerlingen schriftelijk een aantal algemene opdrachten vervullen. Daarna volgt het ‘grammaticadictee’. De docent leest in een normaal tempo een korte tekst voor die gebaseerd is op een later te behandelen leestekst. Bij de eerste voorlezing moet alleen geluisterd worden, bij de tweede maken de leerlingen korte aantekeningen. Vervolgens schrijven zij, in kleine groepjes, een tekst die inhoudelijk, maar beslist niet letterlijk, moet overeenstemmen met de voorgelezen tekst. De samenvatting van de leerlingen moet grammaticaal correct zijn en aandacht schenken aan de samenhang van de zinnen.
Na het ‘grammaticadictee’ volgt, over hetzelfde onderwerp, een leestekst, waarbij een aantal algemene vragen wordt gesteld (Is Harry zijn hele leven al gehandicapt?) en waarbij tussen zinnen en gedachten bepaalde verbanden moeten worden gelegd, onder andere door op opengelaten plaatsen de juiste conjunctie in te vullen. Vervolgens moeten er vier lexicale oefeningen gemaakt worden en een oefening over scheidbare werkwoorden. Een algemene opdracht besluit de behandeling van les 1. Voor de negen overige lessen wordt nagenoeg hetzelfde schema gevolgd.
Als men dit schema overziet, moet men concluderen dat Grammatica goed geregeld eigenlijk een algemene cursus is met lexicale en grammaticale opdrachten, met aandacht voor schrijven en discussie en met teksten die eerder op het dagelijks leven betrekking hebben dan op een aantal specifieke vakken.
Zoals gezegd is het dictee geen dictee. Het is, als het goed gemaakt wordt, een correcte samenvatting van een voorgelezen tekst, een samenvatting die vervolgens gekoppeld wordt aan de behandeling van een leestekst. Dat is een heel zinvolle en interessante aanpak, maar of hiermee iets geheel nieuws wordt geboden, is de vraag.
En de grammatica waarvan titel, ondertitel en dictee melding maken?
In de tekst van het dictee ‘zit een aantal grammaticale punten waar men de aandacht op wil vestigen’ En elders: ‘grammaticale verschijnselen krijgen aandacht omdat ze in teksten voorkomen’. De suggestie die hier achter lijkt te zitten is dat in het onderwijs Nederlands voor anderstaligen het aanbieden van grammaticaregels los van enige context, nog schering en inslag is. Dat het grammaticadictee een manier is ‘om op communicatieve wijze met de grammatica bezig te zijn’ bevat een soortgelijke suggestie die bovendien wil doen geloven dat in deze cursus de grammatica niet geëxtrapoleerd wordt. In de docentenhandleiding wordt bij de uiteenzetting van het grammaticadictee een opsomming gegeven van de grammaticale aandachtspunten (voeg- en verwijswoorden, logische verbanden, passief, verklarend voegwoord ‘als’) en onmiddellijk na het dictee volgt er een aantal opmerkingen, zoals: ‘als’ is hier verklarend voegwoord en geen voegwoord van tijd; ‘Het gebeurde dat’ leidt een bijzin in; hierdoor komt het werkwoord achteraan in de bijzin enz. enz. De
| |
| |
schrijfster zegt niet wat de docent met deze grammaticale opmerkingen moet doen, maar de verleiding om er expliciet aandacht aan te schenken wordt op die manier wel erg groot. En met opdrachten als: plaats het juiste voegwoord of - en deze opdracht is zeer frequent - maak met het scheidbare werkwoord zinnen in de tegenwoordige tijd, in de verleden tijd, met het hele werkwoord enz., ontkomt ook Grammatica goed geregeld niet aan het aanbieden van traditionele grammaticale oefeningen, in weerwil van het ‘veel communicatief grammaticaplezier’ dat de schrijfster de gebruiker toewenst.
Dat woordje ‘plezier’ is overigens wel op zijn plaats. Want afgezien van de ongelukkige etiketten die op dit werk zijn geplakt, is Grammatica goed geregeld een heel aantrekkelijk algemeen leerboek voor halfgevorderden, met leuk, nuttig en gevarieerd oefenmateriaal dat met veel inventiviteit is bedacht en uitgewerkt. Plezierig voor de leerling, ook voor de extramurale, en een bron van veel inspiratie voor diens docent.
Fonck, Anja. Grammatica goed geregeld. Grammatica vanuit communicatief perspectief. Nederlands voor anderstaligen. Cursistenboek, 121 blz., fl. 29,50, ISBN 90 5356 193 3; Docentenhandleiding (met sleutel), 67 blz., fl. 39,50, ISBN 90 5356 213 3. Amsterdam: Amsterdam University Press, 1996.
De extramurale neerlandistiek heeft in dit tijdschrift en op IVN-colloquia regelmatig aandacht gevraagd voor modale partikels.
Uit deze aandacht komen twee gegevens duidelijk naar voren: ten eerste dat voor een adequate actieve beheersing van het Nederlands deze partikels onmisbaar worden geacht en ten tweede dat deze materie uiterst glibberig is.
In De finesses van het Nederlands hebben vijf medewerkers van de Universiteit van Antwerpen-UIA (‘Initiatief Nederlands’) het aangedurfd de theorie om te zetten in een oefenboek dat gevorderde studenten Nederlands als tweede of als vreemde taal en verder iedereen voor wie ‘accurate communicatie topprioriteit is’ wil helpen bij het juiste gebruik van de ‘kleine woordjes’.
Voor dit doel hebben zij twaalf taalfuncties geselecteerd (instemmen, tegenspreken, waarschuwen, wensen enz.) en bij iedere taalfunctie aangegeven welke partikels gebruikt kunnen worden om het gewenste effect te bereiken. Ter illustratie van de gevolgde werkwijze een samenvatting van hoofdstuk 3, gewijd aan: Tegenspreken/Contradicties.
Het eerste partikel dat aan bod komt is toch. De behandeling omvat drie fases: een soort inleiding, door de schrijvers ‘instap’ genoemd; de ‘regel’ en ‘oefeningen’.
In punt a van de ‘instap’ wordt gevraagd naar het verschil tussen twee uitingen die volgen op de vraag: ‘Mogen die twee wel op één kamer slapen?’ Die uitingen zijn: ‘Zij zijn getrouwd.’ en ‘Zij zijn toch getrouwd’. Bij het aangeven van het verschil kan men kiezen uit: vaststelling, weerlegging, verwondering, mededeling, contrast. Men kan ook zelf nog iets bedenken.
| |
| |
Punt b van de ‘instap’ geeft de volgende situatieschets.
‘Frans verwittigde dat hij niet op de vergadering zou zijn. Jurgen ziet Frans’ fiets voor het clublokaal staan en zegt tegen Peter:
- ‘Frans is toch daar.’
- ‘Frans is er toch.’
- ‘Daar is toch Frans.’
Gevraagd wordt welke van de drie reacties past bij de gegeven situatie.
Punt c: ‘Karen vertelt Floris dat er in Italië een Duitstalige regio is. Floris gelooft haar niet. Karen neemt een encyclopedie en zegt:.....’
(hier moet een zin met toch worden ingevuld).
Daarna volgt de ‘regel’ voor het gebruik van dit toch: ‘toch wijst op een tegengestelde verwachting; toch staat na het vervoegde werkwoord (de persoonsvorm)’.
Daarna volgt de oefening. ‘Druk een tegengestelde verwachting uit’.
‘1. De voetbalmatch was verschrikkelijk saai. Iedereen dacht dat het gelijkspel zou worden. In de laatste minuut scoort de thuisploeg. Bert roept:....’ (hier moet een zin met toch ingevuld worden). Hierna nog negen andere oefenzinnen. Na toch wordt op soortgelijke wijze dan/helemaal niet behandeld. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een herhalingsoefening waarbij, na een situatieschets, reacties moeten worden bedacht met daarin een van de behandelde partikels (toch, dan of helemaal niet).
‘Gezien de aard van de stof’ hebben de auteurs besloten zelf alle zinnen en teksten te schrijven en geen gebruik te maken van authentiek materiaal.
Ze hebben daarmee een zware wissel getrokken op eigen creativiteit en taalvaardigheid want subtieler spel dan het spel met de ‘kleine woordjes’ is nauwelijks denkbaar.
Zijn zij in hun opzet geslaagd? Ik constateer in de eerste plaats dat het dwingende karakter van de voorbeeldzin vaak te gering is om met zekerheid de nuance van het partikel te kunnen vaststellen. Anders gezegd: er zou meer context moeten zijn. ‘Kijk uit!’, ‘Kijk toch uit!’, ‘Kijk nu eens uit!’, ‘Wil je nu wel eens uitkijken!’: van deze uitroepen moet de leerder vaststellen of de toon neutraal, geïrriteerd, kwaad, woedend of bezorgd is. Zonder een duidelijke setting (en zonder de uiting te horen), is dat een onmogelijke opgave. Klank, maar ook gebaar en mimiek, kunnen van een ogenschijnlijk neutrale mededeling een woedende maken en omgekeerd. De schrijvers weten dat. Nadat ze hebben vastgesteld dat ‘dit oefenboek volledig gewijd is aan gesproken taal’, stellen ze onmiddellijk daarna vast: ‘Mondeling taalgebruik aan het papier toevertrouwen is natuurlijk een contradictie op zich, maar omdat het hier om een oefenfase gaat, is het te legitimeren’. Hun hoop is dat de oefeningen een goede voorbereiding zullen vormen voor ‘echte’ conversatie en dat hun ‘minimale contexten’ daarbij zullen helpen. Mijn vraag is hoe deze contradictie en de daaruit voortvloeiende verwarring in de praktijk kan leiden tot trefzekerheid. Mijn constatering is dat die minimale contexten te minimaal zijn.
| |
| |
Het is bij zoveel onzekerheid niet verwonderlijk dat de auteurs ervan hebben afgezien zoiets als een sleutel, een beredeneerd antwoord of een toelichting te geven. Alleen bij de herhalingsoefeningen worden ‘suggesties voor de oplossingen’ gegeven. Bij de ‘instap’ en de ‘oefening’ ontbreken ze. Maar een ‘instap’ zonder het verlossende antwoord vormt een slechte voorbereiding op de daarna volgende ‘regel’ en zal menig docent, ook als Nederlands zijn moedertaal is, moeilijke ogenblikken bezorgen.
Die ogenblikken worden bovendien extra zwaar als men ziet dat nogal wat opdrachten niet uitblinken door helderheid en dat in De finesses van het Nederlands te veel partikel-zinnen staan die dubieus, onduidelijk of op z'n minst houterig zijn.
De Finesses van het Nederlands bevat een aantal behartigenswaardige opmerkingen over het gebruik van partikels. De open oefeningen bieden, mits goed begeleid, nuttige en interessante oefenstof. Maar dat het boek leidt tot de beloofde ‘accurate communicatie’ betwijfel ik ten zeerste. En dat het, zoals de achterflap vermeldt, ook gebruikt kan worden bij zelfstudie, moet een vergissing zijn.
Van de Poel, Kris, Sven Van Elst, Sabine Steemans, Jo Verhoeven en Ginny De Vos, De finesses van het Nederlands. Oefenboek voor anderstaligen. 196 blz., 795 BF, fl. 46,75, ISBN 90-334-3367-2. Leuven: Acco, 1996.
Bij de cursus Vanzelfsprekend wordt met het communicatieve niet opzichtig geschermd, maar het is er wel degelijk. De relatie tussen Peter en Els verkilt als Els via de al te doorzichtige truc van lessen Italiaans een losse scharrel begint met Paolo Sanseverino. Bert wordt getiranniseerd door zijn in Amerika wonende moeder die regelmatig overvliegt om haar Bertje op te stoten in de vaart der volkeren. En de ex-stewardess heeft de obligate communicatie van het vliegtuig verruild voor die van een groente- en fruitwinkel waar ze aanzienlijk meer kwebbelt dan verkoopt.
Ik heb het over een nieuwe uit Vlaanderen afkomstige cursus bestaande uit een tekstboek (304 blz.), een werkboek (344 blz.), 2 videocassettes (± 300 min.), 3 audiocassettes (± 180 min.) en een woordenlijst (64 blz.). In Vlaanderen noemen ze dat: geen klein bier.
De cursus bestaat uit tien delen die alle de volgende opbouw hebben.
Men kijkt en luistert eerst naar een videofragment dat begint met een vrij lange aflevering van een ‘soap’ waarin de te leren taalhandelingen en nieuwe woorden zijn verwerkt; daarna, heel kort, expliciete aandacht voor deze taalhandelingen en voor een grammaticaal onderwerp en het videofragment eindigt met een ‘reportage’: de behandeling van een aspect van het leven in Vlaanderen/België. Na de video volgt een korte begripsoefening over de ‘soap’. Daarna begint men aan het Tekstboek dat de gebruiker confronteert met leesteksten, dialogen en korte overzichten van taalfuncties en grammaticale onderwerpen en met een lijst van woorden die men actief moet beheersen.
| |
| |
De dialogen staan op audiocassettes en sluiten aan bij het verhaal van de ‘soap’. Als men dit gedeelte van het Tekstboek heeft afgewerkt, moet men in het Werkboek allerlei oefeningen maken die bedoeld zijn om zich de functies, de grammatica en het lexicon van de ‘soap’ en de dialogen eigen te maken. Deze oefeningen hebben een gevarieerd karakter: oplossen van meerkeuzevragen, een passende reactie kiezen, naar de audiocassette luisteren en ontbrekende woorden invullen, de juiste prepositie geven, open vragen beantwoorden. Daarnaast ook veel lexicale en grammaticale oefeningen. Ieder deel wordt afgesloten met een aantal herhalingsoefeningen.
In een apart boekje vindt men in alfabetische volgorde alle woorden van de cursus met vertaling in het Engels. Achter in het Werkboek staan de goede antwoorden bij de oefeningen en een lijst van onregelmatige werkwoorden, niet alleen alfabetisch gerangschikt op infinitief, maar ook - heel handig - op het participium en het imperfectum. Daar vindt men ook een overzicht van de taalhandelingen en van de behandelde grammaticale onderwerpen (waarbij ik het passief miste). Alle uitleg en alle opdrachten in Tekstboek en Werkboek worden gegeven in het Nederlands en in het Engels.
Vanzelfsprekend richt zich op volwassenen met een middelbare of hogere opleiding. Na het doorwerken van de cursus zullen ze een taalniveau bereikt hebben dat de makers aanduiden met ‘intermediair’.
De prettig gestoorde presentator van het videogedeelte roept een paar maal uit: ‘Dit is een zelfstudiecursus!’ De folder zegt dat de methode zich ook uitstekend leent voor klassikaal gebruik. Dat laatste lijkt me juist, maar uit opzet en toelichting is wel duidelijk dat de auteurs toch vooral de zelfstuderende op het oog hebben gehad. Dat maakt een effectief en duidelijk verwijssysteem noodzakelijk, want er moet flink heen en weer gefietst worden tussen video, audio, Tekstboek en Werkboek. Dat effectieve systeem is er, mede dankzij prima werk van de vormgevers.
Omdat het voor alles een zelfstudiecursus is, kan men begrip hebben voor het feit dat er geen inzicht wordt gegeven in didactische en taalkundige uitgangspunten en dat de inleiding kort en praktisch is gehouden. In sommige opzichten wel wat al te kort want informatie over de duur van video- en audiocassettes (zie boven), de bereikte woordenschat na de hele cursus (ongeveer 2000 woorden), de vereiste studieduur (voor deel 1 tot en met 5: 12 weken als men 10 uur per week studeert; voor deel 6 tot en met 10: ook 12 weken) zou men ook in het Tekstboek verwachten en niet uitsluitend in een bijgevoegde folder. Daarnaast vind ik het een gemis dat de lange videobanden niet op de een of andere manier toegankelijker zijn gemaakt, bijvoorbeeld door een inhoudsopgave in het boek en door vermeldingen van ‘delen’ en ‘lessen’ op de band zelf.
Het gekozen uitgangspunt (een zelfstudiecursus) betekent natuurlijk wel dat bij klassikaal gebruik de docent zelf zal moeten uitvinden hoe hij deze cursus het beste aan zijn leerlingen kan presenteren.
| |
| |
Zoals uit het bovenstaande al blijkt, vormt de ‘soap’ een belangrijk onderdeel van deze cursus. Het is geen sinecure om op beginners- of halfbeginnersniveau een doorlopend verhaal te schrijven en te spelen waarvan het tempo is aangepast aan de leerder, dat de beoogde communicatieve, grammaticale en lexicale lading heeft, dat voldoende redundant is en toch blijft boeien en amuseren. Ik vind dat de makers in die moeilijke opdracht heel goed geslaagd zijn. Het is een plezier om naar deze ‘soap’ te kijken. De verhaallijn wordt goed volgehouden, de personen hebben karakter en de behandeling van de beproefde situaties (in de winkel; kamers zoeken) is door het vaak geestige taalgebruik en doordat ze geplaatst worden in het geheel van de ‘soap’, beslist niet saai. Bij dit alles blijft de taal het belangrijkste, dit in tegenstelling tot veel tv-taalcursussen die de aandacht voor woord en zin opofferen aan toeristische plaatjes, lokale lekkernijen en decolletés.
De (niet ondertitelde) soapfragmenten zijn nogal lang en daarom is het een gelukkige gedachte geweest in de dialogen op de audiocassettes de soapverwikkelingen opnieuw (maar met andere woorden) aan te bieden en de gebruiker dan wel over de tekst te laten beschikken.
Dit zeer royale aanbod van luistermateriaal vind ik een van de sterke punten van Vanzelfsprekend. Minder enthousiast ben ik over de exploitatie van met name dat videomateriaal. Terecht laat men op dat materiaal geen batterij oefeningen los zodat het verhaal wordt ‘doodgeslagen’, maar een of twee ‘comprehensie’-oefeningen bij zulke stevige brokken ‘soap’ is wel erg mager.
Na ieder deel wordt er, in het Engels, een opsomming gegeven van wat de student na het doorwerken van zo'n deel moet kunnen. Dat you-should-be- able-lijstje vermeldt altijd veel actieve orale vaardigheden: vragen, zeggen, suggereren, voorstellen enz. Ik vraag me af of de gebruiker op deze actieve productie wel voldoende wordt voorbereid. Bij het uitgebreide videomateriaal is het beroep op de spreekvaardigheid, zelfs in de vorm van het nazeggen van woorden, zinnen of teksten, uiterst gering. Bij de audiocassettes is dat eigenlijk ook zo, maar daar wordt door de auteurs gesuggereerd een van de personages uit te kiezen en zijn of haar tekst mee- of na te zeggen, dat laatste door gebruik te maken van de pauzetoets. Achter die suggestie lijkt echter geen sterke didactische overtuiging schuil te gaan, want u kunt dat doen ‘als u dat wenst’. De oefeningen in het Werkboek - sterk gericht op schriftelijke verwerking - kunnen in een aantal gevallen natuurlijk ook mondeling gedaan worden, maar bij gebruik voor zelfstudie stuit men dan wel op het ontbreken van controle door een docent. Dus blijft de vraag hoe die grote hoeveelheid luistermateriaal en de toch vooral schriftelijk bedoelde oefeningen leiden tot spreekvaardigheid. In de toegepaste taalkunde wordt door sommigen de theorie verdedigd van een vanzelfsprekende overdracht van luisteren naar spreken. Zou de titel van deze nieuwe cursus daarnaar verwijzen? De inleiding zwijgt daarover en de folder heeft het over een heel ander soort ‘vanzelfsprekend’, de vanzelfsprekendheid dat je zonder inspanning geen taal kunt leren.
| |
| |
Vanzelfsprekend is niet alleen een taalcursus maar besteedt in alle onderdelen (video, audio, leesteksten, oefeningen) uitvoerig aandacht aan allerlei aspecten van de Vlaamse/Belgische samenleving (aardrijkskunde, bevolking, klimaat, wonen, karakter, kunst, eten en drinken, onderwijs, sociale zekerheid, economie, vrije tijd, godsdienst).
Deze informatie is natuurlijk van belang voor de buitenlander die in Vlaanderen gaat studeren of werken. Ook de extramurale neerlandistiek zal er dankbaar gebruik van kunnen maken, niet het minst omdat het videomateriaal over deze onderwerpen wordt aangeboden in niet te lange fragmenten (ongeveer vijf minuten) die aantrekkelijk gevisualiseerd zijn en waarbij de toelichting is ondertiteld.
De vormgeving van zowel boek als videomateriaal is mooi, gevarieerd, inventief en duidelijk.
Devos, Rita en Han Fraters, Vanzelfsprekend. Nederlands voor Anderstaligen/ Dutch for Foreigners. Tekstboek, 304 blz., 1495 BF/ fl. 88,-, ISBN 90-334-3556-X; Werkboek, 344 blz., 1260 BF/ fl. 74,25, ISBN 90-334-3557-8; Woordenlijst, 64 blz., 395 BF/ fl. 23,25, ISBN 90-334-3558-6; 2 videocassettes, 2150 BF/fl. 126,50, ISBN 90-334-3577-2; 3 audiocassettes 1200 BF/ fl. 126,50, ISBN 90-334-3578-0; prijs totale pakket (excl. verzendkosten) 6500 BF/ fl. 382,-. Leuven: Acco, 1996.
Een andere zelfstudiecursus is Dutch for self-study. Hoewel veel bescheidener van opzet vertoont deze cursus een aantal overeenkomsten met Vanzelfsprekend: een beginnerscursus die uitgaat van een functioneel-notionele benadering met derhalve veel aandacht voor communicatie; uitleg en opdrachten in het Engels; woordenlijsten met vertaling in het Engels; beknopte uitleg van de grammatica (in een apart grammaticagedeelte, dus niet opgenomen in de lessen), lexicale oefeningen, veel luistermateriaal (de dialogen) en luisteroefeningen. Er zijn ook verschillen: Dutch for self-study gaat niet verder dan de 1000 meest frequente woorden, besteedt weinig expliciete aandacht aan kennis van land en volk, geeft vrijwel geen echte grammaticale oefeningen, geeft wel veel oefeningen die gericht zijn op herkenning van klanken en woorden en bevat meer oefeningen om te controleren of een gesproken tekst begrepen is.
De situaties die behandeld worden, zijn in beide cursussen in grote lijnen dezelfde (reizen, uitgaan, eten, winkelen, wonen enz.), maar terwijl Vanzelfsprekend werkt met een vaste ‘cast’, treden in Dutch for self-study steeds andere protagonisten op die goed geschreven gesprekken voeren waaraan evenwel het smeuïge en leuke van Vanzelfsprekend ontbreekt.
Er is bij Dutch for self-study geen videomateriaal, wel twee audiocassettes met een totale speelduur van 180 minuten. Op deze cassettes staan dialogen en verschillende soorten oefeningen.
Het studieschema ziet er als volgt uit: tekst, behandeling van een bepaalde functie, woordenschat, waar/niet waar-vragen, oefeningen, grammatica, en weer oefeningen. Genoemde oefeningen zijn bedoeld om zich de behandelde stof eigen te maken. Omdat bij die stof de functies een vooraanstaande plaats
| |
| |
innemen en taalgebruik een van de voornaamste doelstellingen van de cursus is, mag men ook hier de vraag stellen hoe de auteurs dat doel denken te bereiken. Expliciet wordt daarover niets meegedeeld. Wel wordt de leerder op het hart gedrukt de taalfuncties zorgvuldig te bestuderen en te onthouden. Voorzover er via de cassettes een beroep wordt gedaan op productief taalgebruik, betreft het in de meeste gevallen uitspraakoefeningen.
Vanaf het begin ligt in Dutch for self-study het spreektempo van de dialogen aanzienlijk hoger dan bij Vanzelfsprekend en is het taalaanbod veel minder redundant zodat het leerproces van eerstgenoemde cursus meer inspanning zal vereisen.
Overigens is, volgens de schrijvers van Dutch for self-study, een gewone cursus in het algemeen te verkiezen boven een zelfstudiecursus. Degene die zo'n gewone cursus (nog) niet kan of wil volgen, bieden zij in ieder geval een nuttig en degelijk alternatief.
Kampen, Hinke van en Ruud Stumpel, Dutch for self-study. Nederlands voor anderstaligen. Boek, 272 blz., 2 audiocassettes, ISBN 90-274-4164-2, fl. 59,50. Utrecht: Het Spectrum (Prismaboeken), 1995.
|
|