Neerlandica extra Muros. Jaargang 1997
(1997)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||
De neerlandici gaan digitaal!
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||
Wie eenmaal op deze wijze geabonneerd is, krijgt iedere maand drie tot vier maal een aflevering van Neder-L in zijn elektronische mailbox. Daarin staan dan aankondigingen van congressen en lezingen, en wordt men geattendeerd op de verschijning van belangrijke neerlandistieke bundels. Ook vacatures (met name buiten Nederland) staan er in. Soms wordt Neder-L gebruikt voor een taalkundige enquête. Verder bevat het tijdschrift columns op het gebied van de moderne taalkunde, en de letterkunde uit de middeleeuwen en renaissance. Elke laatste aflevering van de maand bevat Neder-L een inhoudsoverzicht van alle belangrijke neerlandistieke tijdschriften. Toegang tot Neder-L via het World Wide Web verkrijgt men via het volgende adres:
http://www.nic.surfnet.nl/nlmenu/tijdschriften/tijdschriften.html
Maar ik dwaal af. Ruim een jaar na de aanvraag van Salemans wordt er een Taakgroep Computerteksten voor de Neerlandistiek geformeerd, waarin hij zelf geen zitting heeft. Op verzoek van de Stichting Literatuurwetenschap van NWO moet deze taakgroep gaan onderzoeken of er onder neerlandici überhaupt behoefte bestaat aan digitalisering van literair-historisch tekstmateriaal. In deze Taakgroep hebben zitting: P.Th. van Reenen, Hans Voorbij, P.G.J. van Sterkenburg, W. van den Berg en Jo Reynaert. In het najaar van 1992 wordt een proef-enquête opgesteld en verzonden aan enkele prominenten uit de neerlandistiek in Nederland en Vlaanderen. Voorzover er gereageerd wordt op de enquête, blijken de vooraanstaande vakgenoten tamelijk terughoudend. Enkele leden van de Taakgroep maken ook deel uit van de Stichting Tekstcorpora en Databestanden in de Humaniora (STDH). Zij hadden allicht positievere resultaten verwacht, net als de overige leden van de taakgroep trouwens. De Taakgroep besluit derhalve om nog een poging te wagen, en daarbij iemand in te schakelen die wat meer tijd kan vrijmaken voor het enquêteen inventariseerwerk. Voor de periode september-december 1993 werd ik daarvoor aangesteld (voor 1 dag in de week). Ik heb mijn best gedaan om een bredere kring van vakgenoten aan te spreken via oproepen in vaktijdschriften, persoonlijke brieven, bezoekjes en telefoontjes. Deze inventarisatieronde levert de aanmelding van tamelijk veel elektronisch tekstmateriaal op (ook uit het buitenland), alsmede de nodige adhesie-betuigingen. Vooraleer nader in te gaan op de resultaten van de inventarisatie, wil ik eerst even stilstaan bij het belang van de digitalisering van Nederlands tekstmateriaal. | |||||||||||||||||||||||
Het nut van digitaliserenStel nu eens dat je je als onderzoeker afvraagt: bestaat er hoofse liefde in de Middelnederlandse Arturromans? Dit lijkt op het eerste gezicht een onzinnige vraag: natuurlijk bestaat die hoofse liefde! Maar pas op: het begrip ‘hoofse liefde’ (amour courtois) is pas in de 19e eeuw geïntroduceerd door de romanist Gaston Paris. In de middeleeuwen spreekt men wel van fin' amors of rechte minne, maar - zo wordt tegenwoordig verondersteld - een begrippenpaar als | |||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||
amor cortois of hovesche minne komt in de middeleeuwse letterkunde helemaal niet voor. Scherp gesteld kan men nu beweren: hoofse liefde is een modern construct, geen middeleeuws concept. Wie voor de Middelnederlandse Arturromans de proef op de som wil nemen, en zijn materiaal voor het gemak nog even inperkt tot de Roman van Walewein, de Ferguut en de Lancelot-compilatie, die mag toch wel de nodige weken voor intensief leeswerk uittrekken. Op het gevaar af dat de bestaande stelling alleen maar bevestigd wordt. Ik heb het klusje in pakweg een uur kunnen klaren omdat er digitale versies van de genoemde literaire werken bestaan. Een programma als AskSam is in staat om teksten te doorzoeken op woordcombinaties en staat bovendien het formuleren van zogenaamde wildcards toe. Met dit laatste ondervangt men (een deel van) de problemen met spellingvarianten. Tot mijn niet geringe verbazing leverde het zoekresultaat een heus geval van hoofse liefde op. In de Roman van Lancelot, die deel uitmaakt van de Lancelot-compilatie, probeert een ridder een zekere jonkvrouw te versieren. De jonkvrouw zegt dat zij haar liefde wil reserveren voor een andere ridder, die haar serieus bemint en niet uit is op een vluchtig avontuurtje: Want hi soect mi te minnen allene
Bi hovesscer minnen ende bi rene [cursivering van mij, TM]
Ende alle die mijns vanden
Van minnen begeren mire scanden. (vs. 7269-7272)
De jonkvrouw maakt de ridder er aldus fijntjes op attent dat hij liefde en lust met elkaar verwart. Er kan dus niet langer beweerd worden dat het begrip ‘hoofse liefde’ in de Middelnederlandse letterkunde helemaal niet voorkomt. Het snelle zoekresultaat danken we aan de computer en de software. De bredere interpretatie van de resultaten - de visie op hoofsheid en liefde in de Middelnederlandse letterkunde - blijft uiteraard de verantwoordelijkheid van de onderzoeker. Het ligt niet in mijn bedoeling om het belang van digitalisering op te hangen aan één voorbeeld. Ik wilde slechts een concrete mogelijkheid naar voren halen. Over het globale belang valt veel meer te zeggen. Heel in het algemeen zou men kunnen stellen dat de digitalisering van ons literair-historisch tekstmateriaal een bijdrage levert aan het behoud van ons culturele erfgoed, en dat de digitalisering de bereikbaarheid van teksten ten minste op peil houdt en op den duur zelfs vergroot. Immers, de grote 19e-eeuwse tekstedities staan momenteel in onze bibliotheken te verzuren en te verkruimelen (en digitaliseren is naar verluidt goedkoper dan ontzuren). Papieren tekstedities van vóór 1880 worden bijvoorbeeld, omwille van het behoud, in de Leidse universiteitsbibliotheek al niet meer uitgeleend. De moderne tekstedities die op leeslijsten prijken, zijn daarentegen te vaak uitgeleend of worden vermist (begrijp: zijn gestolen). Voorts zien veel uitgevers vandaag de dag geen brood meer in het uitgeven van een reeks literair-historische tekstedities: de investeringen zijn groot, de oplagen en winstmarges klein. De wat oudere tekstedities zijn antiquarisch nog wel sporadisch te verkrijgen, maar de smalle beurs van studenten, aio's en oio's staat een | |||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||
opbouw van een handbibliotheek via het antiquariaat in de weg. Wie kan zich zomaar de aanschaf van de Spiegel Historiael van Jacob van Maerlant veroorloven? Niettemin is het een werk van grote historiografische en culturele importantie. Niet zelden hebben neerlandici extra muros te kampen met beperkte budgetten, een paar plankjes boeken en een mager aankoopbeleid. Zou het dan niet mooi zijn als in plaats van dure papieren tekstedities ten minste beschikt kan worden over goedkope (of zelfs gratis) digitale edities? Hoe praktisch zou het voor docenten waar ook ter wereld niet zijn om, bij gebrek aan de Verzamelde Werken, een passage uit de digitale Vondel of Multatuli uit de printer te kunnen laten rollen om dit hun studenten en leerlingen ter lezing te kunnen voorleggen? En dan zijn er ook nog altijd literaire teksten waar helemaal geen tekstedities van bestaan (lang niet alle Middelnederlandse teksten zijn ooit uitgegeven), maar waarvan studenten en onderzoekers wel digitale afschriften hebben gemaakt. Waarom moeten die teksten in laden en diskettebakken verdwijnen, als ze ook digitaal gedistribueerd zouden kunnen worden? Om een voorbeeld te geven: welke neerlandicus is vertrouwd met het etiquetteboekje Goede manierlijcke seden, uitgegeven door Steven Mierdmans te Antwerpen in 1546, dat thans bewaard wordt in de Universiteitsbibliotheek van Gent (Gent UB RES 821)? Van het boekje bestaat geen teksteditie, maar wel een digitaal diplomatisch afschrift. Is dat boekje cultuur-historisch gezien dan zo belangrijk, kan men vragen. En het antwoord is: eigenlijk wel, want het is de eerste volkstalige bewerking van Erasmus' De civilitate morum puerilium in de Lage Landen. Deze overwegingen om te gaan digitaliseren en elektronisch te gaan verspreiden klinken ideologisch heel correct, maar omschrijven voor wetenschappers niet eens het voornaamste doel ervan. Het bijeenbrengen van een groot corpus digitaal tekstmateriaal dient bovenal allerlei vormen van linguïstisch, literair en cultuur-historisch wetenschappelijk onderzoek te bevorderen en te vergemakkelijken. De eerlijkheid gebiedt te erkennen dat bijvoorbeeld de beginnende student voor studiedoeleinden in veel gevallen nog steeds beter af zal zijn met papieren (kritische) tekstedities (met inleiding, commentaar en annotaties) dan met digitale (diplomatische) edities. Op het terrein van bijvoorbeeld de Middelnederlandse letter- en taalkunde zou een groot digitaal tekstcorpus in combinatie met deugdelijke software onder meer de volgende onderzoeksmogelijkheden bieden:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||
Benadrukt moet worden dat vele van de bovenstaande onderzoeksvragen nu reeds met de bestaande software (AskSam, Tact, Condex) te beantwoorden zijn. En er zijn ongetwijfeld nog meer onderzoeksmogelijkheden denkbaar. Het is dan ook van belang dat onderzoekers zich op de diverse mogelijkheden gaan bezinnen. Welke vragen willen zij aan teksten stellen, en dient daarvoor software te worden ontwikkeld? Men kan hier bijvoorbeeld denken aan stamboomonderzoek: kan men de onderlinge samenhang van tekstversies door een computerprogramma in kaart laten brengen? Ben Salemans is bezig een proefschrift over dit onderwerp te voltooien. Bovenstaande opsomming van onderzoeksmogelijkheden mag overigens niet de indruk wekken dat al deze vormen van onderzoek zonder de computer volkomen ondenkbaar zouden zijn. Het onderzoek kan wel degelijk ook handmatig geschieden, maar is dan vele malen arbeidsintensiever, bepaald tijdrovender, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||
waarschijnlijk kleinschaliger en wellicht ook net iets minder nauwkeurig. Het gemak waarmee de onderzoeker echter via de computer kan zoeken, zal hem niet alleen tijd besparen, maar ook uitnodigen nieuwe zoekmogelijkheden te proberen, die door de omvang en diversiteit van het materiaal tot verrassende resultaten kunnen leiden. | |||||||||||||||||||||||
De inventarisatie (september - december 1993)Zoals gezegd wierpen bezoekjes, persoonlijke brieven, telefoontjes en oproepen in verschillende tijdschriften op het terrein van de neerlandistiek hun vruchten af. Telkens werd de neerlandici een drietal vragen voorgelegd:
De vragen 1 en 2 leverden in totaal zo'n 400 aanmeldingen van digitale literaire teksten op, een hoeveelheid die boven verwachting was. Uit de inventarisatie kwam naar voren dat de moderne letterkundigen over de minste elektronische teksten beschikken, en daar naar hun zeggen ook het minst behoefte aan hadden. De renaissancisten beschikken over een respectabele hoeveelheid digitale teksten, maar het aantal wordt sterk bepaald door twee grote corpora: de complete toneelwerken van Joost van den Vondel en het toneelrepertoire zoals dat is opgetekend door de rederijkerskamer Trou Moet Blijcken. Linguïsten beschikten ook over het nodige digitale materiaal, maar zij stellen vooral belang in korte ‘samples’ van een heleboel verschillende literaire en zakelijke teksten: voor taalkundige vergelijkingen kunnen fragmenten vaak volstaan. De mediëvisten bezitten veruit het meeste digitale materiaal en bij hen bleek ook de behoefte het grootst aan distributie van digitale afschriften van teksten. Tot de digitale ‘topstukken’ die nu reeds bestaan, behoren de teksten uit het Corpus Gysseling, de Lancelot-compilatie (editie Jonckbloet), het complete werk van Jan van Ruusbroec en dat van Hadewijch. Maar ook juist de afschriften van tamelijk onbekende en meestal onuitgegeven Middelnederlandse teksten maken de inventarislijst zeker zo interessant. Waar taalkundigen nog wel eens verlangens uitspreken naar taalkundige codering van het tekstmateriaal, stellen de letterkundigen vrij bescheiden eisen. Afgezien van het feit dat het digitale afschrift uiteraard betrouwbaar moet zijn, is hun belangrijkste wens dat bepaalde teksten beschikbaar komen, desnoods als platte tekst. Zodat er met een tekstverwerkingsprogramma als WordPerfect in gezocht en gebladerd kan worden. Het verlangde tekstmateriaal bestrijkt zowel de canon (Jacob van Maerlant, P.C. Hooft, Bilderdijk, Multatuli) als de periferie van het letterkundige leven (volksboekjes, historiografische werkjes, bijbelvertalingen, dagboeken, reisjournalen). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||
TAEL: TekstArchief voor Elektronische LetterkundeHet enthousiasme vanuit ‘het veld’ voor een initiatief als een digitaal tekstencentrum zette de Taakgroep Computerteksten voor de Neerlandistiek ertoe aan om de plannen nader te gaan uitwerken. In de maanden januari en februari 1994 heb ik op verzoek van de Taakgroep onderzocht welke stappen er verder gezet kunnen en moeten worden. Tegelijkertijd is er een eerste inzamelingsronde gehouden: bezitters van elektronische teksten ontvingen het verzoek om hun diskettes op te sturen. Het tekstencentrum, dat als werktitel TAEL (TekstArchief voor Elektronische Letterkunde) heeft meegekregen, zou moeten zorgen voor inzameling, standaardisering, productie en distributie van digitale teksten. Het tekstencentrum zou liefst ondergebracht moeten worden bij een solide wetenschappelijk instituut dat over de benodigde faciliteiten beschikt. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het Instituut voor Nederlandse Lexicologie (Leiden), het Constantijn Huygens Instituut (Den Haag) of het P.J. Meertens-Instituut (Amsterdam). Hoe moet het tekstencentrum aan digitale teksten komen? In de eerste plaats door in te zamelen wat er al is. De praktijk heeft uitgewezen dat er vervolgens rijp en groen binnenkomt. De kwaliteit varieert van perfecte diplomatische afschriften tot slordige overtiksels waarin soms hele tekstblokken weggevallen zijn. Het is de taak van het tekstencentrum om de edities te corrigeren en te standaardiseren. Dat laatste betekent dat de teksten steeds in hetzelfde tekstverwerkingsformaat moeten worden weggeschreven (bijv. WP 5.1) en dat de regel- en foliumnummering steeds volgens dezelfde principes moet verlopen. Verder moet aan de teksten een label worden toegekend, waarin de basisgegevens over de tekst staan opgenomen: wie is de auteur en wat is de titel van de tekst? Is de tekst volledig? Wat is de status van de tekst (bijv. klasse A = diplomatisch, klasse B = kritisch)? Wat is de bron van de digitale uitgave? Wie heeft de digitale file gemaakt? Berust er op de tekst copyright of een embargo? Een digitale tekstuitgave kan een embargo bevatten indien een onderzoeker eerst (over) de tekst op papier wil publiceren. Ten tweede moet het tekstencentrum zelf digitale teksten gaan maken. Bij moderne tekstedities met een goed leesbare drukletter is de techniek van scannen en Optical Character Recognition (OCR) het meest praktisch. Men laat de computer de tekst als het ware zelf inlezen en digitaliseren. Bij oudere tekstedities laat de OCR-software het nog te vaak afweten - het overtypen van de tekst gaat dan bijna net zo snel. Er is nog een derde methode denkbaar waarbij het tekstencentrum een coördinerende rol kan spelen. Men zou bijvoorbeeld een Deltaplan voor Digitale Tekstedities (DDT) in het leven kunnen roepen: een werkgroep van vakspecialisten die er gezamenlijk baat bij hebben dat een bepaalde tekst gedigitaliseerd wordt. Ieder lid van de werkgroep zou dan een deeltje van de tekst kunnen digitaliseren en via e-mail kunnen versturen. Op het tekstencentrum worden dan de delen tot één geheel gesmeed. Deze laatste twee mogelijkheden zouden benut moeten worden om de evidente lacunes in het digitale materiaal te dichten. Om de Middelnederlandse letterkunde nog | |||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||
maar eens als voorbeeld te nemen: de digitale Lancelot-compilatie, Ruusbroec en Hadewijch bestaan reeds, maar van een digitale Maerlant kan nog nauwelijks gesproken worden. Toch zou het een beetje vreemd zijn als er een cd-rom met Middelnederlandse teksten zou gaan verschijnen, waar de Spiegel Historiael niet opstaat. Het is althans in Nederland ondoenlijk om een dergelijke tekst te laten digitaliseren door derden: het is gebleken dat (semi-)commerciële productiebedrijven hiervoor astronomische bedragen rekenen. Het is ook zeer de vraag of het tekstencentrum het zich kan veroorloven om de aanmaak van cd-roms of de productie van professionele zoeksoftware aan commerciële bedrijven over te laten. Tenzij het tekstencentrum plots ruime budgetten toebemeten zou krijgen, zou het er toch vooralsnog op neerkomen dat de meeste activiteiten ‘binnenshuis’, of eventueel in samenwerking met andere universitaire faciliteiten, zullen moeten geschieden. Voor wat betreft de software, zal men zich dan (voorlopig) tevreden moeten stellen met pakketten als Tact, Condex en AskSam. Het tekstencentrum zal verder zorg moeten dragen voor de distributie van teksten. Het is niet de bedoeling dat het centrum als een kloek op haar digitale teksten gaat zitten, maar dat de buitenwereld volop kan profiteren van de verzamelde collectie. De meest eenvoudige vorm van distributie zou het verzenden van diskettes kunnen zijn (tegen een geringe vergoeding). Ook cd-roms zouden in een later stadium te koop kunnen worden aangeboden. Maar ook in de mogelijkheid van on line-distributie zou moeten worden voorzien. In 1994 dachten we nog aan een Bulletin Board of een server die te benaderen zou zijn met bijvoorbeeld Gopher. Thans ligt het World Wide Web het meest in de rede. Wie alles op het WWW aanbiedt, verprutst de markt voor zijn eigen cd-rom. Hier kan echter het copyright een welkome rol spelen. Sommige teksten kunnen niet gratis via het WWW worden aangeboden omdat het copyright van bijvoorbeeld het Instituut voor Nederlandse Lexicologie of van het Constantijn Huygens Instituut erop berust. Men denke bijvoorbeeld aan het Corpus Gysseling, de Lantsloot vander Haghedochte of de Max Havelaar. Voor tekstuitgaven op cd-rom kunnen evenwel contracten worden afgesloten waarop de auteursrechten juridisch geregeld worden. Het auteursrecht kan ook belemmerend werken voor de productie en distributie van digitale teksten. Op teksten van vóór 1900 - en hierop heeft de Taakgroep zich geconcentreerd - berust doorgaans geen auteursrecht meer. Maar op moderne edities van deze teksten rust wel auteursrecht, zodra er sprake is van een creatieve inbreng door de editeur. Zelfs al gaat het het tekstencentrum in eerste instantie louter om de platte (bijv. Middelnederlandse) tekst, dan nog heeft de editeur een creatieve inbreng gehad, middels het aanbrengen van interpunctie en tekstverbeteringen. Zo'n teksteditie is met de nieuwe Europese regelgeving pas 70 jaar na de dood van de editeur vrij van auteursrecht. Bij recente tekstedities moet het tekstencentrum dus in alle gevallen toestemming vragen aan de editeur. Bij de inzameling is dat destijds al gebeurd: er is editeurs toen een formulier toegezonden waarop zij konden invullen geen bezwaar te maken tegen het gebruik van de digitale tekst, hetzij voor verspreiding op diskette of via | |||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||
een netwerk, hetzij ten behoeve van de cd-rom. Gelukkig maakten editeurs in de praktijk meestal geen bezwaar. Grotere tegenwerking valt te verwachten van de kant van de uitgevers. Alhoewel zij puur juridisch gezien veelal geen auteursrechten op bijvoorbeeld Middelnederlandse tekstedities kunnen doen gelden, zullen zij dit mogelijk toch proberen. Het is derhalve zaak om ofwel vooraf aan alle betrokken uitgevers om toestemming te vragen, ofwel de editeurs te vragen een document met een zogenaamde vrijwaringsclausule te tekenen. Wanneer er sprake is van werkgevers-auteursrecht, dient de betrokken werkgever (universiteit, instituut) om toestemming te worden gevraagd voor het gebruik van het tekstmateriaal. Als het elektronisch publiceren van een moderne editie niet mogelijk blijkt, dan moeten we ons tevredenstellen met een 19e-eeuwse teksteditie. Het tekstencentrum kan zelf overigens geen auteursrecht doen gelden op de verworven elektronische teksten. Voor het corpus op de cd-rom mag het tekstencentrum echter wel het zogenaamde verzamelauteursrecht claimen. In de loop van februari 1994 heeft de Taakgroep een rapport bij NWO ingediend. In het rapport deed de Taakgroep de aanbeveling om een tekstencentrum op te richten, aangezien de behoefte vanuit ‘het veld’ duidelijk aanwezig was. In het rapport werden concrete plannen ontvouwd en begrotingen gepresenteerd. De reactie van (destijds) de Stichting Literatuurwetenschap luidde dat het plan mooi was, maar dat er geen geld voor was. De Nederlandse hoogleraren uit de Taakgroep zijn vervolgens het plan nog gaan verdedigen bij NWO en hebben bij het gebiedsbestuur Geesteswetenschappen aangedrongen op heroverweging van het negatieve oordeel. Voorlopig zonder resultaat. Om nu te zeggen dat de afwijzing van NWO resulteerde in een golf van verontwaardiging vanuit de neerlandistiek... nee. Zeker, toen ik de resultaten van de inventarisatie publiceerde in Neder-L en Dokumentaal 23 (1994) 1, p. 10-20, was men alom onder de indruk van de omvang. En vervolgens dronk men een glas, deed een plas, en alles bleef zoals het was. Wel kreeg ik nog regelmatig telefoontjes. Of ik nog behoefte had aan die en die digitale tekst? Het antwoord was natuurlijk steevast ja. En of ik beschikte over die en die elektronische tekst? Soms kon ik iemand daarmee gelukkig maken. De enige die zich - althans openlijk - oprecht boos heeft gemaakt over de reactie van NWO is Willem Kuiper. Hij maakte destijds geen deel uit van de Taakgroep, maar hij is wel één van de neerlandici die op het terrein van digitale teksten beslist verstand van zaken èn een uitgesproken mening heeft. Onder de titel ‘Gebrek aan geld, of gebrek aan visie?’ schreef hij in de april-aflevering van Neder-L (herdrukt in de rubriek ‘Geel en Groen’ van Dokumentaal 23 (1994) 2, p.69-74): NWO doet niets met het uitgebrachte advies. ‘Geen geld’, zeggen ze. ‘Geen visie’, zeg ik. Natuurlijk is er geen geld, maar dat is niet doorslaggevend. Ze snappen het gewoon niet. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||
uitvinding van de boekdrukkunst zo'n 500 jaar geleden. Ook toen waren er mensen die zich bewust waren van de mogelijkheden van dit nieuwe medium, terwijl anderen het absoluut niet zagen zitten. | |||||||||||||||||||||||
Allemaal digitaalDe digitalisering van de Nederlandse samenleving is ondertussen in een stroomversnelling geraakt. Was het Internet met zijn e-mail, File Transfer (FTP), Gopher en Telnet tot voor kort nog het jachtterrein voor computerfreaks, met de komst van het World Wide Web en de grafische, gebruiksvriendelijke WWW-browsers kan iedereen op het Net surfen. Een oproep tot digitalisering klinkt nu al bijna oubollig. Zeker nu vanuit de politiek het signaal heeft geklonken dat we moeten participeren in de digitale snelweg. Wij blijken dan in Nederland weliswaar niet in staat om een nationale vliegtuigindustrie te kunnen handhaven, maar als we willen concurreren in de moderne informatie-technologie, dan moeten we nu de handen uit de mouwen steken. En geld investeren. Ook waar het kunst en cultuur betreft. De Australische Aborigines zijn ons in dit opzicht een slag voor: zij zitten al op het World Wide Web met informatie, teksten, muziek, afbeeldingen en videoclips waarin zij hun kunst en cultuur aan de wereld uitdragen. Maar nu wil iedereen in Nederland digitaal. De klassici (en renaissancisten) zijn inmiddels gezegend met cd-roms waarop de klassieke Griekse en Latijnse teksten raadpleegbaar en bevraagbaar zijn (resp. Ibycus en Pandora). Iedere zichzelf respecterende universiteit beschikt over homepages op het WWW. Elk belangrijk instituut begint zijn diensten aan te bieden op Internet. Elke grote bibliotheek maakt thans zijn catalogi op afstand digitaal raadpleegbaar. In vergelijking met landen als de Verenigde Staten, Canada, Zweden en Duitsland hebben we wel een achterstand opgelopen. Wie bijvoorbeeld op zoek is naar de digitale verzamelde werken van Shakespeare of Chaucer, of naar iets minder gebruikelijks als de Edda, die heeft de mogelijkheid om ze op verschillende sites (in tekstformaten naar keuze) gratis te kopiëren. Persoonlijk heb ik momenteel veel gemak van het werk dat in Duitsland voor het Gutenberg-project wordt verricht en waar talloze sprookjes in het Duits digitaal beschikbaar worden gemaakt. Voor wie er eens een kijkje wil nemen:
http://www.abc.de/gutenb/gutenb.htm http://gutenberg.informatik.uni-hamburg.de/gutenb/home.htm
En wie een indruk wil krijgen hoe een elektronische tekstbibliotheek er uit kan zien, en welke onderzoeksmogelijkheden er zijn, die beveel ik aan om ook eens een kijkje te nemen op de volgende adressen:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||
Zoals gezegd wordt er in Nederland nu gewerkt aan de digitalisering van informatie en teksten. Ook het instituut waar ik thans werkzaam ben, het P.J. Meertens-Instituut te Amsterdam, koestert cd-rom en WWW-plannen. De zogenaamde homepages zijn al gereed, maar het geheel is nog onder constructie, zoals dat heet. Op de afdeling Volkskunde van het PJMI wordt volop gewerkt aan digitale databases op het gebied van cultuur (kalenderfeesten, bedevaartsplaatsen, kostuumgeschiedenis, boedelinventarissen), muziek en literatuur. Zelf werk ik met enkele medewerkers aan een Nederlandse Volksverhalenbank waarin Nederlandse sprookjes, fabels, legenden, moppen, sagen en urban legends uit heden en verleden worden opgeslagen en ontsloten. Men kan in deze database zoeken op Aarne-Thompson-nummers, trefwoorden, namen van vertellers, dialect, regio enzovoort. Complete teksten en repertoires kunnen worden opgevraagd, er is achtergrondinformatie over de vertellers aanwezig, en er kunnen soms ook digitale afbeeldingen en geluidsfragmenten worden opgevraagd. Te zijner tijd zou het mogelijk moeten worden om deze databank op afstand te raadplegen. Ik keer nog even terug naar de inventarisatie van 1993 en de navolgende inzameling. In de tussentijd heb ik van verschillende zijden aanbiedingen gehad om het door mij ingezamelde digitale materiaal op servers te parkeren. De Koninklijke Bibliotheek te Den Haag heeft onder meer interesse getoond, alsmede de Universiteitsbibliotheek van Leiden (meer in het bijzonder de BNM en het OASE-project). Het op een server zetten van teksten is niet moeilijk. Waar echter tijd, geld en energie in gestoken moet worden, is het actief blijven verzamelen van elektronische teksten, het nieuw digitaliseren van teksten en bovenal het corrigeren en standaardiseren van teksten. Wat we nu zo graag zouden willen, is: een betaalbare cd-rom met Nederlandse letterkunde, én een plek op het World Wide Web waar talloze teksten gratis worden aangeboden. Als ik het goed zie, dienen zich momenteel dan twee serieuze kandidaten aan. Ten eerste is daar het Instituut voor Nederlandse Lexicologie in Leiden. Directeur P.G.J. van Sterkenburg heeft reeds in een vroeg stadium het belang van digitalisering ingezien. Het INL beschikt over de faciliteiten, de expertise en de teksten die het oprichten van een Tekstencentrum aldaar opportuun maken. Sinds de uitgave van het Woordenboek der Nederlandse Taal op cd-rom heeft men daar ook daadwerkelijk ervaring met digitale publicaties. Er bestaan reeds plannen voor een volgende cd-rom: het Middelnederlands Woordenboek. En nu het ernaar uitziet dat NWO alsnog genegen is om geld in het project te steken, heeft Dirk Geirnaert van het INL de draad voor de oprichting van een Tekstencentrum weer opgenomen. Het zou mooi zijn als hij erin zou slagen om (allereerst) een cd-rom te produceren met hoogwaardig Middelnederlands tekstmateriaal, waarvan dan in elk geval het Corpus Gysseling deel uitmaakt. Zodra dit plan daadwerkelijk gerealiseerd gaat worden, zullen ook de reeds door mij ingezamelde elektronische teksten voor publicatie op deze cd-rom bewerkt gaan worden. Voordat er bij het INL een heus Tekstencentrum tot stand is gekomen, met bijvoorbeeld een WWW-site, zal er nog wel wat tijd verstrijken. Op het Web | |||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||
heeft zich inmiddels een tweede, voortvarende kandidaat aangediend: het Laurens Janszoon Coster-project van de neerlandicus Marc van Oostendorp. Voor wie er eens een kijkje wil nemen, geef ik hier het adres:
http://www.dds.nl/~ljcoster/
Zoals al uit het adres valt op te maken, is het Coster-project ingebed in het Amsterdamse initiatief van De Digitale Stad. Het project staat los van universiteiten, bibliotheken en instituten. Het raadplegen en downloaden van teksten is gratis (en de kans is aanzienlijk dat dat ook zo blijft). Het Coster-project is ‘liefdewerk’ (geen ‘oud papier’), en de kwaliteit van de geleverde teksten is dus wisselend - het is bijvoorbeeld lang niet altijd duidelijk welke papieren editie ten grondslag ligt aan de digitale editie, en dat is op zichzelf jammer. Niettemin wordt er beslist aandacht besteed aan de presentatie van de teksten, en heeft Marc van Oostendorp tenminste de durf getoond om eindelijk eens een digitaal tekstenproject op het WWW van de grond te tillen. Op het gebied van de Middelnederlandse letterkunde zijn bij het Coster-project (op het moment dat ik dit schrijf) teksten te vinden als de Beatrijs, Jan van Beverley (mooi vormgegeven met de houtsneden erbij en een literatuuropgave!), de Elckerlyc, de Esmoreit, Lanceloet van Denemerken, Mariken van Nieumeghen en Van den vos Reynaerde. Voor de renaissance zijn teksten van Bredero en Vondel aanwezig, alsmede een mengelwerk aan Psalmberijmingen. De moderne letterkunde wordt bediend met teksten van Nicolaas Beets (Camera Obscura), Conrad Busken Huet, Herman Gorter, Herman Heijermans, Multatuli en A.C.W. Staring. Verder is er nog een bloemlezing te vinden met gedichten van Anna Bijns tot en met Paul van Ostaijen. Ik zou het bepaald toejuichen als het INL betaalbare cd-roms (ca. f150,-) zou gaan produceren met wetenschappelijk verantwoorde, diplomatische tekstedities en bijpassende zoeksoftware ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek. Voor een breder publiek (studenten, scholieren, geïnteresseerde leken) zou het L.J. Coster-project een functie kunnen vervullen met het op het WWW gratis beschikbaar stellen van voornamelijk kritische tekstedities. | |||||||||||||||||||||||
Van nu en straksDe digitalisering van de samenleving grijpt razendsnel om zich heen. We kunnen al digitaal bankieren en pinnen, on line bibliotheekcatalogi raadplegen, digitaal belastingaangifte doen, een treinreis of autorit plannen met een routeplanner, elektronisch Bijbelpassages opzoeken, feiten naslaan in een encyclopedie of een woordenboek raadplegen op cd-rom, een kwartaal aan Elseviers doorbladeren op cd, op Teletekst kijken of een bepaald vliegtuig al geland is en of er files staan naar Schiphol. We kunnen telefoonnummers opvragen met Videotex, televisie kijken en naar de radio luisteren op de pc, software downloaden van Bulletin Boards, een gesprekje voeren in een digitaal café, het NRC-Handelsblad van het scherm lezen, een live-opname van de Rolling Stones beluisteren, virtuele | |||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||
musea bezoeken op het Internet, wetenschappelijke publicaties downloaden van het World Wide Web, discussies voeren met collega's aan de andere kant van de wereld via e-mail, discussielijsten en nieuwsgroepen... Deze ontwikkelingen vliegen sommige mensen naar de keel. Waar zal dat eindigen? Kunnen we straks geen gewone boeken meer lezen? Om mensen niet op de kast te jagen, zeg ik vaak dat bepaalde boeken (romans, gedichtenbundels e.d.) nooit zullen verdwijnen. Maar het is toch eigenlijk uiterst verontrustend als een hoogleraar als F.P. van Oostrom in de Leidse Dies-rede van 1994 de verdediging van het boek op zich begint te nemen: Maar dat aloude boek is als object niet van de vergankelijke orde van de rekenliniaal of de carbidlamp, maar iets veel fundamentelers, veeleer op het niveau van pakweg wiel of vuur. Die permanentie dankt het boek natuurlijk aan zijn dikwijls onvergankelijke vorm als materieel object (een middeleeuwse vinding, overigens), die het eenieder mogelijk maakt op elk moment, in vrijwel elke context en lichaamshouding, kennis te nemen van een boek naar eigen keuze - en niet te vergeten ook: dat boek op elk gewenst moment weer dicht te slaan. (De waarde van het boek, Amsterdam 1994, p. 25) Wat bezielt Van Oostrom immers om het boek te verdedigen wanneer de onvergankelijkheid ervan werkelijk evident is? Bij zo'n pleidooi zou je toch haast gaan vrezen dat het aloude boek wel degelijk onder vuur ligt. En waar komt het gevaar volgens Van Oostrom dan eigenlijk vandaan? De plaats die boeken in ons land innemen, is nog nooit zo groot geweest als nu, en mondiaal bezien haast zonder weerga; waarmee de Lage Landen een traditie voortzetten van eeuwenoude hoog-geletterdheid - dat allemaal in weerwil van de profetieën van waanwijze techneuten die meenden dat met de invoer van de chip het boek op zijn retour zou raken. De vrees ligt in de formulering besloten. Wat staat er te gebeuren als de chip, in plaats van twee decennia, ook eens pakweg vijf eeuwen de tijd krijgt om zich waar te maken? Over een tijdje komt de krant niet meer 's ochtends in de brievenbus vallen, maar uit de printer rollen. Het is dan bovendien een krant op maat, waarbij iemands persoonlijke voorkeur voor cultuur of economie of sport wordt gehonoreerd. Van sommige Nederlandse kranten bestaan al digitale edities die op het WWW gelezen kunnen worden, waarbij het Eindhovens Dagblad een eervolle vermelding verdient:
http://www.dse.nl/ed/ | |||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||
Maar... digitale boeken? Uitgever L.M. Verloren van Themaat ziet de markt voor papieren wetenschappelijke studies in elk geval slinken en merkt vervolgens op: Vooral de gewoonte om van een dissertatie ook meteen een handelseditie te maken, kan niet in stand blijven: vanwege de explosieve groei van het aantal promovendi en vanwege de krimpende reikwijdte van de onderwerpen waarop men promoveert. Het zou een idee kunnen zijn om de uitdijende elektronische snelweg te gebruiken om detailstudies digitaal uit te geven en op papier enkel nog uitgebreide samenvattingen, bij voorkeur gebundeld met samenvattingen van andere studies die periodiek of thematisch dezelfde lezer aanspreken. Maar... digitale romans? Vorig jaar publiceerde de elektronische uitgeverij Album te Amsterdam het eerste Nederlandse digitale boek getiteld Schaman gaat voor goud. De auteur is G.J. van Schoonhoven, maar omdat er sprake is van een multimedia-publicatie op cd-rom, zijn er ook bijdragen geleverd door Anne Mieke Eggenkamp (beeld), Bert Hendriks (typografie), en Dare (geluid). Een demo-versie (Mac of Windows) kan van het Internet worden gehaald op het volgende adres:
http://www.album.nest.nl
Ik heb niet de indruk dat dit nu zo'n geweldig ‘boek’ is, maar misschien staan we toch aan het begin van een nieuwe trend. Inmiddels hebben ze bij Album ook werk van Paul van Ostaijen gedigitaliseerd uitgegeven, en zijn er plannen voor een digitale Max Havelaar. | |||||||||||||||||||||||
BesluitDigitaliseren moet. Niet omdat het de waan van de dag is. Maar omdat de samenleving in rap tempo digitaliseert en omdat dit onomkeerbare proces de wereld (ook de wetenschappelijke wereld) omvormt tot een global village. Digitaliseren van teksten is nodig - niet per se om papieren boeken te vervangen, en uitgevers of boekhandelaren brodeloos te maken. Digitaliseren van teksten is nodig om literair, taalkundig en cultuur-historisch onderzoek te stimuleren, om teksten te behoeden voor verzuring en verkruimeling, om grote hoeveelheden teksten goedkoop bereikbaar te maken en te houden - ook over grote afstanden. En dat is een ontwikkeling waarvan de neerlandici extra muros ook kunnen gaan profiteren. Binnenkort dan. |
|