| |
| |
| |
Je wordt erop afgerekend
Wim Rutgers (Oranjestad)
‘Wat me aantrekt in Amsterdam is dat het zo op Curaçao lijkt.’ (Gabriel Garcia Marquez)
Toen ik in januari een weekje in Nederland was en de Volkskrant opensloeg viel me een zinsnede op die ik diezelfde week nog ettelijke keren zou horen: ‘je wordt erop afgerekend’, wat zoiets schijnt te betekenen als ‘je wordt ter verantwoording geroepen’, ‘je moet voor je daden instaan’ - maar het kan ook best wat anders zijn. In de onderwijskringen waarin ik die week verkeerde, waren ‘studeerbaarheid’ en ‘kwaliteitsborging’ de wachtwoorden, die iedereen scheen te begrijpen. ‘Ik zeg het je plat’, ik snap niets van deze newspeak en daarom ‘heb ik nu een probleem’. ‘Precies’ zouden ze me een paar jaar geleden daarop geantwoord hebben, nu is dat ‘absoluut’ geworden. Bij ons op Aruba zeggen de studenten als je hun iets vraagt, heel vaak ontwijkend ‘misschien’ waarmee ze dan ‘natuurlijk niet’ en ‘nooit’ bedoelen, of ‘ongeveer’ wat ‘niet zo best’ betekent. Op de obligate vraag hoe het met me gaat, antwoord ik hier op Aruba volkomen automatisch ‘rustig’. Als ik dat in Nederland doe, word ik aangekeken als iemand van een andere planeet. Wie het niet ‘druk’ heeft telt niet mee.
Voor iemand die nu en dan in Nederland komt, is het steeds weer vermakelijk te merken welke woorden op dat moment in de mode zijn en wat inmiddels weer heeft afgedaan. Zo werden in diverse vakantiejaren de zure regen, het gat in de ozonlaag, de smog, het milieu in het algemeen, drugs, illegalen en allerlei andere hete items als de ramp van de eeuw of de onafwendbare ondergang aangekondigd. Een jaar later hoor je er niets meer over want dan is er weer wat anders aan de hand in de komkommertijd van het nieuws in de vakantiemaanden.
In Nederland gebeurt alles massaal. Na de keukencultuur is de badkamer inmiddels aan de beurt. Na de gewassen-grindtegels is tegenwoordig elke oprit van de carport met klinkers bestraat. Naast de kanten gordijntjes in de ruitjes van de voordeur staan de eendjes al jaren parmantig in de vensterbank - tijdens de kerstdagen vergezeld van trapsgewijs opgestelde adventskaarsen. Als iemand bedenkt dat een in een bloempot geplaatst kaal stammetje voorzien van een pluimpje topgroen heel decoratief naast de voordeur staat, schaft vervolgens half Nederland zo'n boompje aan.
Dat massale heeft ook zijn voordelen. Als er een probleem gesignaleerd wordt, werpt men zich vervolgens collectief en energiek op de oplossing ervan. Zo heb ik het begin van de aanpak van het Nederlands als tweede taal indertijd ervaren. Men rust niet eer er de nodige verbeteringen in ongewenste situaties zijn aangebracht. We hebben een probleem en daar gaan we dus wat aan doen! Daar kan ik vanuit mijn positie als docent Nederlands op Aruba dan weer heel jaloers op zijn.
| |
| |
Maar eigenlijk heb ik me een ander doel gesteld toen ik de redactie toezegde om als geboren en getogen Nederlander die al een aantal jaren in het buitenland woont iets over de Nederlandse cultuur te schrijven. Toen ik me aanmeldde als volwaardig lid van de IVN omdat ik Nederlands zou gaan doceren aan de Financieel Economische Faculteit van de Universiteit van Aruba, en omdat ik daar de steun van de vereniging heel erg bij dacht nodig te hebben, heeft het bestuur in Woubrugge nog gediscussieerd over de vraag ‘of ik wel voldoende buitenland was’ met mijn aanstelling binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Per slot staat het Arubaans-Antilliaanse nieuws ook nog steeds op de pagina binnenland van de Nederlandse pers.
Nadat ik mijn akte Nederlands MO-B behaalde, werd ik eind 1971 benoemd in Suriname, waar ik les gaf aan het Algemeen Pedagogisch Instituut en het Instituut voor de Opleiding van Leraren. Na een vierjarige contractperiode verhuisden we naar de Nederlandse Antillen omdat ik benoemd was aan de havo-vwo-opleiding van het Colegio Arubano. Van 1988 tot 1993 woonde ik vijf jaar in Nederland waar ik een jaartje studeerde en een dissertatie over de Arubaans-Antilliaanse literatuurgeschiedenis voorbereidde. Sinds de afronding daarvan werk ik opnieuw op Aruba, nu echter op het Instituto Pedagogico Arubano en de al genoemde Universiteit van Aruba. De uitdaging die we hier met het Nederlands aangaan, is de traditionele moedertaalaanpak die nog steeds algemeen is, te vervangen door een didactiek van het Nederlands als vreemde taal.
Er bevindt zich een oceaan en een afstand van bijna een kwart van de omtrek van de aarde tussen de delen van het koninkrijk. Maar toch zijn we heel goed van elkaar op de hoogte. Toen er nog wel eens een Nederlandse cabaretier naar Aruba kwam, werd steevast de vraag gesteld: ‘Maar hoelang zijn jullie dan al weg uit Nederland’, als wij niet voldoende hard lachten om een van zijn moppen. Door de felle toneellichten zag de arme man niet dat er maar een handjevol Nederlanders in de zaal zat en dat de rest van het publiek uit Arubanen bestond. Die begrepen hem wonderwel maar vonden het niet altijd leuk wat er gedebiteerd werd. Het NRC Handelsblad, de Volkskrant, Elsevier en Vrij Nederland koop je hier gewoon in de boekhandel - zij het een paar dagen later. Sinds kort kunnen we dagelijks een Arubaans-Antilliaanse editie van het Rotterdamse Algemeen Dagblad lezen. Iedere wat oudere Arubaan heeft in zijn schooltijd de aardrijkskunderijtjes van Hoogezand-Sappemeer moeten leren opdreunen. Jong en oud heeft wel familie in Nederland en gaat er nu en dan met vakantie naartoe. Een kleine honderdduizend Arubanen en Antillianen migreert tegenwoordig ‘circulair’ zoals dat heet: je weet van velen niet meer of ze aan de Noordzee of in de Caraïbische Zee hun permanente verblijf hebben. Kortom, we schijnen in een postkoloniale, neokoloniale of misschien zelfs wel in een re-koloniserende fase te leven. Dat laatste omdat de bemoeienis van Nederland met de Rijksgenoten vooral de laatste jaren steeds intensiever is geworden.
| |
| |
Maar dat is niet altijd zo geweest: de West werd van koloniaal wingewest tot ontwikkelingsland gepromoveerd dat op de golven van de na-oorlogse dekolonisatie zo spoedig mogelijk onafhankelijk zou moeten worden. Maar de Antillen hadden intussen het zelfbeschikkingsrecht op wel heel originele wijze leren herinterpreteren tot het recht om binnen het koninkrijk te blijven, om níet onafhankelijk te hoeven worden en het recht om duurzame banden met Nederland te blijven onderhouden.
De Curaçaose auteur Boeli van Leeuwen beschrijft het zo mooi in zijn verhaal ‘The rest is silence’ in zijn bundel Geniale anarchie (1990), p. 135:
terwijl de Spanjaard te gronde is gegaan aan het waanidee dat goud en zilver intrinsieke waarde hebben, is de Hollander hier zout komen halen om zijn haring te behoeden voor bederf. Amsterdam kreeg verlof van de Heren Negentien ‘tot bemachtiginge van het Eylandt Curaçao om te hebben een bequaeme plaetse, daer men sout mocht becomen’, weshalve ik Anno Domini 1989 op het eiland een verhaal voor u zit te schrijven.
Als handelsplaatsen en als strategische pionnen in een tachtigjarige vrijheidsoorlog werden de drie kleine ABC-eilanden Aruba, Bonaire en Curaçao ‘beneden de wind’ voor de kust van het Zuid-Amerikaanse vasteland gelegen en de drie nog veel kleinere S-eilanden Saba, Sint-Eustatius en de helft van Sint-Maarten ‘boven de wind’ duizend kilometer noordelijker in de grote Caraïbische archipel gelegen, bezet en door de eeuwen heen voor Nederland behouden.
Handel vanaf de zo strategisch gelegen eilanden was eeuwenlang de drijvende idee achter de kolonisatie. Of dat eerlijke handel of smokkelwaar betrof, goederenhandel of slavernij, maakte niet uit, zolang er maar goed verdiend kon worden.
De ‘Golden Rock’ Sint-Eustatius was een eiland dat de Amerikaanse onafhankelijkheidstrijders van goederen en wapens voorzag en dat de opstandelingen voor het eerst erkende door de stars and stripes ‘the first salute’ te geven. De Engelse wraak op deze ongehoorde daad betekende de economische nekslag voor het eiland. De benedenwinden werden enkele decennia later betrokken bij de Zuid-Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd van Simon Bolivar tegen de Spanjaarden.
De koloniale handelspolitiek van de West-Indische Compagnie in de tijd van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en diezelfde handelsgeest in de tijd van het Koninkrijk van Koning Willem I en zijn opvolgers daarna, kende nauwelijks een culturele component. De Curaçaose auteur Frank Martinus Arion schreef daaromtrent in de introductie van zijn tijdschrift Ruku in juni 1969, p. 1:
Ik wil opzettelijk naar zijn en opmerken, dat in de driehonderd jaren dat er op de Antillen Nederlanders zijn geweest, toch wel bitter weinig door
| |
| |
Nederlanders kunst is voortgebracht. Dat is natuurlijk allesbehalve een pluim voor de Nederlanders die hier in de zeventiende eeuw hebben rondgelopen. Stelt U zich voor, in driehonderd jaren niet één dichter, beeldhouwer, schilder op de Antillen. (...) Terwijl aan een kant de zeventiende eeuw het culturele hoogtepunt schijnt te zijn van het merendeel der Europese volkeren, is ze ook de eeuw waarin deze volken hun culturele dieptepunt bereiken: ze houden slaven. Terwijl aan de ene kant het zeventiende-eeuwse humanisme de mens centraal stelde, besteedde een andere kant van de zeventiende eeuw al haar tijd en geld om over de hele wereld koninkrijken te verwoesten en mensen te knechten.
Wel bouwden de machthebbers hun landhuizen, hun forten en hun imposante herenhuizen, die de laatste jaren gerestaureerd worden. Maar op taalgebied werd er nauwelijks iets gepresteerd. De negligentie heeft tot gevolg gehad dat er in de Antillen nooit enige koloniale literaire kunst in het Nederlands heeft gebloeid. De Nederlanders lieten zich zo weinig aan hun taal gelegen liggen dat de eerste landonderwijzer G.G. van Paddenburgh die aan het begin van de vorige eeuw het onderwijs op ‘den verbeterden Hollandschen voet’ moest brengen, klaagde dat het Nederlands op het hoofdeiland Curaçao ‘onbekend als het Arabisch’ was. En vele tijdgenoten en lateren getuigen dat het op de overige vijf eilanden nog ‘veel erger’ met het Nederlands gesteld was.
De kleine, dorre en ten gevolge daarvan relatief onvruchtbare eilanden kenden geen plantage-economie en herbergden daardoor nooit kolonisten die na enkele jaren als het rijke suikeroompje uit de West naar het moederland konden trekken om daar te gaan rentenieren. Hildebrands ‘Familie Kegge’ kwam van een Engels-Caraïbisch eiland.
De culturele verwaarlozing door zowel het koloniale gouvernement in Den Haag als in Willemstad zèlf was de tweede factor waardoor zich een eigen cultuur en taal in relatieve rust konden ontwikkelen. De eilandelijke creoolse elite zocht haar regionale contacten met de zo nabijgelegen Spaanse overwal in Venezuela en Colombia.
Op de bovenwinden was Engels steeds de normale taal in alle kringen en alle gebruikssituaties. De benedenwinden herbergden Europeanen van allerlei landaard en taal, joden uit diverse Europese landen en Brazilië, slaven uit allerlei delen van Afrika, en zwarte en gekleurde vrijen - die allen met elkaar moesten communiceren. Daarvoor diende het Papiamento dat al vanaf de achttiende eeuw de algemene contacttaal werd voor de communicatie tussen de slaven, tussen de slaven en de meesters, maar ook tussen de meesters onderling. Daardoor heeft het Papiamento nooit in zo sterke mate het stigma van inferioriteit gekend dat andere creooltalen te beurt viel. In de vorige eeuw was het Papiamento kerktaal en taal van het volksonderricht. Het was eerst in de twintigste eeuw dat de koloniale macht heeft geprobeerd het Papiamento weg te duwen.
De koloniale Nederlands-Antilliaanse maatschappij kende de twee volkstalen Papiamento en Engels. Op de eilanden werd het Nederlands slechts door het
| |
| |
koloniale bestuur in beperkte kring gebruikt. De regionale inbedding en de handelscontacten maakten het Spaans en het Engels tot een commercieel en cultureel noodzakelijke en gewenste taal in respectievelijk de benedenwinden en de bovenwinden. Na de emancipatie van de slaven in 1863 werd ook het Papiamento gepropageerd als cultuurtaal in alle gebruikssituaties, maar het zou nog een lange weg te gaan hebben eer het zich volledig aan de in de twintigste eeuw nagestreefde diglossie ontworstelde.
Toen de Nederlandse koloniale politiek rond de eeuwwisseling vanuit een ‘ethische denkwijze’ een heel andere richting insloeg was het voor het Nederlands te laat: het Engels, Spaans en Papiamento hadden zich zodanig geworteld dat er voor het Nederlands als ‘eigen’ taal geen plaats meer was. In ethisch verlichte ogen mochten ‘Curaçao en Onderhoorigheden’, zoals de kolonie in die tijd aangeduid werd, niet meer gezien worden als een ‘handels- of wingewest’ maar als een gebied dat ontwikkeld moest worden, dat wilde dus zeggen ‘opgeheven’ moest worden naar moederlands model, met een cultuur naar Europees-Nederlands model en met het Nederlands als moedertaal. Voor het eerst werd er een bewuste taalpolitiek ontwikkeld in het onderwijs, de ambtenarij en het culturele leven. Het Algemeen Nederlands Verbond waarvan in het begin van de eeuw een ‘Groep Nederlandse Antillen’ gevormd werd, nam het voortouw ter ‘handhaving en verbreiding’ van de Nederlandse taal en cultuur.
In dezelfde beginjaren van onze eeuw werd er gediscussieerd over de vraag: ‘Kan de Nederlandsche taal hier algemeen worden?’ Het antwoord was paradoxaal in die zin dat men het Nederlands wilde propageren door het vooralsnog te beperken tot een kleine elite die de leiding zou moeten nemen.
Even keek men nog naar Nederlands-Indië als voorbeeld, waar de Javaan niet veel Nederlands leek nodig te hebben om zijn rijst te kunnen planten. Maar al gauw achtte men het noodzakelijk dat in De West de Nederlandse taal en cultuur alom gepropageerd en verbreid moesten worden. Dat was in Suriname gelukt, waar al in 1876 de leerplicht was ingevoerd. Dat moest ook in de Kolonie Curaçao lukken. Maar in de beide delen van De West was de taalsituatie totaal anders. In het veeltalige Suriname was het Nederlands noodzakelijk als bindmiddel tussen de verschillende bevolkingsgroepen, in de Antillen had het Papiamento die functie al meer dan een eeuw.
De ‘holandisashon’ mislukte dan ook, ondanks het drijven van de Nederlandse Shell die in het tweede decennium van de eeuw een raffinaderij op Curaçao opende, en ondanks alle pogingen van de Nederlandse gouverneurs en de Nederlandse ambtenaren.
Op Aruba, waar de Amerikaanse Lago Oil & Transport Company een olieraffinaderij beheerde, werden vooral Engelstalige arbeiders aangetrokken en heeft het Nederlands nooit veel invloed gehad. Het bestuur en de rechtspraak vernederlandsten, de handel alleen in zoverre er connecties met het moederland waren. Vooral het onderwijs met zijn Nederlandse leerkrachten werd zo volledig Nederlands dat het lange tijd verboden was om zelfs op het schoolplein Papiamento te gebruiken.
| |
| |
De bekende auteur Cola Debrot vatte de poging tot vernederlandsing samen in ‘Cultureel wantrouwen op Curaçao’, dat al verscheen in het tijdschrift Eldorado in januari 1949 en opnieuw in 1985 in het eerste van zijn Verzameld Werk. Hij zag dat de koloniale taal- en cultuurpolitiek probeerde
om de cultuur van een volk met een hoge beschaving over te planten op een andere samenleving, die in een geheel andere fase verkeert. In dit verband dus: de Europese cultuur met een Nederlandse tint op een Caribische bevolking die voor minstens 90% uit mensen van Afrikaanse afkomst bestaat (p. 26).
Dit proces van hollandisering vond met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog een abrupt einde toen de contacten met het moederland van de ene dag op de andere volledig werden doorgesneden. Toen na de oorlog de zes eilanden zelfbestuur kregen, werd het Papiamento het symbool van eigenheid en autonomie. Het kreeg zijn decennialang ontzegde plaats in nagenoeg alle sectoren van het openbare leven. Behalve in het onderwijs dat geheel Nederlandstalig bleef, ook nadat de Nederlandse docenten meer en meer door Antilliaanse vervangen werden.
Na de golf van holandisashon zien we vanaf de jaren vijftig en zestig een golf van papiamentisashon opkomen. Dat uitte zich onder meer in een literatuur in de eigen taal.
Het is paradoxaal dat juist in deze tijd ook juist de later zo bekend geworden Antilliaanse auteurs als Boeli van Leeuwen, Tip Marugg en Frank Martinus Arion in het Nederlands gingen publiceren. Maar die literatuur droeg nauwelijks bij tot beter begrip over en weer. In ‘Van konehin tot pletter; van kapitalist tot revolutionair. Het beeld van makambas [Nederlanders] in elf Antilliaanse romans’ onderzocht Jos de Roo wat Curaçaose auteurs over de Nederlander geschreven hebben. Hij besluit dit instructieve artikel, dat in 1991 in Drie Curaçaose schrijvers in veelvoud; Boeli van Leeuwen, Tip Marugg, Frank Martinus Arion in Zutphen bij de Walburg Pers verscheen met:
Zo er al een standbeeld opgericht zou moeten worden voor een makambafiguur uit de Antilliaanse literatuur, dan zou het er eentje van een frater moeten zijn. Het ontwerp van zo'n beeld dat de auteurs schetsen is als volgt: Een stevige man in witte rokken met een rood bezweet hoofd, met zijn rechterhand tilt hij zijn rok op om de bal een schuiver te geven, zijn linkerhand houdt hij een beetje opgeheven, waardoor de rossige haartjes op zijn pols zijn te zien; de hand is klaar om de eerste maten van het Wilhelmus te slaan. En vooral: het beeld moet worden geplaatst op een groot, leeg plein (p. 87).
Met de grote opstand en brand van Willemstad op ‘dertig mei 1969’ ontlaadde zich het gevoel van volksonmacht om het heft volledig in eigen hand te kunnen
| |
| |
nemen. Het gevolg was een versterkte positie van het Papiamento, dat vanaf de jaren zeventig van het Nederlands opnieuw een volledig vreemde taal zou maken. Waar in Suriname zich het Surinaams-Nederlands tot een geheel eigen variant van het Noordzee-Nederlands ontwikkelde, kende het Nederlands van de Antillen wel enige ‘afwijkingen’ maar die rechtvaardigen niet om van Antilliaans-Nederlands te spreken.
Nederland dekoloniseerde. Na met moeite en strijd van Indonesië en Nieuw-Guinea afscheid genomen te hebben, en vooral na de stakingen van februari 1969 in Suriname en ‘dertig mei 1969’ in Willemstad, wilde de Nederlandse regering graag zo gauw mogelijk van ‘de laatste resten tropisch Nederland’ bevrijd zijn. De onafhankelijkheid zou eventueel zelfs per luchtpost worden opgestuurd, aldus een onparlementair Nederlands parlementslid.
Met het oog op die naderende zelfstandigheid liet Nederland zich niet veel gelegen liggen aan de Nederlandse taal en cultuur. Suriname werd inderdaad na een grote staking in 1973 en de daarop volgende verkiezingen die een regeringswisseling tot gevolg hadden, op 25 november 1975 onafhankelijk. Dat de Antillen spoedig zouden volgen, was de verwachting aan beide zijden van de oceaan. Maar de Surinaamse staatsgreep in februari 1980 en het daarop volgende militaire bewind met zijn 8 december-moorden en de burgeroorlog maakten de zes eilanden zo kopschuw dat ze het algemeen aanvaarde zelfbeschikkingsrecht uit gingen leggen als een recht om in het koninkrijk te blijven. Geo-politieke invloed vanuit Washington en Caracas deed Nederland noodgedwongen akkoord gaan.
Intussen kreeg Aruba, na een strijd tegen de ‘Curaçaose hegemonie’, die meer dan zestig jaar met ups en downs gevoerd was, per 1 januari 1986 zijn ‘status aparte’ als zelfstandig land binnen het koninkrijk. De daaraan gekoppelde voorwaarde van onafhankelijkheid per 1 januari 1996 is inmiddels geschrapt. De Nederlandse Antillen, Aruba en Nederland hebben besloten om voorlopig gedrieën bij elkaar in het Koninkrijk der Nederlanden te blijven. Ieder land is bevoegd zijn eigen binnenlandse zaken op te lossen. Daarnaast beslist de koninkrijksregering, waarin ook twee Gevolmachtigde Ministers van de Antillen en Aruba zitting hebben, over zaken die het hele Rijk aangaan. Maar dat is natuurlijk ‘groot geld tegen klein geld’ om de titel van een boek door Albert Helman en Jos de Roo te lenen die deze in hun studie over De voorgeschiedenis van de Sticusa gebruikten en waarin ze de culturele relaties tussen Nederland en de Antillen karakteriseerden.
Met de keuze voor het ene gezamenlijke koninkrijk werd de Nederlandse bemoeienis met Aruba en de Nederlandse Antillen steeds groter. Nederland begon zijn eigen maatstaven ook aan de Arubaans-Antilliaanse politici op te leggen. Er wordt controle uitgeoefend op behoorlijk bestuur, er wordt een kustwacht ter bestrijding van het internationale drugsverkeer door het Caraïbische gebied geïnstalleerd, er wordt een uitleveringsverdrag van kracht, een meldpunt ongebruikelijke transacties tegen eventueel witwaspraktijken van drugsgelden enzovoorts. Het lijkt dat de Caraïbische delen van het koninkrijk stevig aan
| |
| |
autonomie inboeten - zoals ook Nederland in de Europese pas moet lopen. Het in oktober 1996 verschenen rapport van de Commissie De Ruiter, ‘met alle respect’ over de verhouding politie en justitie getuigt er andermaal van dat Nederland zijn verantwoordelijkheid inzake behoorlijk bestuur serieus neemt.
Dat heeft de laatste tijd ook weer gevolgen voor het Nederlands dat door Nederland als koninkrijkstaal gepropageerd wordt. De Antillen en Aruba voerden in 1968 de mammoetwet voor het voortgezet onderwijs in en volgen nu de basisvorming en tweede-fasestructuur ook weer in grote lijnen. De meerderheid van onze studenten vertrekt immers voor een vorm van hoger of wetenschappelijk onderwijs naar een Nederlandse hogeschool of universiteit. Op het Instituto Pedagogico Arubano (de Arubaanse pedagogische academie) en de Universiteit van Aruba studeert nog steeds niet meer dan een minderheid van de schoolverlaters van het havo en vwo.
Ook van Arubaans-Antilliaanse zijde worden de contacten versterkt. De Nederlandse Antillen en Aruba namen beide keren deel aan de in 1991 en 1994 in Brussel gehouden, door de Vlaamse Raad georganiseerde colloquia over het ‘Nederlands in de wereld’ en het ‘Nederlands en de media’. Beide landen hebben inmiddels besloten in elk geval de komende drie jaren met de Nederlandse Taalunie door middel van een raamwerk te gaan samenwerken. Er staan projecten op het gebied van taalonderwijs, vertalingen, uitwisseling van deskundigheid en onderzoek naar het Nederlands in het Caraïbische gebied op het programma. Sedert 1992 organiseert de Stichting NANA (Nederlandse Antillen, Nederland, Aruba) Nederlandse boek- en filmfestivals die gekoppeld worden aan de thema's van de Nederlandse (kinder)boekenweken, om het lezen in het onderwijs en daarbuiten te bevorderen. Voorlopig zal het Nederlands nog een belangrijke rol in het Arubaanse onderwijs blijven vervullen. Het te Willemstad op 5 maart 1996 door de drie Ministers van Onderwijs uit alle drie delen van het Koninkrijk getekende Protocol van samenwerking op het gebied van Onderwijs tussen Aruba, Nederland en de Nederlandse Antillen meldt ten aanzien van de onderwijstalen:
Beide landen [de Nederlandse Antillen en Aruba] kiezen in de huidige omstandigheden voor het handhaven van het Nederlands als instructietaal in het voortgezet onderwijs. (...) De keuze voor het gebruik van het Nederlands in het voortgezet onderwijs stelt hoge eisen aan het taalonderwijs in het funderend onderwijs op de Nederlandse Antillen en Aruba. Dat betekent dat aan de beheersing van het Nederlands bijzondere eisen gesteld worden in vergelijking met de beheersing van andere vreemde talen. Naast de verdere uitbreiding van de moedertalen, zal in het funderend onderwijs dan ook grote aandacht worden besteed aan het leren van het Nederlands, op een zodanig niveau dat aansluiting op het voortgezet onderwijs in het Nederlands mogelijk is (p. 5-6).
Het Nederlandse bedrijfsleven en allerlei Nederlandse entrepreneurs hebben de
| |
| |
Nederlands-Caraïbische eilanden ontdekt als een plaats om zaken te doen. Steeds meer Nederlandse toeristen weten de weg te vinden naar de prachtige stranden en baaien waar het altijd waait, waar het altijd heerlijk warm is en waar de zon altijd schijnt - o, eeuwig eldorado!
Anderzijds hebben een kleine honderdduizend Antillianen en Arubanen de weg naar de vleespotten gevonden. Samen tellen de zes eilanden een bevolking van iets meer dan driehonderdduizend mensen, maar wekelijks vliegt de KLM bijna dertig keer met volle vliegtuigen op en neer. De persoonlijke contacten zijn intensief en iedereen heeft wel een familielid aan de andere kant van de Oceaan.
In de dekolonisatie-decennia werd er algemeen gediscussieerd over een onafhankelijkheid die eerst politiek verwezenlijkt moest zijn, wilde ze een economische en ten slotte op de lange duur een culturele component krijgen. Tegenwoordig is die trits eerder omgekeerd en lijkt de culturele zelfstandigheid gemakkelijker te bereiken, terwijl de politieke niet meer wordt nagestreefd. Dit is de relatie tussen de koninkrijkspartners.
Mijn positie als Nederlandse docent Nederlands is daarin een heel speciale. Nederlands is immers slechts een minderheidstaal, gelet op het aantal moedertaalsprekers in de Antillen en Aruba, èn tegelijkertijd een zeer dominante taal waar men voorlopig niet buiten kan, maar waaraan het odium van de koloniale tijden nog volledig kleeft. De diglossie tussen Papiamento en Nederlands is nog steeds niet volledig opgelost. Op zijn gunstigst en nuchter gezien is het Nederlands een noodzakelijk kwaad dat men nu en dan in zijn werksituatie nodig heeft en waarmee men naar Nederland kan voor een vorm van hoger of wetenschappelijk onderwijs. Een in 1995 verschenen doctoraalscriptie van Regine Boekhoudt-Croes over Multilingualismo i Enseñansa: Language needs in Aruban Education meldt dan ook dat de Arubaan zich van de vier op het eiland gebruikte talen met het Nederlands het minst verwant voelt.
De Nederlander springt met dit soort gevoeligheden in Antilliaans-Arubaanse ogen nog wel eens wat al te onvoorzichtig of zelfs ruw om. Het is zoals gezegd ‘groot geld tegen klein geld’, waarover de Nederlandse politicus als financier van onderwijsvernieuwingsprojecten recht voor zijn raap opmerkt: wie betaalt, bepaalt. Voorlopig ‘word je er nog op afgerekend’ als je het Nederlands hier niet voldoende beheerst. Het is niet toevallig dat de in deze laatste alinea geciteerde metaforen alle aan de handel ontleend zijn. De Nederlander blijft koopman en handelaar - ook tegenover zijn gelijkwaardige partners in dat ene koninkrijk.
|
|