| |
| |
| |
[Neerlandica extra Muros - februari 1997]
Nederlandse literatuur in Indonesië: 1945-1995
Reinier Salverda (Londen)
Inleiding
Binnen het onderzoeksthema ‘Receptie van Nederlandse literatuur in het buitenland’ geef ik hier een overzicht van wat er in Indonesië sinds 1945 verschenen is op het gebied van de Nederlandse literatuur. Een eerste en zeker nog niet complete inventarisatie heeft een lijst opgeleverd van ruim tachtig Indonesische vertalingen van Nederlandse literatuur (zie bijlage I), en daarnaast ruim zestig Indonesische publicaties over Nederlandse literatuur (zie bijlage II).
In dit artikel wil ik - tegen de achtergrond van de (post)koloniale ontwikkelingen in de archipel - bezien hoe het contact met de Nederlandse literatuur sinds 1945 in hoofdlijnen is verlopen, en nagaan wat het heeft opgeleverd, enerzijds aan oorspronkelijk Nederlandstalige literatuur in Indonesië, anderzijds vooral ook aan literaire vertalingen in het Indonesisch, en aan kritische commentaren en creatieve reacties van Indonesische kant.
| |
Achtergrond: Literatuur in Nederlands-Indië (1900-1942)
Uit de eerste helft van deze eeuw is het volgende voor een goed begrip van de postkoloniale literaire ontwikkelingen van belang.
Aan Nederlandse kant vinden we in de periode 1900-1942 de ‘ethische politiek’. De ene kant daarvan was de voortgaande unificatie van de archipel, de onderdrukking van het inheems verzet en van het ontluikend Indonesisch nationalisme; maar aan de andere kant was het doel hiervan om - onder Nederlandse leiding - de modernisering van de kolonie in goede banen te leiden, met name ook op het gebied van onderwijs en cultuur (vgl. ook Gouda 1995).
Er werden scholen gebouwd, en de Weg tot het Westen werd gewezen via het onderwijs in de Nederlandse taal en literatuur (cf. Groeneboer 1993), maar ook via de moderne vreemde talen: bij het eindexamen HBS/AMS was een leeslijst van 24 Nederlandse, 8 Duitse, 8 Engelse en 8 Franse literaire werken verplicht (Jassin 1983: 10). In de kranten werd aandacht besteed aan literatuur, en er kwamen bibliotheken en leeszalen die toegang boden tot werken uit de Nederlandse en Europese literatuur (Rinkes 1920). In het interbellum was er in de archipel een klein aantal Nederlandse schrijvers actief, zoals Fabricius, Székely-Lulofs, Du Perron en Beb Vuyk, die in Nederland publiceerden, net als de enkele Indonesische auteurs die in het Nederlands schreven: Noto Soeroto (bevriend met Van Eeden en Fabricius) en Soewarsih Djojopoespito (bevriend met Du Perron). Daarnaast vinden we een levendige lokale productie van populaire Indische lectuur, zoals bijvoorbeeld de Indo-romans van Kijdsmeir
| |
| |
(Salverda 1994). Vanaf de Eerste Wereldoorlog verschenen er voorts Maleise vertalingen van Nederlandse en Nederlands-Indische literatuur: Daum in 1917 en Justus van Maurik in 1918, het beroemde Nederlandse jongensboek Dik Trom van C. Johan Kieviet in 1920, De Schaapherder van Oltmans in 1930, Multatuli's Saïdjah en Adinda in 1921 en Kartini's Door Duisternis tot Licht in 1922 (Voor verdere gegevens zie ook Ockeloen 1939).
Zeer belangrijk was in dit verband het Kantoor voor de Volkslectuur/Balai Poestaka, dat in de jaren dertig, naast andere uitgevers, uitgroeide tot een belangrijke ‘combinatie van vertaler-schrijver-uitgever-drukker-boekhandelaar-leesbibliotheek-organisator’ (Hooykaas 1947: 193). Jaarlijks gaf deze overheidsdienst in grote oplagen publicaties uit op allerlei gebied, waaronder literaire vertalingen in het Maleis, Javaans, Madurees en Sundaas van westerse romans (o.a. Kipling, Mark Twain, Cervantes, Dumas en Hector Malot) en ook een aantal oorspronkelijke romans in modern Maleis (Teeuw 1952, 1972). In totaal produceerde en verspreidde Volkslectuur meer dan tien miljoen boeken in zeven verschillende talen over de archipel. Voor een studie over het werk en de invloed van deze dienst - een opmerkelijk hoofdstuk in de Nederlandse koloniale cultuurpolitiek (cf. Drewes 1981, Uhlenbeck 1986) - verwijs ik naar de dissertatie van Jedamski 1992.
Indonesiërs - althans die lezen konden, want in 1930 was 90% van de bevolking nog analfabeet (Wertheim 1956: 259) - konden dus via het onderwijs, via kranten, leeszalen en vertalingen in contact komen met Nederlandse en Europese literatuur. Onder deze invloed begonnen jonge Indonesische studenten in de jaren dertig Nederlandse sonnetten te schrijven (Hanifah 1972: 64). Anderzijds waren er de traditionele inheemse literaturen, die zich tijdens de Nederlandse periode altijd hebben weten te handhaven, met daarnaast vanaf eind negentiende eeuw een groeiende productie van Maleise stuiverromans (Hellwig 1986). Nieuw is in de jaren dertig het begin van een eigen, moderne literatuur in het Maleis. Er verschijnen in korte tijd drie belangrijke, moderne romans (Abdullah 1986). Het Nederlandstalige tijdschrift Timboel (1927-1933) krijgt vanaf 1932 een bijlage in het Maleis onder leiding van Sanusi Pane, die er echter een jaar later om politieke redenen mee stopt (Kratz 1988). En vanaf 1933 is er het tijdschrift Poedjangga Baroe (Foulcher 1980), dat het begin markeert van de literaire dekolonisatie (Maier 1988). S.T. Alisjahbana, de leider van dit tijdschrift, was binnen het nationalistisch kamp een kritisch voorstander van associatie met de westerse cultuur, in tegenstelling tot Ki Hadjar Dewantoro, die, als voorstander van culturele non-coöperatie, met zijn Taman Siswa-beweging ijverde voor een renaissance van de eigen, inheemse, vooral Javaanse culturele tradities. Deze tegenstelling leidde voor en na 1945 tot felle debatten aan Indonesische zijde (Dolk 1993: 11).
We zien aldus in het vooroorlogse Nederlands-Indië een complexe en veeltalige literaire contactsituatie, mogelijk gemaakt maar ook verstoord door de koloniale verhoudingen. De vele tegenstellingen in die situatie - tussen kritische intellectuelen en koloniale machthebbers, tussen een ontwikkelde elite en de niet-lezende massa, tussen Nederlanders en Indonesiërs, tussen conservatieve en ethische
| |
| |
Europeanen, en tussen voorstanders van associatie dan wel non-coöperatie in het nationalistische kamp - bepaalden de marges, waarbinnen aan het eind van de jaren dertig een interessante literair-politieke discussie plaatsvond tussen Du Perron en Sjahrir (Snoek 1990a). Voor ons doel hier is vooral van belang de positie van Sjahrir, die in 1938 zijn landgenoten aanspoorde om literair te wedijveren met het beste wat de wereld te bieden heeft, van Dante en Goethe tot Tolstoj en Multatuli, van Joyce en Proust tot Kafka en Gide, en van Shakespeare tot Malraux. Binnen het kader van dit literaire wereldprogramma noemt Sjahrir ook een aantal Nederlandse schrijvers: Van Schendel, Vestdijk, Elsschot, Van Oudshoorn, Slauerhoff, Ter Braak en Du Perron (cf. Sjahrir 1947: 87-90) - vooral dus schrijvers rond het Nederlandse tijdschrift Forum, en niet-Indische schrijvers zoals Daum, Couperus of Székely-Lulofs.
Toen Sjahrir dit schreef, zat hij overigens als politiek gevangene geïnterneerd op Banda-Neira. En in 1939 vertrok Du Perron voorgoed naar Nederland. De marges waarbinnen het literaire contact tussen twee van de beste Nederlandse en Indonesische schrijvers zich toen afspeelde, waren, kortom, wel buitengewoon smal (cf. Kousbroek 1992: 189-207).
| |
Na 1945: Indonesianisasi van de literatuur
Veel van de hierboven gesignaleerde politieke en culturele factoren blijven ook na 1945 doorwerken in het literaire contact tussen Nederland en Indonesië. In de postkoloniale periode staat het literair contact echter geheel in het teken van de Indonesianisasi (cf. Boelaars 1991: 3-21) van de archipel, met name ook op cultureel gebied, waar een gerichte taal-, cultuur- en onderwijspolitiek het Indonesische staatsvormingsproces moet ondersteunen.
In 1945 wordt de Indonesische onafhankelijkheid uitgeroepen, en tegelijk verschijnt de eerste grote naoorlogse Indonesische dichter op het toneel: Chairil Anwar (Alisjahbana 1965: 46; Oemarjati 1972). Politieke en literaire bevrijding gaan hier hand in hand, wanneer hij in datzelfde jaar de Vloekzang van Sentot uit de Max Havelaar in het Indonesisch vertaalt, het bekende gedicht over ‘De laatste dag van de Hollanders op Java’ (Multatuli 1945, cf. Jassin 1968: 100-103). Ook met de eigentijdse Nederlandse poëzie was hij goed bekend: hij vertaalde gedichten van Marsman en Slauerhoff, van Jan H. Eekhout en Antonie Donker, van Elsschot en Du Perron, en maakte er soms zeer vrije bewerkingen van, terwijl hun inspiratie ook valt aan te wijzen in zijn oorspronkelijke poëzie (cf. Slametmuljana 1954: 159). Er is daardoor nogal wat te doen geweest over de vraag of zijn poëzie soms plagiaat was (Tatengkeng 1967). Maar het is hier als bij Shakespeare en Picasso: grote kunstenaars lenen niet, die stelen. Zij nemen van andere kunstenaars wat hun lust en maken zich dat in vrijheid eigen - zo ook hier de ‘geniale Indonesische Rimbaud’ (Last 1956: 203).
Daarmee is de toon gezet. Een nieuwe generatie treedt aan, met Idrus, Asrul Sani, Rivai Apin, Achdiat K. Mihardja, Mochtar Lubis en Pramoedya Ananta Toer - de Angkatan '45, die een eigen, vrije, Indonesische literatuur gaat opbouwen. In de eigen taal, waarin een nieuwe taalkunst en literatuur ontwikkeld
| |
| |
en opgebouwd wordt, waarin vrij uiting gegeven kan worden aan verbeelding en gevoel, met een nieuw geluid en een nieuwe Indonesische geest (Teeuw 1955: 19). Tegelijk zien we, dat deze schrijvers, in het spoor van Sjahrirs literaire wereldprogramma (vgl. Lubis 1980), een ruime internationale belezenheid ontwikkelen (cf. Jassin 1983: 14).
Binnen deze literair-politieke context was er tot 1957 nog plaats, zij het een steeds kleinere, voor Nederlandse taal en literatuur. Zo werd tussen 1947 en 1953 het literair en cultureel contact bevorderd door het Nederlandstalige tijdschrift Oriëntatie in Batavia/Jakarta, waarin Nederlandse en Indonesische schrijvers, intellectuelen en kunstenaars - zoals Rob Nieuwenhuys, Vincent Mahieu/Tjalie Robinson, Beb Vuyk, Joke Moeljono en G.J. Resink - een tegenwicht boden voor het politiek-militaire conflict (Zonneveld 1988). Daarnaast was er de Sticusa (Stichting voor Culturele Samenwerking), die onder leiding eerst van Oscar Mohr (Dolk 1996) en later Anton Koolhaas, vanuit Jakarta Nederlandse en Europese boeken, tijdschriften, films, kunst en cultureel nieuws verspreidde (cf. Koch 1956: 277-279). In het onderwijs was het Nederlands in 1950 vervangen door het Indonesisch, maar in de jaren vijftig waren er nog Nederlandse uitgevers actief in de archipel, zoals Van Hoeve, Djambatan en Jajasan Pembangunan/Stichting Opbouw, en daardoor waren er Nederlandstalige boeken en tijdschriften te koop. Bij Nix in Bandung verscheen in 1950 Du Perrons Multatuli's Na-Leven. In 1953 verschenen er nog tien Nederlandse kranten in de archipel, waaronder De Nieuwsgier met Tjalie Robinson. Voor hij naar Nederland vertrok, polemiseerde hij in deze krant met onder anderen Sitor Situmorang over de culturele situatie in Indonesië (Robinson e.a. 1954). Van zijn Piekerans van een straatslijper (1952) verscheen, wellicht nog in 1956, een vierde druk bij uitgeverij Masa Baru in Bandung. Omgekeerd verschenen in Nederland bundels van twee dichters uit Indonesië: in 1952 Op de breuklijn van G.J. Resink, en in 1956 postuum Goden, dieren en mensen van Noto Soeroto.
Intussen nodigde Indonesië ook progressieve Nederlandse schrijvers en geleerden uit. Van 1950 tot 1954 verbleef Jef Last in Indonesië (Last 1956). In 1951-52 doceerde Jan Romein aan de Gadjah Mada-universiteit te Yogyakarta (Romein 1956); in juni 1952 bezorgde Arthur Lehning in Jakarta een sociaalwetenschappelijke bibliotheekcollectie; en in 1953 werd Henriëtte Roland Holst herdacht in het tijdschrift Indonesia (Dajoh 1953). Aan deze periode kwam echter in 1957 door de confrontatie over Nieuw-Guinea/Irian Jaya radicaal een eind: de Nederlandse taal werd verboden, Nederlandse kranten, uitgeverijen en boekwinkels genationaliseerd, de Sticusa gesloten; er volgde een grote exodus en cultureel contact werd voor lange tijd vrijwel onmogelijk.
De jaren na 1957 waren buitengewoon moeilijk, met grote armoe en politieke spanningen. Sjahrir, door vele Indonesiërs als ‘Hollandophiel’ beschouwd (Last 1956: 86), verdween van het toneel. Het was een periode van krachtige literairpolitieke agitatie door de communistische schrijversorganisatie Lekra, waartegenover de verdedigers van het vrije woord stelling namen in het Manifes Kebudajaan (Cultureel Manifest) van 1963. Na de coup van 1965 volgde een
| |
| |
bloedige binnenlandse afrekening, waarbij schrijvers als Pramoedya Ananta Toer, Boejoeng Saleh en Sitor Situmorang jarenlang gevangen werden gezet.
Maar ook verscheen er een nieuwe, na-oorlogse literaire generatie op het toneel, de Angkatan '66, van wie de geëngageerde dichter Rendra één van de bekendste is. De bronnen van zijn poëzie en theater zijn de Javaanse traditie en de wereldliteratuur: Sophocles, Shakespeare, Pinter, Brecht en Ionesco (Rendra 1983). De Nederlandse literatuur speelt bij hem vrijwel geen rol: de Max Havelaar leest hij pas in de vertaling van Jassin (Huisman 1987: 10). Wel heeft hij contact met Nederlandse dichters via Poetry International in Rotterdam, waar hij vanaf 1971 een aantal malen optreedt. Maar zoals een ander lid van deze literaire generatie, de dichter en essayist Goenawan Mohamad, heeft opgemerkt: er is geen leescultuur in Indonesië, literatuur neemt daardoor slechts een marginale plaats in binnen het cultuurpatroon, en is vooral een kwestie van een kleine, ontwikkelde, stedelijke elite (Mohamad 1988).
In de jaren negentig zijn er nog steeds contacten tussen Nederlandse en Indonesische schrijvers en dichters. Zo vond in september 1995 in het Erasmushuis te Jakarta een in samenwerking met Rendra en Poetry International georganiseerd Nederlands-Indonesisch dichtersproject plaats, waarbij o.a. Luceberts beroemde poëtisch protest tegen de politionele acties, zijn Minnebrief aan onze gemartelde bruid Indonesia (1948), werd voorgedragen door Simon Vinkenoog.
De algemene tendens is er echter één van groeiende afstand tussen de twee culturen. Aan Nederlandse kant wordt dit gemarkeerd door de diepe kloof die er gaapt tussen Hella Haasses Javaanse reis van 1969 (Haasse 1970) en Jules Deelders poëtionele actie in Jakarta in 1981 (Deelder 1984). Deelder is representatief voor de vele Nederlanders voor wie Indonesië ‘gewoon een heel ver land’ is, terwijl voor de meeste Indonesiërs ‘Nederland misschien nog wel verder weg’ ligt (Maier 1991: 516). Weliswaar komen er tegenwoordig, in het spoor van Ross (1973) en Wolkers' De Kus (1977), steeds meer literaire reizigers uit Nederland naar de archipel, waar zij - als passant of revenant - op zoek zijn naar het paradijs van hun jeugd (Zikken 1982), de betekenis van hun vaders (Bloem 1989), of hun meer der herinnering (Kousbroek 1995). Maar zij blijven daarbij in een eigen literaire wereld die langs de Indonesische heen schuift, en anders dan indertijd Jef Last of Hella Haasse - of dan V.S. Naipaul in zijn Among the Believers (1981) - ontmoeten de meeste van deze Nederlandse reizigers nooit eens een Indonesische schrijver. Omgekeerd geldt overigens hetzelfde, en de hedendaagse Indonesische literatuur is daarom onlangs door Maier gekenschetst als a-koloniaal (Baay 1995: 18). Op literair gebied is de speciale relatie voorbij, en daardoor is men dan ook steeds vaker aangewezen op vertalingen over en weer (zie bijv. ook Wolters (ed) 1995).
| |
Indonesische vertalingen van Nederlandse literatuur
Tegen deze achtergrond bezien we nu de Indonesische vertalingen van Nederlandse literatuur die sinds 1945 verschenen zijn. Vooraf merk ik daarbij op
| |
| |
dat Indonesië, wat vertalingen uit het Nederlands betreft, op de vijfde plaats in de wereld komt, na Duits, Engels, Frans en Spaans, maar vóór de Scandinavische en andere talen. Blijkens Het Nederlandse Boek in Vertaling 1988-1992 verschenen er in die periode in totaal 116 vertalingen uit het Nederlands in het Indonesisch. Voor het grootste deel gaat het hier om niet-literaire vertalingen - boeken op het gebied van kennis, wetenschap, religie en cultuur, en op het terrein van de Indonesische Studiën, zoals antropologie, linguïstiek, geschiedenis, rechten en islamologie, waar nog steeds een immense hoeveelheid voor Indonesië relevante Nederlandse bronnen ligt te wachten op onderzoek en vertaling (vgl. Salverda 1989). De Nederlandse literatuur neemt in dit kader een zeer bescheiden plaats in. Tussen 1988 en 1992 verschenen er negen Indonesische vertalingen van Nederlandse literaire werken - een groot verschil met de ruim 170 literaire vertalingen uit het Nederlands in het Duits tussen 1990 en 1994 (Van Uffelen 1994), of met de 166 in het Engels tussen 1980 en 1995 (Hermans 1995).
Ook in het kader van het literaire leven in Indonesië zijn vertalingen van Nederlandse literatuur van zeer beperkte betekenis. Net zoals in Nederland de Indonesische literatuur er slechts één onder vele is, zo is ook omgekeerd de Nederlandse maar één klein onderdeel van het Indonesische literaire spectrum. En het aantal werken uit de Nederlandse literatuur waarmee Indonesische schrijvers nog bekend zijn, valt in het niet bij de vele schrijvers uit andere literaturen die zij gelezen of vertaald hebben: van Tagore, Gogol, Garcia Lorca en Steinbeck tot de Maupassant, Pasternak en Hemingway (Jassin 1956, Eneste l981).
Binnen deze beperkingen zijn er dan in Indonesië in de periode 1945-1995 ruim tachtig literaire vertalingen uit het Nederlands verschenen, waarvan bijna één derde in de jaren vijftig en ruim twee derde in de periode sinds het herstel van de culturele betrekkingen in 1969. De jaren zeventig springen er duidelijk uit, met de Max Havelaar (1972) en een totale productie van 31 literaire vertalingen.
Opmerkelijk veel vertalingen zijn gemaakt door Indonesiërs die zelf als schrijver of kunstenaar tot de culturele voorhoede behoorden. Zo is Kartini's Door Duisternis tot Licht (1911) in 1949 in het Indonesisch vertaald door Armijn Pane, auteur van de belangrijke roman Belenggu (Ketens, 1940). Elsschots Kaas (1933) is in 1948 vertaald door Idrus, ‘verreweg de belangrijkste prozaschrijver’ Holmes 1954: 218) van de naoorlogse generatie. In 1954 werd Székely-Lulofs Tjoet Nja Din (1948) vertaald door Abdoel Moeis, die al in 1928 bij Balai Poestaka de belangrijke roman Salah Asuhan (De verkeerde opvoeding) had gepubliceerd. Er zijn Indonesische vertalingen van Nijhoff, Du Perron en Nieuwenhuys door de dichter Sitor Situmorang, ‘the most important writer since Chairil Anwar’ (Alisjahbana 1965: 47). Multatuli, Dermoût en Elsschot zijn vertaald door de filmer Asrul Sani, maker van de onvergetelijke film Pagar kawat berduri (Achter Prikkeldraad, 1961), waarin een Nederlands officier tenondergaat, verscheurd tussen zijn loyaliteit aan Nederland en zijn erkenning van het gelijk van een gevangen Indonesische vrijheidsstrijder (vgl. De Ronde 1988: 32). Dick Hartoko, die Hella Haasse en Rob Nieuwenhuys heeft vertaald, is zelf actief als
| |
| |
essayist en redactiesecretaris van het tijdschrift Basis. En Dr. H.B. Jassin tenslotte, ongetwijfeld de productiefste vertaler van Nederlandse literatuur, met vertalingen van Johan Fabricius, H.J. Friedericy, W.F. Hermans, Vincent Mahieu, Multatuli, J.J. Slauerhoff en Sjahrirs Indonesische Overpeinzingen, is binnen de Indonesische literatuur vooral bekend om zijn Literair Documentatiecentrum en als criticus, essayist, tijdschriftleider en vertaler van de Saint-Exupéry, Erasmus en de Koran.
Er is vertaald in alle genres: romans, toneel, poëzie, essays, kinderboeken en stripverhalen. In totaal is er daardoor werk van ruim zeventig Nederlandse en Vlaamse auteurs in het Indonesisch beschikbaar. En daar zit van alles bij, van christelijke toneelstukken (Nijhoff, Vondel) en Anne de Vries' Bijbelse verhalen voor de jeugd, tot populaire detectives, literatuur over de Duitse bezetting en Kronkels van Carmiggelt. Het meest vertaald is Multatuli, met vijftien vertalingen tussen 1945 en 1995, op afstand gevolgd door Kartini en Székely-Lulofs. Het vaakst herdrukt zijn opnieuw Multatuli en Kartini, gevolgd door Anne de Vries.
Ongeveer de helft van de gevonden vertalingen bestaat uit Indisch-Nederlandse literatuur, lopend van Multatuli (1945) tot en met de hekkensluiter Jacob (1986). De Nederlandse schrijvers die in het tijdschrift Oriëntatie publiceerden - Breton de Nijs, Dermoût, Friedericy, Mahieu, Vuyk - zijn daarbij goed vertegenwoordigd. Verder heeft, zoals ook blijkt uit Hartoko's bewerking van Nieuwenhuys' Spiegel (Hartoko 1979), bij de selectie van Indische romans voor vertaling de vraag meegespeeld wat er, vanuit Indonesisch gezichtspunt, belangrijk of interessant aan is. Kort gezegd: niet de romantiek van tempo doeloe, maar het realisme van de Max Havelaar en andere romans waarin de strijd tussen Nederlanders en Indonesiërs een rol speelt, zoals bij Djojopuspito, Fabricius, Friedericy en Székely-Lulofs. De roman Koelie (1932) van laatstgenoemde bijvoorbeeld, waarvan in 1985 een Indonesische vertaling uitkwam, geeft een scherp beeld van de onmenselijke koloniale uitbuiting van de Javaanse koelies op de Nederlandse plantages op Sumatra (vgl. Ikram 1989).
Een andere belangrijke reden om Indisch-Nederlandse romans in het Indonesisch te vertalen is geformuleerd door Jassin, toen hij in 1973 de Nijhoffprijs kreeg voor zijn vertaling van de Max Havelaar: ‘Deze literatuur is niet alleen eigendom van Nederland, maar ook van Indonesië.’ (Jassin 1973: 18). Jassins vertaling - waarmee hij, ver na het eind van de koloniale periode, Multatuli binnenvoert in de Indonesische literatuur - is dan ook een eenvoudige daad van toe-eigening. Want inderdaad, niet alleen hebben Nederlandse schrijvers gebruik gemaakt van Indonesische bronnen - Székely-Lulofs' Tjoet Nja Din (1948) bijvoorbeeld is gebaseerd op de Atjehse kroniek Hikayat Dokarim -, maar ook zijn er in Indische romans literaire portretten van Indonesiërs te vinden (Hellwig 1994, Salverda 1996b), die van groot belang zijn voor de kennis van het leven in de koloniale maatschappij. Van de zestien auteurs echter die Beekman in zijn recente standaardwerk Troubled Pleasures (Beekman 1996) tot de top van de Indisch-Nederlandse letteren rekent, zijn er zeker zes nog niet in het Indonesisch vertaald. Ik denk aan Couperus' De Stille Kracht (1900), Van Schendels Jan Compagnie (1932), Du Perrons Het Land van
| |
| |
Herkomst (1935), Alberts' De eilanden (1952) en Brouwers' De Zondvloed (1988), en ook aan de verhalen in Nieuwenhuys' Engelse bundel Memory and Agony (1979). Vertaling van deze literatuur maakt een belangrijke bron van informatie toegankelijk voor Indonesische onderzoekers van de koloniale periode.
Opmerkelijk is overigens, dat bijna de helft van de vertalingen die ik heb gevonden, behoort tot de moderne, niet-Indische Nederlandse literatuur. Er is proza vertaald van Nescio en Elsschot, van Slauerhoff en Carmiggelt, van Anne Frank, Jacoba van Velde en Harry Mulisch. Allemaal in de afgelopen twintig jaar, in de postkoloniale periode dus - wat aanknopingspunten biedt om ook andere moderne Nederlandse en Vlaamse schrijvers in het Indonesisch te vertalen.
Daarnaast is er, eveneens in de postkoloniale periode, poëzie vertaald van in totaal ruim veertig moderne Nederlandstalige dichters - van Multatuli, Kloos en Gorter, van Marsman, Slauerhoff, Elsschot en Du Perron, van Ida Gerhardt, Judith Herzberg, J.B. Charles en Leo Vroman, van Campert, Kopland en anderen. Dit veelal in samenhang met de Nederlands-Indonesische poëziemanifestaties die in 1981, 1987, 1991, en in 1995 zelfs tweemaal in Jakarta plaatsvonden. Maar in feite lopen er deze hele eeuw door al, juist via de poëzie, uitermate boeiende literaire verbindingslijnen tussen de twee culturen, en het zou goed zijn dat eens in het licht te stellen in een Indonesische tegenhanger van de twee Nederlandstalige poëziebloemlezingen van Van den Berg 1984 en Versteegen 1988.
Ook hier is het Jassin geweest, die in 1973 heeft gewezen op het belang van verdere vertalingen uit de moderne Nederlandse literatuur, zowel proza als poëzie. Voor de uitvoering van een literair vertaalprogramma in zijn geest lijkt de nieuwe Indonesische politiek van openheid (keterbukaan) nu ook kansen te bieden.
| |
Kritiek en onderzoek
In de jaren vijftig was, na het afschaffen van het Nederlands in het Indonesische onderwijs, ook aan de universitaire neerlandistiek geen lang leven beschoren, en de eerste hoogleraren, Heeroma en Uri, waren gelijk ook de laatste (Heeroma 1957). Dat heeft de Indonesiërs echter niet verhinderd om zelf de kritiek en het onderzoek ter hand te nemen. Noegroho 1946 en Pringgodigdo 1951 wezen daarbij de weg met hun uiteenzettingen over Du Perron en de Indonesische intellectuelen. Jef Last en Nugroho Notosusanto discussieerden begin 1952 in Kompas over de rol van het Nederlands en het vertalen in de opbouw van de Indonesische cultuur (cf. Last & Notosusanto 1952). Intussen gaf Slametmuljana met zijn Leuvense dissertatie van 1954 een aanzet tot de studie van de Indonesische poëzie in vergelijkend literair en linguïstisch perspectief. En Boejoeng Saleh, één van de leidende Indonesische critici in de jaren vijftig, ging in een reeks publicaties in op de betekenis van Multatuli als mens en schrijver.
In de jaren zeventig, toen de culturele betrekkingen waren hersteld, kwam - mede via het Erasmushuis en de nieuwe Nederlandse sectie van de Universitas
| |
| |
Indonesia te Jakarta - het cultureel en literair contact weer op gang, met publicaties van Hartoko, Jassin en Termorshuizen. Thematisch domineert daarbij de belangstelling voor de Indisch-Nederlandse literatuur, van Jassins Multatulivertaling (1972) tot Hartoko's bewerking-plus-bloemlezing op basis van Nieuwenhuys' Spiegel (1979). In 1983 volgen een congres in Yogyakarta over Indisch-Nederlandse literatuur in historisch perspectief (Abdullah (ed) 1986) en Subagio Sastrowardoyo's gebundelde studies over De Indisch-Nederlandse Literatuur en Wij (1983). Een zeer kritische plaatsbepaling geeft G.J. Resink, Indonesisch geleerde en Nederlands dichter, die vanaf 1958 een reeks belangrijke bijdragen heeft gepubliceerd over Multatuli, Conrad en Rimbaud als vertegenwoordigers van de Euro-Indonesische literatuur (cf. Snoek 1987b: 19; Salverda 1993, 1996a). Voor de literatuur van tempo doeloe ziet hij ‘in Indonesië helemaal geen toekomst’ (Resink 1993: 224); wel echter, in het kader van de Euro-Indonesische literatuur, voor Multatuli, Couperus, Van Schendel, Du Perron, Alberts en Slauerhoff, Nederlands grootste tropendichter.
Gedurende de gehele postkoloniale periode is de betekenis van Multatuli een centraal thema in de Indonesische kritiek (vgl. Termorshuizen & Snoek 1991). Ook hier is de Indonesische optiek duidelijk een andere dan de Nederlandse, zoals bleek bij het congres dat in 1987 in Jakarta plaatsvond ter herdenking van Multatuli's honderdste sterfdag (cf. Groeneboer (ed) 1989): aan Nederlandse kant een zekere trots op de grote schrijver die ons een kwaad geweten over de koloniale periode had bezorgd, aan Indonesische zijde respect voor zijn strijd voor menselijkheid en gerechtigheid, maar duidelijk ook reserves tegen deze heraut van de ethische politiek, die toch graag Keizer van Insulinde had willen worden (Salverda 1990: 260).
In december 1995 ten slotte, vonden er twee Nederlands-Indonesische literatuurcongressen plaats. In Den Haag werd, in het kader van het Festival Indië/Indonesië, door de Werkgroep Indische Letteren van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde een Dekolonisatie-symposium belegd (cf. Baay 1995), waar van Indonesische zijde de dichteres Toety Heraty Noerhadi sprak over dekolonisatie: amnesia en anamnese, en Goenawan Mohamad over de afwezigheid van Nederlanders in de moderne Indonesische literatuur. In Jakarta discussieerden intussen jonge Indonesische en Nederlandse onderzoekers over de verfilming van Indische literatuur, speciaal van Oeroeg, over de Javaanse bronnen van Maria Dermoût, over het vaderbeeld in Indische romans van de tweede generatie, en over de ogen van de Nederlandse koloniale literatuur (cf. Darmojuwono e.a. (eds) 1996). Voor die literatuur is inderdaad niet zo veel toekomst. Maar wat, gezien deze congressen, wel degelijk toekomst heeft, is een voortgezette dialoog over de vaak zeer verschillende Nederlandse en Indonesische inzichten, visies en literaire beeldvorming over die periode, op basis van kritisch-historisch onderzoek van de literaire dimensie van het Nederlands kolonialisme in Indonesië.
Als eerste zou ik daarbij op de agenda willen zetten niet Multatuli, maar Du Perron. Hij mag dan nu ‘in Indonesië een vergeten schrijver’ (Snoek 1990a: 247) zijn, in het midden van deze eeuw is er een immense literaire, intellectuele
| |
| |
en persoonlijke uitstraling van hem uitgegaan, in alle richtingen. Want achter het geestelijk klimaat van integriteit en kritisch engagement in en rond het literair-culturele tijdschrift Oriëntatie; en achter de poëzie van Chairil Anwar en Sitor Situmorang, maar ook - op het gebied van de literaire smaak - achter de voorkeur voor gewone, niet-literaire taal in de naoorlogse literatuur; achter de activiteiten van de Sticusa en achter de oprechte inzet waarmee Nederlandse en Indonesische schrijvers in de jaren vijftig en zestig met elkaar discussieerden over culturele vragen; achter de interesse in Multatuli, en achter het engagement voor de menselijke waardigheid, dat te vinden is bij de beste Indonesische schrijvers van na de oorlog; achter Sjahrirs literaire wereldprogramma, en later achter de keuze om ook moderne Nederlandstalige literatuur (Elsschot, Nescio, Carmiggelt) te vertalen; en ook, in de geschiedschrijving van de Indische letteren, achter Rob Nieuwenhuys' Spiegel en Hartoko's Bianglala Sastra evenzeer als achter Resinks studies over Euro-Indonesische literatuur - achter al deze ontwikkelingen, achter dit hele literaire klimaat is de stimulerende intelligentie te bespeuren van de literaire wereldburger die Du Perron was - dichter, romanschrijver en kritisch essayist, onafhankelijk intellectueel, stendhaliaan en multatuliaan, een polemische en stijlvolle d'Artagnan, humanist, individualist en een groot vriend voor zijn Indonesische en Nederlandse geestverwanten.
| |
Creatieve reacties: literatuur en film
De nieuwe en vernieuwende Indonesische poëzie van Chairil Anwar bood, zoals we zagen, een creatieve, poëtische reactie op de Nederlandse dichters Marsman, Elsschot, Slauerhoff, Multatuli en Du Perron. In de jaren vijftig reageert Sitor Situmorang in zijn gedichten op het werk van Slauerhoff, Nijhoff en Du Perron (vgl. Snoek 1990b). En in 1990 kwam er van Rendra een reactie op de Toespraak tot de Hoofden van Lebak, in zijn verboden gedicht Namens de mensen van Rangkas Bitung (Rendra 1992: 78-83).
Ook andere Indonesische schrijvers hebben in hun werk gereageerd op Multatuli. Om allerlei redenen: om zijn menselijkheid, zijn individualisme, zijn strijd voor gerechtigheid en de ongemakkelijke morele vragen die hij stelt, maar ook om de dramatische tegenstellingen in de Max Havelaar, om zijn poëzie, en omdat hij een groot schrijver is. ‘Hij is het beginpunt van de Indonesische geschiedenis’, zegt Pramoedya (Van der Meulen 1987: 5), die hem ziet als ‘een geestelijke vader’ (Dolk 1994), terwijl Y.B. Mangunwijaya, de schrijver van de belangrijke roman De Wevervogels (Mangunwijaya 1981), Multatuli zijn eerste leraar noemt (Snoek 1988b: 15). En zoals Multatuli in zijn Max Havelaar de verhalen van Droogstoppel, Sjaalman, Havelaar en Saïdjah tegen elkaar uitspeelt, zo onderzoeken de romans van deze twee Indonesische schrijvers de botsende beeldvorming van Nederlandse en Indonesische kant over de koloniale periode.
Ook buiten de literatuur zijn Indonesische reacties te vinden. Saïdjah en Adinda bijvoorbeeld is al in 1954 door Bakri Siregar bewerkt voor toneel en ook opgevoerd als toneelstuk in drie bedrijven in Solo (cf. Multatuli 1954 en K. Saleh 1957). In diezelfde tijd begon Rivai Apin aan een Indonesisch filmscenario
| |
| |
(cf. Multatuli 1956), maar uiteindelijk is de Max Havelaar pas in 1975 verfilmd door Fons Rademakers, in een Nederlands-Indonesische coproductie vol artistieke en politieke compromissen. Toen deze film in 1987 ten slotte werd vrijgegeven voor vertoning in de Indonesische bioscopen, was dit aanleiding voor zeer levendige discussies in de Indonesische pers (cf. Snoek 1988a, b, 1989).
Aan Nederlandse kant zijn verder, ook in de jaren zeventig, van Couperus De Stille Kracht en Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan verfilmd voor tv - beide sterk in het teken van de Nederlandse tempo doeloe-nostalgie. Daarentegen werd de novelle Oeroeg (1948) van Hella Haasse in 1993 tot een heldere politieke film verwerkt door de Nederlandse regisseur Hans Hylkema, maar een Indonesische vertaling van haar boek is er nog niet.
Het is interessant te zien wat Indonesische filmers hiertegenover stellen. Zij putten uit het eigen Indonesische verleden, en maken films over nationale helden als Kartini, Tjoet Nja Din en Diponegoro. In 1988 kwam de filmer Eros Djarot met Cut Nyak Dien (vgl. Wolters (ed) 1995: 128-135), een aangrijpende en voor Nederlandse kijkers soms zeer ongemakkelijk stemmende film over de strijd tegen de Nederlandse koloniale overheersing van de Atjehse heldin uit het boek van Székely-Lulofs.
Een bijzonder geval van Nederlands-Indonesische creatieve wedijver doet zich voor bij de film November 1828 van Teguh Karya uit 1979, een magistrale film over de Java-oorlog (1825-1830), over de wrede Nederlandse kapitein De Borst en over twee Javaanse officieren, broers, waarvan de ene zich bij de Nederlanders aansluit, en de andere bij Diponegoro. Hier zien we één van de belangrijkste filmkunstenaars uit het moderne Indonesië op een uiterst boeiende manier precies dezelfde menselijke en politieke conflictstof uit het verleden aan de orde stellen, dramatisch vormgeven en tot een geslaagde artistieke verwerking brengen als de Nederlandse schrijver Johan Fabricius doet in één van zijn allerbeste romans, Dipanegara uit 1977.
Verfilmde literatuur is bijzonder geschikt, juist in Indonesië, waar nauwelijks een leescultuur bestaat, en waar literatuur doorgaans gepubliceerd wordt in oplagen van vijfduizend exemplaren, op een bevolking van 180 miljoen. De vele verfilmingen die er al van Nederlandse en Vlaamse romans bestaan, kunnen hier zeker een stimulerende rol spelen bij de verspreiding van Nederlandstalige literatuur in de archipel.
| |
Besluit
Samenvattend stellen we vast dat de betekenis van de Nederlandse literatuur voor de Indonesische zeer bescheiden is (vgl. Teeuw 1995). Die betekenis is bovendien aan het afnemen, met het wegvallen van de oudere generatie Indonesische schrijvers en vertalers die de koloniale periode nog zelf gekend hebben, en daardoor met de Nederlandse taal en literatuur vertrouwd waren, en die met hun vertalingen, studies, kritieken en creatieve reacties hebben bijgedragen tot het naoorlogs Nederlands-Indonesisch literair contact.
Zij laten echter aan de jongere generatie de uitdaging om op hun werk voort
| |
| |
te bouwen, met name door historisch onderzoek en door verdere vertalingen. In dit verband zou het nuttig zijn de hier gevonden Indonesische vertalingen en publicaties over Nederlandse literatuur onder te brengen in een Vertaalcentrum in Jakarta (vgl. Oemarjati 1972). Zodat ze gebruikt kunnen worden bij een vertaalopleiding gericht op de productie van kwalitatief hoogwaardige vertalingen in het Indonesisch, maar ook bij de studie van het Nederlands als bronnentaal, en bij de realisering van een literair vertaalprogramma in de geest van Jassin.
Wat ten slotte het onderzoek betreft, merk ik op dat ik hier slechts een beknopt en voorlopig overzicht heb kunnen geven. De geschetste hoofdlijnen en de bijgaande bibliografieën dienen getoetst, verbeterd en aangevuld te worden, door nader onderzoek in archieven van kranten, tijdschriften, uitgevers en vertalers, van het KITLV en de Sticusa, van het Literair Documentatiecentrum HB Jassin en de Nationale Bibliotheek in Jakarta. Op basis daarvan valt er - daar ben ik van overtuigd - een bijzonder interessante, kritisch-vergelijkende receptie-historische dissertatie te schrijven over het complexe verloop van het Nederlands-Indonesisch literair contact in deze eeuw. Een mooie uitdaging voor een jonge Indonesische neerlandicus.
Voor hun hulp bij de totstandkoming van dit artikel en het bibliografisch zoekwerk wil ik graag de volgende personen en instellingen bedanken: Dirk van Assche (Ons Erfdeel, Rekkem), M. Bruna (Koninklijke Bibliotheek, Den Haag), Drs. Bram Buijze (OCenW), Dr. Kees Groeneboer (Erasmustaalcentrum / Program Studi Belanda FSUI, Jakarta), Dr Ulrich Kratz (SOAS), Drs. Tineke Mook (Instituut Indonesische Cursussen, Leiden) en Drs. Rudi Wester (Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds, Amsterdam).
| |
Bibliografie
Alisjahbana, S.T. (1965). Indonesia. Social and Cultural Revolution. Kuala Lumpur: Oxford in Asia, ix-206 pp. |
Alisjahbana, Sutan Takdir. (1977). ‘Penilaian Chairil Anwar Kembali.’ (= Herwaardering van Chairil Anwar). In: S.T. Alisjahbana. (1977). Perjuangan Tanggung jawab dalam kesusteraan. (= Strijd om de Verantwoordelijkheid in de Literatuur). Jakarta: Pustaka Jaya, pp. 139-180. (NB. pp. 165 over invloed Slauerhoff cs.). |
Baay, R. (1995). Festival Indië-Indonesië. Den Haag 30 november t/m 10 december. Programmamagazine. Den Haag: Brouwer Offset, 23 pp. De teksten van dit symposium zijn gepubliceerd in: Indische Letteren 11 nr. 2-3 (aug 1996). |
Beekman, E.M. (1996). Troubled Pleasures. Dutch Colonial Literature from the East Indies 1600-1950. Oxford: Clarendon Press, xi-654 pp. |
Bloem, M. (1989). Vaders van betekenis. Amsterdam: Arbeiderspers, 265 pp. |
Boelaars, H.W.J.M. (1991). Indonesianisasi. Het omvormingsproces van de katholieke kerk in Indonesië tot de Indonesische katholieke kerk. Kampen: Kok, xi-472 pp. |
Darmojuwono, Setiawati & Suratminto, Lilie & Groeneboer, Kees (eds). (1996). 25 jaar Studie Nederlands in Indonesië - 25 Tahun Studi Belanda di Indonesia. (=Kongres Strudi Belanda FSUI). Jakarta: UI Press. |
De Ronde, A. (1988). ‘De Indonesische speelfilm en de Nederlander. Negen aantekeningen bij een kennismaking.’ In: Nederlandse Filmdagen 1988. Utrecht, pp. 31-39. |
Deelder, J. (1981). ‘Eerste poëtionele actie’. In: Modern Passé. Amsterdam: Bezige Bij, pp. 79-111. |
| |
| |
Dolk, L. (1993). Twee zielen, twee gedachten. Tijdschriften en intellectuelen op Java (1900-1957). Leiden: KITLV Uitgeverij, vii-217 pp. |
Dolk, L. (1994). ‘Een geestelijke vader’. Pramoedya en Multatuli. In: Indische Letteren 9 nr. 2 (juli 1994), pp. 95-102. |
Dolk, L. (1996). ‘Allemaal zuivere kebudajaan. Oscar Mohr. Sticusa-vertegenwoordiger in Djakarta (1949-1952).’ In: Indische Letteren 11 nr. 2-3 (aug. 1996), p. 131-142. |
Drewes, G.W.J. (1981). ‘Balai Pustaka and its Antecedents.’ In: N. Phillips & Kh. Anwar (eds). Papers on Indonesian Languages and Literatures. (= Cahiers d'Archipel, 13), pp. 97-104. |
Eneste, Pamusuk (ed). (1981). Leksikon Kesusastraan Indonesia Modern. (= Lexicon van de Moderne Indonesische Literatuur). Jakarta: Gramedia, 113 pp. |
Foulcher, K. (1980). ‘Pujangga Baru’: literature and nationalism in Indonesia 1933-1942. Flinders University Asian Studies Monograph No. 2. |
Gouda, F. (1995). Dutch Culture Overseas. Colonial practice in the Netherlands Indies 1900-1942. Amsterdam: Amsterdam University Press, ix-304 pp. |
Groeneboer, K. (ed). (1989). Studi Belanda di Indonesia/Nederlandse Studiën in Indonesië. Jakarta: Djambatan, xxi-512 pp. |
Groeneboer, K. (1993). Weg tot het Westen. Het Nederlands voor Indië 1600-1950. Leiden: KITLV Uitgeverij, xii-580 pp. Indonesische vertaling: Jalan ke barat. Bahasa Belanda di Hindia Belanda 1600-1950. Jakarta: Erasmus Taalcentrum, 1995, xii-570 pp. |
Haasse, H. (1970). Krassen op een rots. Notities bij een reis op Java. Amsterdam: Querido, 196 pp. |
Hanifah, Abu. (1972). Tales of a Revolution. A Leader of the Indonesian Revolution looks back. Sydney: Angus & Robertson, xii-377 pp. |
Heeroma, K. (1957). ‘Het Nederlands in Indonesië.’ In: De nieuwe taalgids 50 (1957), pp. 65-74. |
Hellwig, Tineke. (1986). ‘Njai Dasima, een vrouw uit de literatuur.’ In: C.M.S. Hellwig & S.O. Robson (eds). A Man of Indonesian Letters. Essays in honour of Professor A. Teeuw. Dordrecht: Foris, pp. 49-66. |
Hellwig, Tineke. (1994). Adjustment and Discontent. Representation of women in the Dutch East Indies. Windsor/Ontario: Netherlandic Press, 103 pp. |
Hermans, Th. (1995). ‘Postwar Dutch Fiction in English Translation since 1980: A Checklist.’ In: H. Bousset & Th. Hermans (eds). New Flemish Fiction. The Review of Contemporary Fiction vol. xiv no. 2 (Summer 1994), pp. 175-185. |
Holmes, J. (1954). ‘Modern Indonesisch proza: een totale revolutie.’ In: Indonesië 7 (1954), pp. 209-220. |
Hooykaas, C. (1947). Over Maleise Literatuur. Leiden: Brill, xii-285 pp. |
Ikram, Achadiati. (1989). ‘Seni terjemahan dan penikmatan sastra. Kuli oleh Székely-Lulofs.’ (= Vertaalkunst en literaire appreciatie. Koelie van Székely-Lulofs). In: K. Groeneboer (ed). (1989), pp. 121-126. |
Jassin, H.B. (1968). Chairil Anwar, Pelopor Angkatan '45. Jakarta: 1968. |
Jassin, H.B. (1973). ‘Dankwoord’. In: Prins Bernhard Fonds. Uitreiking van de Martinus Nijhoffprijs voor Vertalingen 1973. Amsterdam, pp. 14-19. |
Jassin, H.B. (1983). Sastra Indonesia sebagai warga sastra dunia. Jakarta: Gramedia, xv-280 pp. |
Jedamski, D. (1992). Die Institution Literatur und der Prozess ihrer Kolonisation; Entstehung, Entwicklung und Arbeitsweise des Kantoor voor de Volkslectuur/Balai Poestaka in Niederländisch-Indien zum Beginn dieses Jahrhunderts. Hamburg: LIT Verlag. |
Karya, Teguh. (1979). November 1828. Jakarta: Sinar Harapan, xv-229 pp. |
Koch, D.M.G. (1956). Verantwoording. Een halve eeuw in Indonesië. 's-Gravenhage/Bandung: Van Hoeve, 285 pp. |
| |
| |
Kousbroek, R. (1992). Het Oost-Indisch kampsyndroom. Amsterdam: Meulenhoff, 494 pp. |
Kousbroek, R. (1995). Terug naar Negri Pan Erkomst. Amsterdam: Meulenhoff, 251 pp. |
Kratz, E.U. (1988). A Bibliography of Indonesian Literature in journals: drama, prose, poetry - Bibliografi karya sastra Indonesia dalam majalah: drama, prosa, puisi. Yogyakarta: Gadjah Mada University Press, 901 pp. |
Last, J. (1956). Zo zag ik Indonesië. 's-Gravenhage/Bandung: W. van Hoeve, 319 pp. |
Maier, H. (1988). ‘De dekolonisatie van de moderne Indonesische literatuur.’ In: Indische Letteren 3 nr. 1 (mrt 1988), pp. 43-54. |
Maier, H. (1991). ‘Een modern sprookje.’ In: De Gids 154 (1991), pp. 514-517. |
Maier, H. (1996). ‘De grote stilte na “Student Groen”’. In: Indische Letteren 11 nr. 2-3 (aug 1996), p. 86-97. |
Mangunwijaya, Y.B. (1981). Burung Burung Manyar. (= De Wevervogels). Jakarta: Djambatan. |
Mohamad, Goenawan (1988). ‘Over het isolement van de literatuur.’ In: J. Versteegen (red). (1988). pp. 63-71. |
Nieuwenhuys, R. (1972). Oost-Indische Spiegel. Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden. Amsterdam: Querido, 645 pp. |
Nieuwenhuys, R. (1979). Memory and Agony. Dutch Stories from Indonesia. Boston: Twayne, xxvii-260 pp. |
Ockeloen, G. (1939). Catalogus van boeken en tijdschriften uitgegeven in Nederlandsch Oost-Indië van 1870 tot 1937. Bandung: Kolff & Co. |
Oemarjati, Boen S. (1972). Chairil Anwar: the poet and his language. 's-Gravenhage: Smits. |
Rendra, W.S. (1983). Mempertimbangkan Tradisi. Jakarta: Gramedia, vii-129 pp. |
Rendra, W.S. (1992). Puisi-puisi Rendra. Kuala Lumpur: Dewan Bahasa. |
Rinkes, D.A. (1920). Een weg tot Volksontwikkeling (Openbare bibliotheken en leeszalen). Weltevreden: Indonesische Drukkerij, 138 pp. [Commissie voor de Volkslectuur, serie no. 146] |
Romein, Jan (1956). Aera Eropa. Peradaban Eropa sebagai penjimpangan dari pola umum. (= Aera van Europa. De geschiedenis van Europa als afwijking van het Algemeen Menselijk Patroon, 1954). Vertaald door Noer Toegiman. Bandung: Ganaco. |
Ross, Leo (1973). ‘Java’. In: De Gids 136 (1973), p. 98-118 en 189-209. |
Salverda, R. (1989). ‘Nederlands als wetenschappelijke bronnentaal voor Indonesische Studiën in Indonesië.’ In: K. Groeneboer (ed). 1989, pp. 401-410. |
Salverda, R. (1990). ‘Veertig jaar later. De Neerlandistiek in Indonesië in de jaren tachtig.’ In: Ons Erfdeel 33 (1990), pp. 253-261. |
Salverda, R. (1993). ‘The Indonesian Connection: Dutch Literature of the East Indies in Comparative Perspective.’ In: J.P. Snapper & Th.F. Shannon (eds), The Berkeley Conference on Dutch Literature 1991. Europe 1992: Dutch Literature in an International Context. Lanham Md: University Press of America, pp. 83-108. |
Salverda, R. (1994). ‘Indisch Nederlands in het Batavia van de jaren dertig. De roman Goena Goena van Caesar Kijdsmeir.’ In: Indische Letteren 9 nr. 1 (maart 1994), pp. 29-43. |
Salverda, R. (1996a). ‘Dutch and Other European Literatures of the Indonesian archipelago.’ In: V. Davies & R. Griffiths (eds). The Literature of Colonialism. London: Centre for Twentieth-Century Cultural Studies, King's College London, pp. 42-62. |
Salverda, R. (1996b). ‘The turn of the native: Literary portraits of Indonesians in Dutch colonial fiction.’ In: B.L. Spahr, Th.F. Shannon & W.J. van den Akker (eds). Vantage Points: A Festschrift for Johan P. Snapper. Lanham Md: University of America Press. |
Snoek, K. (1987a). ‘Multatuli herdacht in het land van Saidjah en Adinda.’ In: Het Oog in 't Zeil 4 nr. 5 (juni 1987), p. 1-5. |
| |
| |
Snoek, K. (1987b). ‘De vrede van aan veel deel te hebben, heel alleen te staan. Vraaggesprek met de dichter G.J. Resink.’ In: Het Oog in 't Zeil 4 nr. 6 (aug. 1987), pp. 12-19. |
Snoek, K. (1988b). ‘Max Havelaar in Indonesië: een forum van opinies. Max Havelaar vrijgegeven.’ In: Over Multatuli (1988) nr. 21 [oktober], pp. 1-17. |
Snoek, K. (1990a). De Indische jaren van E. Du Perron. Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar, 437 pp. |
Snoek, K. (1990b). ‘Sitor Situmorang en het meer van zijn verlangen.’ In: Sitor Situmorang. Bloemen op een rots. Gedichten vertaald uit het Indonesisch door Kees Snoek. Breda: De Geus, pp. 7-17. |
Snoek, K. (1991). ‘A Threshold between Sea and Sky: The Poetry of G.J. Resink.’ In: J. Fenoulhet & Th. Hermans (eds). Standing Clear. A Festschrift for Reinder P. Meijer. London: Centre for Low Countries Studies, pp. 121-136. |
Teeuw, A. (1952). Pokok dan Tokoh dalam Kesusastraan Indonesia Baru. Djakarta: Jajasan Pembangunan, 251 pp. |
Teeuw, A. (1955). De Bahasa Indonesia, de wereld en Nederland. Amsterdam: Djambatan, 23 pp. Inaugurele oratie RU Leiden. |
Teeuw, A. (1972). ‘The impact of Balai Pustaka on modern Indonesian Literature.’ In: Bulletin SOAS 35 (1972): 111-127. |
Teeuw, A. (1979). Modern Indonesian Literature. The Hague: Nijhoff, 2 vols. |
Teeuw, A. (1995). ‘Van polders en sawahs: een paar apart. De betekenis van het Nederlands in de Indonesische letterkunde/Dari sawah dan polder. Dua yang tidak sejoli.’ In: H. Wolters (ed). (1995). pp. 60-63. |
Termorshuizen, Gerard & Snoek, Kees. (1991). Adinda! Duizend vuurvliegjes tooien je loshangend haar. Multatuli in Indonesië. Leiden: Dimensie, 118 pp. |
Uhlenbeck, E.M. (1986). ‘De Jong over Balai Pustaka. Een kritisch commentaar.’ In: Bijdragen TLV 142 (1986), pp. 337-341. |
Vandeputte, O., De Vries, J.W. & Steinhauer, H. (1989). Bahasa Belanda. (= Nederlands. Het verhaal van een taal, 1987). Rekkem: Stichting Ons Erfdeel, 63 pp. |
Van den Berg, J. (1984). Indië-Indonesië in honderd gedichten. 's-Gravenhage: Nijgh en Van Ditmar, 140 pp. |
Van Uffelen, H. (1994). ‘Duitsland is veroverd’. In: Neerlandica extra Muros, xxxii nr. 3 (okt 1994), pp. 14-25. |
Versteegen, J. (Red). (1988). Indonesië-nummer. De Tweede Ronde 9 nr. 1 (Lente 1988). 224 pp. |
Wertheim, W.F. (1956). Indonesian Society in Transition. A Study of Social Change. Bandung: Sumur Bandung (voorheen Vorkink-Van Hoeve), xiii-309 pp. |
Wolkers, J. (1977). De Kus. Amsterdam: Meulenhoff, 397 pp. |
Wolters, H. (ed) (1995). Nederland-Indonesië. Een culturele vervlechting/Suatu pertalian budaya. 1945-1995. Den Haag: [Z]OO producties, 239 pp. |
Zikken, A. (1982). Eilanden van vroeger. Den Haag: Leopold, 200 pp. |
Zonneveld, P. van. (1988). Oriëntatie. Literair-cultureel tijdschrift in Indonesië [1947-1953]. Een bloemlezing. Schoorl: Conserve, 280 pp. |
| |
Bijlage I
Bibliografie van in de periode 1945-1995 verschenen vertalingen in het Indonesisch van Nederlandse literatuur, samengesteld op basis van: Het Nederlandse Boek in Vertaling 1958-1992; Ons Erfdeel 1970-1995; het Leksikon Kesusastraan Indonesia Modern (samengesteld door Pamusuk Eneste (ed), Jakarta: Gramedia, 1981); de Indonesische tijdschriften Basis, Horison, en Indonesia, en de Nederlandse tijdschriften Cultureel Nieuws (Sticusa), Indonesië, Indische Letteren en Oriëntatie; de Indonesië Verzendcatalogus nr. 6 (1995) van het Instituut Indonesische Cursussen te Leiden; het Literair Productiefonds te Amsterdam (opgave oktober 1995); en Dolk 1993. |
| |
| |
Aminoedin, S.B., Djojopuspito, S., Nieuwenhuys, R., Siagian, G. & Termorshuizen, G. (eds). (1973). Kian Kemari. Indonesia dan Belanda dalam Sastra. (= Over en Weer. Indonesië en Nederland in de Literatuur). Jakarta: Djambatan, xii-276 pp. [Bevat werk van Louis Couperus, Maria Dermoût, W. Elsschot, Frans Erens, Frederik van Eeden, Herman Gorter, Willem Kloos, H. Marsman, Multatuli, E. du Perron en J.J. Slauerhoff]. Vertaald door Dick Hartoko, H.B. Jassin, Trisno Sumardjo, Gayus Siagian & Taslim Ali. |
Baas, Peter R. (1994). Pipe si pemenggal kepala. (= Pi de koppensneller, 1993). Jakarta: Pustaka Utama Grafiti, 302 pp. Vertaald door L. Santee. |
Bakker, W. (1952). Dengan Pahlawan perwira di benua es utara. (= Helden in het Noordpoolgebied). Amsterdam: Van der Peet. |
Bomans, Godfried. (1973). Tiga raja dan bintang. (= De drie koningen, 1944). Ende: Nusa Indah, 16 pp. Vertaald door Karmel Bajawa. |
Breton de Nijs, E. (= Rob Nieuwenhuys). (1970). ‘Antara dua Tanah Air’. (= Tussen twee vaderlanden, 1959). In: Serba Serbi Negeri Belanda, no. 16 (1970), pp. 15-18. Vertaald door H.B. Jassin. |
Breton de Nijs, E. (1975). Bayangan memudar. Kehidupan sebuah keluarga Indo. (= Vergeelde portretten uit een Indisch familiealbum, 1954). Jakarta: Pustaka Jaya, 259 pp. Vertaald door Sugiarta Sriwibawa & Toto Sudarto Bachtiar. |
Bruyn, Cor. (1974). Setankai daun bunga. Jakarta: Balai Pustaka Jaya, 68 pp. Vertaald door A. Dt. Madjoindo. (N.B. Dit is de 5e dr. De eerste verscheen in 1941 onder de titel Setangkai daoen soerga.) |
Calis, Piet (ed). (1979). Kisah Belanda sepanjang zaman modern. (= Moderne Nederlandse Verhalen). Jakarta: Djambatan, x-122 pp. [Bloemlezing met 10 verhalen van J.M.A. Biesheuvel, Simon Carmiggelt, Heere Heeresma, W.F. Hermans, A. Koolhaas, Harry Mulisch, Gerard Reve, Bob den Uyl, Hans Vervoort en Jan Wolkers). Vertaald door Hazil Tanzil. |
Carmiggelt, Simon. (1982). Humor Sekolom, Senyum Dikulum. (= Selectie van verhalen uit zijn bundels Tussen twee stoelen (1962), Mooi weer vandaag (1965), Mijn moeder had gelijk (1969), Slenteren (1975) en Vroeger kon je lachen (1977)). Jakarta: Djambatan, vii-120 pp. Vertaald door Hazil Tanzil. (2e dr. 1986). |
Delft, A.H.J. van. (1971). Saul dan David. Drama kitab sutji dalam tiga babak. (= Saul en David, 1914). Ende: Nusa Indah, 78 pp. Vertaald door A. Beding. |
Dermoût, Maria. (1975). Taman Kate-Kate. (= De tienduizend dingen, 1956). Jakarta: Pustaka Jaya, 240 pp. Vertaald door Dick Hartoko (= Th.W. Geldorp). |
Dermoût, Maria. (1977). Puteri pulau. (= De prinses van het eiland, 1964). Jakarta: Pustaka Jaya, 74 pp. Vertaald door Asrul Sani. |
Djojopuspito, Suwarsih. (1975). Manusia bebas. (= Buiten het gareel, 1940). Jakarta: Djambatan, xv-284 pp. Vertaald en ingeleid door de schrijfster zelf. Inleiding van E. Du Perron. |
Eemlandt, W.H. van. (= W.H. Haasse). (1962). Misteri di laut. (= Schimmenspel op zee, 1956). Jakarta: Mekar Djaja, 2 dln., 92+179 pp. Vertaald door Ridwan Roosnadi. |
Elsschot, Willem (= A.J. de Ridder). (1948). Kedju. (= Kaas, 1933). Djakarta, Balai Pustaka, 135 pp. Vertaald door Idrus. |
Elsschot, Willem. (1973). ‘Sesalan’, ‘Perkawinan’. (= ‘Spijt’, ‘Huwelijk’). In: Basis 22 (1973), p. 177, 178. Vertaald door Taslim Ali. |
Elsschot, Willem. (1977). Villa des Roses. (= Villa des Roses, 1913). Jakarta: Pustaka Jaya, 140 pp. Vertaald door Asrul Sani. |
Fabricius, Johan. (1980). Teriakan kakatua putih. Pimberontakan Patimura di Maluku. (= De schreeuw van de witte kaketoe, 1978). Jakarta: Djambatan, 81 pp. Vertaald door H.B. Jassin. |
Fabricius, Johan. (1986). Burung-burung walet Klapanoenggal. (= De zwaluwen van Klapanoenggal, 1979). Jakarta: Pustaka Azet, 179 pp. Met een artikel van Mona Lohanda. |
Frank, Anne. (1978). Buku harian. (= Het achterhuis, 1947). Jakarta: Gramedia, 325 pp. Vertaald door Ade Dina S. |
| |
| |
Friedericy, H.J. (1990). Sang penasehat. (= De Raadsman, 1958). Jakarta: Pustaka Utama Grafiti, 104 pp. Vertaald door H.B. Jassin. |
Friedericy, H.J. (1991). Sang jenderal. (= De laatste generaal, 1958). Jakarta: Pustaka Utama Grafiti, xii-183 p. Vertaald door Keumalahyati. Inleiding door Taufik Abdullah. |
Gomes, Paula. (1993). Sudah, biar saja... (= Sudah, laat maar..., 1984). Jakarta, Djambatan, 128 pp. Vertaald door Chalid Arifin. |
Gonggrijp, G. (1948). Acoka. (= Açoka. Drama in vier bedrijven, 1921. Jakarta: Balai Pustaka. Vertaald door Idrus. |
Haasse, Hella. (1966). ‘Ariadne. Drama dalam tiga babak.’ (= Een draad in het donker, 1963). In: Basis. Madjalah Kebudajaan Umum 1966, p. 1-44. Vertaald door Dick Hartoko.(2e dr. 1975, Yogyakarta: Yayasan Kanisius, 64 pp). |
Hartoko, Dick (1979). Bianglala Sastra. Bungai rampai Sastra Belanda tentang kehidupan di Indonesia (= Bewerking en bloemlezing op basis van Nieuwenhuys' Oost-Indische Spiegel, 1972). Jakarta: Djambatan, xv-347 pp. Vertaald en bewerkt door Dick Hartoko. Bevat 28 fragmenten van Nederlandse schrijvers: Rijklof van Goens, O.Z. van Haren, Ph. Roorda van Eysinga, Van der Capellen, Brumund, Van Hoëvell, Junghuhn, S.E.W. Roorda van Eysinga, Courier dit Dubekart, Groneman, Melati van Java, Boeka, Daum, Couperus, Brooshooft, Van Zeggelen, De Wit, Székely-Lulofs, Noto Soeroto, Du Perron, Zentgraaff, Suwarsih Djojopuspito, Dermoût, Vuyk, Fabricius, Friedericy, Resink, en Tjalie Robinson. (Tweede druk 1985). |
Hermans, W.F. (1988). Multatuli yang penuh teka-teki. (= De raadselachtige Multatuli, 1987). Jakarta: Djambatan, 320 pp. Vertaald door H.B. Jassin. |
Ivans (= J. Van Schevichaven). (1962). Orang dari Perantjis. (= De man uit Frankrijk, 1917). Jakarta: Balai Pustaka, 216 pp. Vertaald door K. St. Pamuntjak. Dit is de 2e dr. |
Jacob, M. (= Jacob Vredenbregt). (1986a). Seusai Petang. (= Aan het einde van de middag, 1984). Jakarta: Djambatan, vii-145 pp. Vertaald door Gadis Rasid. |
Jacob, M. (1986b). Pemberontakan, bukan perang. (= De opstand, 1986). Jakarta: Djambatan, 172 pp. Vertaald door Gadis Rasid. |
Kampen, Anthony van. (1978). Pertarungan di tengah lautan: jurumudi pahlawan memumumpas penyelundup. (= Ketelbinkies stuurmanstijd, 1947). Jakarta: Pradnya Paramita, 182 pp. Vertaald door Hasan Amin. |
Kartini, Raden Adjeng. (1949). Habis Gelap Terbitlah Terang. (= Door Duisternis tot Licht, 1911). Jakarta: Balai Pustaka, 208 pp. Nieuwe uitgave (de eerste was van 1922). Vertaald door Armijn Pane. (Herdr. verm. 1968). |
Kartini, R.A. (1979). Surat-surat. Renungan tentang dan untuk bangsanya. (= Door Duisternis tot Licht, 1911). Jakarta: Djambatan, xviii-409 pp. Vertaald door Sulastin Sutrisno. (2e dr. 1981, 5e dr. 1985). |
Kartini, R.A. (1989). Surat-surat kepada Ny Abendanon. (= Vertaling van F.G.P. Jacquet (ed.), Kartini. Brieven aan mevrouw R.M. Abendanon-Mandri en haar echtgenoot met andere documenten, 1987). Jakarta; 603 pp. Vertaald door Sulastin Sutrisno. (2e dr. 1992). |
C. Joh. Kieviet. (1958). Napoleon selagi-ketjil. (= Een Corsicaanse jongen, 1912). Djakarta: Balai Pustaka, 67 pp. Vertaald door Mohammad Sjafei. |
Kunst, Jaap. (1952). Begdja, anak penabu gamelan. (= Begdja, het gamelan-jongetje). Amsterdam: Van der Peet. |
Last, Jef. (1978). Cubek di rimba raya. (= Tjoebek in het Tijgerbos, 1972). Jakarta: Djambatan, vi-162 pp. Vertaald door Fauzia Tisnamijaya. |
Mahieu, Vincent (= J.J.Th. Boon). (1976a). Cis. (= Tjies, 1956). Jakarta: Djambatan, 186 pp. Vertaald door H.B. Jassin. |
Mahieu, Vincent. (1976b). Cuk. (= Tjoek, 1960). Jakarta: Djambatan, 164 pp. Vertaald door H.B. Jassin. |
| |
| |
Mulisch, Harry. (1983). Siddharta. (= De diamant. Een voorbeeldige geschiedenis, 1954). Bandung: Sumur Bandung, 70 pp. Vertaald door Raehan Sjarif-Amir. |
Mulisch, Harry. (1992). Sergapan. (= De Aanslag, 1982). Jakarta: Yayasan Obor Indonesia, xix-241 pp. Vertaald door Manoekmi Sardjoe. Inleiding door Apsanti Djokosujatno. |
Multatuli (= E. Douwes Dekker). (1945). ‘Hari Achir Olanda di Djawa’. (= ‘De laatste dag van de Hollanders op Java’, 1860). In: Gelanggang Pemoeda, dec. 1945. Vertaald door Chairil Anwar. |
Multatuli (1946a). ‘Saïdjah dan Adinda’. (= ‘Ik weet niet waar ik sterven zal’). In: Noesantara 1 nr. 1 (maart 1946), p. 23. Vertaald door Ida S. |
Multatuli (1946b). ‘Saïdjah & Adinda.’ (= Saidjah en Adinda, uit de Max Havelaar, 1860, in vijf afleveringen). In: Api Merdeka 1, nr. 13-20 (mei-dec. 1946). Vertaald door T. Hadrianus. |
Multatuli (1949). ‘Saïdjah dan Adinda’. In: Moestika 2, nr. 21-22 (sept 1949). Vertaald door Amorcita. |
Multatuli (1953). ‘Saïdjah dan Adinda’. In: Dwiwarna 4, nr. 195-196 (22 en 29 augustus 1953). Vertaler onbekend. |
Multatuli (1954). ‘Saïdjah dan Adinda. Drama tiga babak.’ Medan: Pustaka Sasterawan. Vertaald en bewerkt door Bakri Siregar. (2e dr. 1960, Jakarta: Lekra, 41 pp.). |
Multatuli (1955a). ‘Menanti Kekasih. Terdjemahan petikan dari buku Max Havelaar’. (= ‘Zie hoe de badjing...’). In: Medan Bahasa 5 (1955), p. 47. Vertaald door Tartusi. |
Multatuli (1955b). ‘Mesranja kasih. Terdjemahan petikan dari buku Max Havelaar’. (= ‘Ik weet niet waar ik sterven zal’). In: Medan Bahasa 5 (1955), p. 47. Vertaald door Tartusi. |
Multatuli (1956). ‘Saïdjah dan Adinda. Fragmen skenario film’. In: Zaman Baru juni en juli 1956. Door Rivai Apin. |
Multatuli (1957). ‘Aku tak tahu di mana aku mati’. (= ‘Ik weet niet waar ik sterven zal’). In: Gadjah Mada 8 nr. 1 (april 1957). Vertaald door Suronggo. |
Multatuli (1972). Max Havelaar atau Lelang kopi Persekutuan dagang belanda. (= Max Havelaar, of de Koffij-veilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij, 1860). Jakarta: Djambatan, xxiv-351 pp. (2e dr. 1973, 3e dr. 1974, 4e dr.??, 5e dr. 1981, 6e dr. 1985, 7e dr. 1991). Vertaald door H.B. Jassin, met een inleiding van Gerard Termorshuizen. [Voorpublicatie van ‘Saïdjah dan Adinda’ in: Horison 7 nr. 1 (jan 1972), pp. 4-12, 31]. |
Multatuli. (1974). Buah Renungan. (= Bloemlezing uit de Verzamelde Werken, 1950-1953). Jakarta: Pustaka Jaya, 148 pp. Vertaald door Asrul Sani, met een inleiding van Gerard Termorshuizen. |
Multatuli. (1975). Max Havelaar - Skenario Film. (= Filmscenario van G. Soeteman & Hiswara Darmaputra). Jakarta. Vertaald door H.B. Jassin. |
Mursidah (ed). (1995). Poëzie-Manifestatie Erasmushuis 14 december 1995. Jakarta: Erasmushuis, 50 pp. (Tweetalige uitgave, bevat gedichten van 11 Indonesische en 10 Nederlandstalige schrijvers: Remco Campert, Ernst Jansz, Multatuli, Noto Suroto, Jan van Nijlen, Paul van Ostaijen, Piet Paaltjens, Daniel Tangkilisan, Guus Vleugel en Leo Vroman). Vertaald door Inge Bernard, H.B. Jassin, Mursidah, en Studenten van het Program Studi Belanda FSUI van het jaar '93. |
Nescio (= J.H.F. Grönloh). (1976). Si Benalu. (= De Uitvreter, 1911). Jakarta: Djambata, x-53 pp. Vertaald door Fauzia Tisnamijaya. |
Nieuwenhuys, Rob. (1977). Hikayat Lebak. (= ‘Multatuli en de mythe van Lebak’, in: De Haagse Post, jrg. 62, no. 12-14, 24 (1975)). Jakarta: Pustaka Jaya, 80 pp. Vertaald door Sitor Situmorang. |
Nijhoff, Martinus. (1954). Bethlehem. (= De Ster van Bethlehem, 1942). Jakarta: Badan Penerbit Kristen, 34 pp. Vertaald door Sitor Situmorang. |
Perron, E. du. (1946a). ‘Mirliton’. In: Pembangoenan 1 nr. 4, dec 1946, p. 69. Vertaald door Chairil Anwar. |
Perron, E. Du. (1946b). ‘PPC’, ‘Somewhere’. In: De BruDjambatan, 1 nr. 8, dec 1946, p. 1. Vertaald door Chairil Anwar. |
Perron, Edgar du. (1957). Menentukan sikap. Kumpulan Karangan. (= Positie kiezen. Een bundel essays). Bandung/'s-Gravenhage: W. Van Hoeve, xvi-231 pp. Vertaald door Sitor Situmorang. |
| |
| |
Rutgers van der Loeff-Basenau, A. (1970). Kafilah anak anak. (= De kinderkaravaan, 1949). Jakarta, Badan Penerbit Kristen, 163 pp. Vertaald door Gajus Siagian. |
Schmidt, Annie M.G. (1979). Tono dan Tini. (= Jip en Janneke, 1953). Jakarta: Djambatan, 108 pp. Vertaald door Alma Evita Almanar. III. Fiep Westendorp. |
Sjahrazad (= Soetan Sjahrir). 1947. Renungan Indonesia (= Indonesische Overpeinzingen, 1945). Jakarta: Pustaka Rakjat, Vertaald door H.B. Jassin. |
Slauerhoff, J.J. (1972a). ‘Sadjak-sadjak’(= Gedichten), In: Horison VII, nr. 7 (juli 1972), pp. 207-208. Vertaald door Taslim Ali. [Vertalingen van ‘De Schalmei’, ‘Japanse Danseres’, ‘Volkswijze’ en ‘De Ontdekker’]. |
Slauerhoff, J.J. (1972b). ‘Sekaratnya orang tua edan yang asyik menulis’. In: Horison VII, nr. 7 (juli 1972), pp. 212-213. Vertaald door H.B. Jassin. |
Slauerhoff, J.J. (1977a). Pemberontakan di Guadalajara. (= De opstand van Guadalajara, 1937). Jakarta: Djambatan, 99 pp. Vertaald door H.B. Jassin. |
Slauerhoff, J.J. (1977b). Kubur terhormat bagi pelaut. (= Een eerlijk zeemansgraf, 1936). Jakarta, Pustaka Jaya, 80 pp. Vertaald door Hartojo Andangdjaja. |
Snoek, Kees (ed). (1987). Burung terbang di dada/De vogel vliegt in mijn borst. (= Tweetalige bloemlezing van Indonesische en Nederlandse schrijvers in het Erasmushuis te Jakarta op 26 november 1987. (Gedichten en teksten van Hugo Brandt Corstius, Remco Campert, M. Jacob, Rudy Kousbroek, Georgine Sanders (= Tineke Vroman), Kees Snoek en Leo Vroman). Jakarta: Sedap Malam, 125 pp. Vertaald in het Indonesisch door studenten van de Vakgroep Nederlands van de Universitas Indonesia: Nur Aeni Isa, Inge Bernard, Isma Badravathie, Novi Chrisfandiari & Ade Yolanda Latjuba. |
Sumardjo, Trisno. (1967). Vertaalde gedichten van J.B. Charles, Ida Gerhardt, Jaco Groot, A. Roland Holst, W. Hussem, R.V. Leembruggen, L.Th. Lehmann, M. Mok, A. Morriën, Cor Stutvoet, Charles Timmer, S. Vinkenoog, Victor van Vriesland, Ellen Warmond, Nico Wijnen en W.A. Wilmink. In: Horison 2 (1967) nrs. 3 (mrt), 6 (juni) en 11 (nov). |
Székely-Lulofs, Madelon H. (1954). Tjoet Nja Din. Hikajat Pahlawan Puteri Atjeh. (= Tjoet Nja Din, 1948). Djakarta: Chailan Sjamsoe, 211 pp. Vertaald door Abdoel Moeis. |
Székely-Lulofs, Madelon H. (1985a). Berpacu nasib di kebun karet. (= Rubber, 1933). Jakarta: Grafiti Pers, 267 pp. |
Székely-Lulofs, Madelon H. (1985b). Kuli. (= Koelie, 1932). Jakarta: Grafitpers, 115 pp. Vertaald door Achadiati Ikram. |
Toety Heraty Noerhadi Rooseno & A. Teeuw (eds). (1986). Manifestasi Puisi Indonesia-Belanda./ Indonesia-Nederland Poëzie Manifestatie. Jakarta: Sinar Harapan, 241 pp. (Tweetalige uitgave, bevat gedichten van 14 Indonesische en 5 Nederlandse dichters: Edgar Cairo, Remco Campert, Jules Deelder, Rutger Kopland, Bert Schierbeek, voorgedragen bij de opening van het Nederlands Cultureel Centrum, het Erasmushuis te Jakarta in 1981). |
Toety Heraty Noerhadi Rooseno. (1989). ‘Dari ontologi berbeda ke kebenaran yang sarna. Puisi Belanda modern menurut sudut pandang Indonesia.’ In: Kees Groeneboer (ed), 1989. Studi Belanda di Indonesia/Nederlandse Studiën in Indonesië. Jakarta: Djambatan, pp. 167-177. (Bevat gedichten van Remco Campert, Ida Gerhardt, Judith Herzberg, Rutger Kopland, Hanny Michaelis, Annie M.G. Schmidt, Bert Schierbeek en M. Vasalis). Vertaald door de schrijfster. |
Toonder, Marten (1952). Tjerita Kutjing Si Putih. (= Tom Poes, 1941). Djakarta: Opbouw/ Pembangunan. |
Vandersteen, Willy. (1982). Surehand. Jakarta: Gramedia, 32 pp. |
Vandersteen, Willy. (1986a). Tabung semprot ajaib. (= De sputterende spuiter, 1977). Jakarta: Indira, 58 pp. Vertaald door Soepoyo. [Suske en Wiske = Bobby dan Wanda]. |
Vandersteen, Willy. (1986b). Wanita penyihir. (= De zwarte madam, herziene versie 1973 (oorspr. 1949)). Jakarta: Indira, 58 pp. Vertaald door Titin Jusuf. |
Velde, Jacoba van. (1992). Wisma Manula. (= De grote zaal, 1953). Jakarta: Djambatan, 154 pp. Vertaald door Nur Aeni Isa. |
| |
| |
Vondel, Joost van den. (1971). Josef di Dotan. Drama dari Kitab sutji dalam empat babak. Saduran bebas dalam prosa. (= Joseph in Dothan, 1640). Ende: Nusa Indah, 58 pp. Vertaald en in proza bewerkt door A. Beding. |
Vries, Anne de. (1981). Ceritera-ceritera Alkitab Perjanjian Baru. (= Groot Vertelboek voor de Bijbelse Geschiedenis. Het Nieuwe Testament, 1940). Jakarta: Badan Penerbit Kristen, 425 pp. Vertaald door J. Siahaan-Nababan & A. Simandjuntak. |
Vries, Anne de. (1958). Ceritera-ceritera Alkitab Perjanjian Lama. (= Groot Vertelboek voor de Bijbelse Geschiedenis. Het Oude Testament, 1939-40). Jakarta: Badan Penerbit Kristen, 416 pp. Vertaald door J. Siahaan-Nababan & A. Simandjuntak. [Herdr. 1984]. |
Vuyk, Beb. (1975). Sebuah rumah nun di sana. (= Het laatste huis van de wereld, 1939). Jakarta: Pustaka Jaya, 136 pp. Vertaald door Gadis Rasjid. |
| |
Bijlage II:
Bibliografie van publicaties in het Indonesisch dan wel van Indonesiërs over Nederlandse en Indisch-Nederlandse literatuur in de periode sinds 1945. Samengesteld op basis van Snoek 1990, Dolk 1993, Groeneboer 1993, en verkenning van de tijdschriften Basis, Horison, Indonesia, en Mimbar Indonesia, in de bibliotheek van SOAS te Londen. |
Abdullah, Taufik. (1986). ‘Historical reflections on three novels of pre-war Indonesia’. In: Taufik Abdullah (ed). Papers of the Fourth Indonesian-Dutch History Conference. Yogyakarta 24-29 July 1983. Vol. II. Literature and History. Yogyakarta: Gadjah Mada University Press, pp. 215-234. |
Bogaerts, Els. (1996). ‘De invloed van de Javaanse literatuur op het werk van Maria Dermoût.’ In: S. Darmojuwono e.a. (eds) 1996. |
Brandenburg, A.M. (1989). ‘Hindi-Belanda dan Indonesia: menoleh ke dua kunjungan.’ (= Indië en Indonesië: omzien naar twee passages). In: K. Groeneboer (ed). Studi Belanda di Indonesia/ Nederlandse Studiën in Indonesië. Jakarta: Djambatan, pp. 159-166. |
Brandt Corstius, H. (1989). ‘Tokoh Kita di Wiesbaden.’ (= De Man van Wiesbaden). In: K. Groeneboer (ed). (1989). pp. 39-44. |
Dajoh, M.R. (1953). ‘Kenang-kenangan pada pudjangga Dra. H. Rolland Holst-Van der Schalk.’ (= Herinneringen aan de schrijfster Henriette Roland Holst-Van der Schalk). In: Indonesia IV nr. 4 (april 1953), pp. 235-239. |
Djojopuspito, Suwarsih. (1973). ‘Eddy du Perron, de vriend die nooit gestorven is.’ In: Tirade 17 nr. 184 (feb/mrt 1973), pp. 68-75. |
Djokosujatno, Apsanti. (1996). ‘Het interpreteren van de film Oeroeg.’ In: S. Darmojuwono e.a. (eds) 1996. |
Hartoko, Dick. (1969). ‘Pengaruh Tanah dan Bangsa Indonesia terhadap Sastra Belanda’. (= De invloed van Indonesië en de Indonesiërs op de Nederlandse literatuur). In: Basis 19 nr. 1 (okt 1969), pp. 13-16. |
Hartoko, Dick. (1987). ‘Multatuli bukan sastrawan?’ (= Multatuli geen literator?). in: Basis 36 (1987), nr. 5, pp. 198-199. |
Hartoko, Dick. (1989). ‘Mitos di Lebak - Kenyataan di Blitar.’ (= Mythe in Lebak - Werkelijkheid in Blitar). In: K. Groeneboer (ed). (1989), pp. 63-70. |
Hubojo, Darmono S. (1951). ‘Aanklacht tegen hebzucht.’ (Over Multatuli). In: Indonesia mei 1951. Nederlandse vertaling in Cultureel Nieuws, jan. 1952, pp. 167-170. |
Huisman, J. (1987). ‘Interview met Rendra over de betekenis van Multatuli voor Indonesië.’ In: Over Multatuli 18, pp. 10-12. |
Ikram, Achadiati. (1989). ‘Seni terjemahan dan penikmatan sastra. Kuli oleh Székely-Lulofs.’ (= Vertaalkunst en literaire appreciatie. Koelie van Székely-Lulofs). In: K. Groeneboer (ed). (1989), pp. 121-126. |
| |
| |
Janssens, Marcel. (1989). ‘Multatuli dalam kawasan bahasa Jerman.’ (= Multatuli in het Duitse taalgebied). In: K. Groeneboer (ed). (1989), pp. 53-62. |
Jassin, H.B. (1956). Kesusastraan Dunia dalam Terdjemahan Indonesia. (= Wereldliteratuur in Indonesische vertaling). Djakarta: Jajasan Kerdjasama Kebudajaan (= Sticusa). [Herdrukt in H.B. Jassin (1967). Kesusastraan Indonesia Modern dalam Kritik dan Esei, dl. IV.]. |
Jassin, H.B. (1973). ‘Saya dan Max Havelaar’. (= Max Havelaar en ik). In: Horison, nov. 1973, pp. 326-329. Herdr. In: Jassin 1983: 207-213. [Dit is de Indonesische versie van het Dankwoord van H.B. Jassin bij de uitreiking van de Nijhoff-prijs, uitgesproken op 26 januari 1973 te Den Haag.] |
Jassin, H.B. (1983). Sastra Indonesia sebagai warga sastra dunia, dan karangan-karangan lain. (= Indonesische literatuur als onderdeel van de wereldliteratuur). Jakarta: Gramedia, pp. xv-280 pp. Samengesteld en ingeleid door Pamusuk Eneste. |
Kousbroek, Rudy. ‘Jawa yang manis. Tentang Tjalie Robinson.’ (= Lief Java. Over Tjalie Robinson). In: K. Groeneboer (ed). (1989), pp. 141-150. |
Last, J. & Notosusanto, N. (1952). ‘Polemiek over het Nederlands.’ In: Kompas, feb-mei 1952. [Nederlandse vertaling in: Cultureel Nieuws 18 (aug 1952), pp. 272-293.] |
Lubis, Mochtar. (1977). ‘Krassen in de nacht.’ In: Bzzlletin 5 nr. 42 (jan. 1977). |
Lubis, Mochtar. (1980). ‘Pejuang, pemikir dan peminat sastra.’ (= Strijder, denker en liefhebber van literatuur). In: H. Rosihan Anwar (ed) (1980). Mengenang Sjahrir. (= Herinnering aan Sjahrir). Jakarta: Gramedia, pp 199-214. |
Mohamad, Goenawan (1988). ‘Over het isolement van de literatuur.’ In: J. Versteegen (red). (1988). pp. 63-71. |
Mohamad, Goenawan. (1996). ‘Universeel humanisme in het Indonesische literaire landschap.’ In: Indische Letteren 11 nr. 2 (aug. 1996). |
Noegroho (1946). ‘Kaoem intellectueel dan politik.’ (= Intellectuelen en politiek). In: Pembaroean 1 nr. 1 (mrt 1946), pp. 2-13. |
Paasman, Bert. (1996). ‘De ogen van de Nederlandse koloniale literatuur.’ In: S. Darmojuwono e.a. (eds.) 1996. |
Pringgodigdo, Soewarni. (1951). ‘Du Perron dan pengaruhnja terhadap kaum intelek Indonesia 1936-1939.’ In: Sikap 4 aug, 8, 15 en 29 sept 1951. Ook in: Pudjangga Baru 13 (1951), pp. 29-35. [Nederlandse vertaling: ‘Over Du Perron en zijn invloed op Indonesische intellectuelen.’ In: Cultureel Nieuws (Sticusa), jan. 1952, pp. 135-149.] |
Resink, G.J. (1959). ‘De afronding van de Indische bellettrie.’ In: De Nieuwe Stem 1959, pp. 44-58. |
Resink, G.J. (1968). ‘Nederlandse tropenbellettrie.’ In: Handelingen 30e Nederlands Philologencongres 1968, pp. 81-82. |
Resink, G.J. (1970). ‘Max Havelaar leeft in Indonesië.’ In: G. Stuiveling, Genie en Wereld, Multatuli. 1970, pp. 303-314. |
Resink, G.J. (1973). ‘Nederlandse cultuurinvloed en Europese cultuuroriëntatie in indonesië.’ In: Ons Erfdeel 16 nr. 5 (nov/dec. 1973), pp. 5-14. |
Resink, G.J. (1979).‘Multatuli's Minahassa.’ In: Tirade 1979, pp. 485-489. |
Resink, G.J. (1993). ‘Indisch-Nederlandse letterkunde, Nederlandse tropenbellettrie, Euro-Indonesische literatuur.’ In: Ons Erfdeel 36 nr. 2, pp. 223-228. |
Robinson, Tjalie e.a. (1954). ‘De culturele situatie in Indonesië.’ In: De Nieuwsgier sept 1954. [Cf. Cultureel Nieuws 1954, pp. 1053-1088.] |
Saleh, Boejoeng (= S.I. Poeradisastra). (1953). ‘Multatuli sebagai manusia dan pengarang.’ (= Multatuli als mens en schrijver). In: Indonesia IV nr. 3 (maart 1953), pp. 158-183. |
B.S. (= Saleh, Boejoeng). (1954). Recensie van ‘Saïdjah dan Adinda disadur dari Multatuli oleh Bakri Siregar’. In: Indonesia V nr 12 (dec 1954), pp. 730-732. |
Saleh, Boejoeng. (1956a). ‘Sadjak-sadjak Multatuli di dalam Basa Melayu.’ (= Gedichten van Multatuli in het Maleis). In: Indonesia VII nr. 2 (feb 1956), pp. 90-94. |
| |
| |
Saleh, Boejoeng. (1956b). ‘Seorang Indonesia tentang Multatuli.’ (= Een Indonesiër over Multatuli). In: Menara XVIII (1956), pp. 2-20. |
Saleh, Kaswanda. (1957). ‘Saïdjah dan Adinda di Solo.’ (= Saïdjah en Adinda in Solo). In: Mimbar Indonesia 11-13 (30 maart 1957), pp. 19-20. |
Sartono, Kartodirdjo. (1986). ‘The historical novel “Pah Troeno” a mirror of social realities in the colonial past.’ In: Taufik Abdulla (ed). Papers of the Fourth Indonesian-Dutch History Conference. Yogyakarta 24-29 July 1983. Vol. 2: Literature and History. Yogyakarta: Gadjah Mada University Press, pp. 165-183. |
Sastrawiria, Tantang. (1955). ‘Prof. dr. Jan Romein: In de Ban van Prambanan.’ In: Indonesia VI nr I (jan 1955), pp. 46-47. |
Sastrowardoyo, Subagio. (1983). Sastra Hindia Belanda dan Kita. (= Indisch-Nederlandse literatuur en Wij). Jakarta: Balai Pustaka, 207 pp. |
Sastrowardoyo, Subagio. (1989). ‘Max Havelaardi tengah masyarakat Indonesia.’ (= Max Havelaar in de Indonesische samenleving). In: Kees Groeneboer (ed). (1989), pp. 19-26. |
Sjahrir, S. (1947). Pikiran dan Perdjoeangan. (= Denken en Vechten). Djakarta: Poestaka Rakjat, 123 pp. [Bevat een herdruk van S. Sjahrir (1938), ‘Kesoesasteraan dan rakjat.’ (= Literatuur en volk); de Nederlandse vertaling daarvan is opgenomen in: E. Du Perron, Verzameld werk dl. VII (Amsterdam, 1959), pp. 485-499]. |
Slametmuljana, R.B. (1954). Poëzie in Indonesia. Een literaire en taalkundige studie. Leuven: Leuvense Universitaire Uitgaven, xvi-248 pp. |
Snoek, Kees. (1988a). Resepsi Multatuli dan Max Havelaar dalam Pers Indonesia 1987. (= De receptie van Multatuli en de Max Havelaar in de Indonesische Pers 1987). Jakarta: Sedap Malam, 178 pp. |
Snoek, Kees. (1989a). Resepsi Multatuli dalam Pers Indonesia 1987 II dan 1988. (= De receptie van Multatuli in de Indonesische pers 1987 II en 1988). Jakarta: Sedap Malam, 141 pp. |
Snoek, Kees. (1989). ‘Suatu uji coba untuk orang Belanda: Multatuli, Du Perron, Saks, dan kaum pengeritik’ (= Een steekproef voor Hollanders: Multatuli, Du Perron, Saks en hun recensenten). In: K. Groeneboer (ed). (1989), pp. 107-120. |
Soegiarto, Jugiarie. (1996). ‘De verfilming van Indische literatuur voor Indonesiërs.’ In: S. Darmojuwono e.a. (eds.) 1996. |
Sötemann, A.L. (1989). ‘Tentang Struktur karya Max Havelaar.’ (= Over de structuur van Max Havelaar). In: K. Groeneboer (ed) 1989, pp. 87-94. |
Suprihatin, Christina. (1996). ‘Het beeld van de vaderfiguur in tweedegeneratieromans uit de Indische literatuur.’ In: S. Darmojuwono e.a. (eds) 1996. |
Suroto, Sitisumandari (1977). Kartini, sebuah biografi. Jakarta: Gunung Agung, xvi-447 pp. [Ned. vert. door C. Vreede-de Stuers. Franeker: Wever, 1984]. |
Tatengkeng, J.E. (1967). ‘Tudjuh belas tahun sesudah wafatnja Chairil Anwar.’ (= 17 jaar na de dood van Chairil Anwar). In: Horison 2 nr. 4 (april 1967), pp. 100-104, 122. |
Teeuw, A. (1972). ‘Multatuli dan Puisi Melayu’. (= Multatuli en de Maleise poëzie). In: Horison VII nr. 9 (sept 1972), pp. 260-266. |
Termorshuizen, G. (1972a). ‘Max Havelaar’. In: Horison VII nr. 2 (feb 1972), pp. 39-42. |
Termorshuizen, G. (1972b). ‘Hasrat bahagia yang tak sampai pada Slauerhoff’. (= Slauerhoffs verlangen naar het onbereikbare geluk). In: Horison VII nr. 7 (juli 1972), pp. 204-207/210-211. |
Termorshuizen, G. (1973a). ‘Jangan coba-coba mencipta.’ In: Basis 22 (1973), pp. 179-190. Vertaald door Gayus Siagian. [Over Elsschot]. |
Termorshuizen, G. (1973b). Kembali ke Lebak/Terug naar Lebak. Met foto's van B. Vinkenborg. Jakarta, 19 pp. |
Termorshuizen, G. (1975). ‘Junghuhn dan Alam yang kaya raya.’ (= Junghuhn en de rijkdom der Natuur). In: Horison X nr. 1 (jan 1975), pp. 4-9. |
| |
| |
Termorshuizen, G. (1989). ‘Hal-ihwal yang silam dan yang tidak berlalu. Maria Dermoût dan karyanya.’ (= Het verleden dat nooit voorbijgaat. Maria Dermoût en haar werk). In: Serba-serbi negeri belanda (1989), 78, pp. 20-24. |
Toer, Pramoedya Ananta. (1962). ‘Multatuli. Minnebrieven: Tugas Manusia adalah mendjadi manusia.’ (= De roeping van de mens is om mens te zijn). In: Bintang Timur 37 nrs. 19 t/m 27 feb & 1-3 maart 1962. |
Toer, Pramoedya Ananta. (1986). ‘Multatuli, een herinnering.’ In: Er is niets poëtischer dan de waarheid. Amsterdam: Contact, pp. 48-55. Vertaald door Ardanari Soedji & Ivan Woffers. |
Toety Heraty Nurhadi. (1986). ‘Women's selfconcept: facts and fears in transition, from Kartini's letters to contemporary novels written by women.’ In: Taufik Abdullah (ed). Papers of the Fourth Indonesian-Dutch History Conference. Yogyakarta 24-29 July 1983. Vol. 2: Literature and History. Yogyakarta: Gadjah Mada University Press, pp. 235-249. |
Toety Heraty Noerhadi (1996). ‘Dekolonisatie als amnesia en anamnese: gedeelde ervaringen in de literatuur.’ In: Indische Letteren 11 nr. 2 (aug. 1996). |
Van den Berg, H. (1988). ‘Multatuli terombang-ambing antara kebenaran dan keindahan’. (= Multatuli: schrijver tussen waarheid en schoonheid). In: Basis 37 (1988), pp. 50-59. Ook in: K. Groeneboer (ed). (1989), pp. 3-10. |
Van der Meulen, D. (1987). ‘Ik bewonder Van Heutsz'. Vraaggesprek met Pramudya Ananta Tur over Multatuli.’ In: Over Multatuli 18, pp. 13-16. |
Vroman, Leo. (1989). ‘Seni, ilmu pengetahuan, kesusastraan, Indonesia, Amerika, negeri Belanda dan saya.’ (= Kunst, wetenschap, literatuur, Indonesia, Amerika, Holland en ik). In: K. Groeneboer (ed). (1989), pp. 197-202. |
Vuyk, Beb. (1980). ‘Mengenang Sjahrir’. (= Herinnering aan Sjahrir). In: H. Rosihan Anwar (ed). Mengenang Sjahrir. Jakarta: Gramedia, pp. 260-271. |
Wolf, Charles. (1980). ‘Beberapa kenangan pada Sjahrir.’ (= Een paar herinneringen aan Sjahrir). In: H. Rosihan Anwar (ed). Mengenang Sjahrir. Jakarta: Gramedia, pp. 289-292. |
|
|