Zingen tegen de wind in
Kroniek van de poëzie
Kees Fens (Amsterdam)
1949 is ver weg in de Nederlandse poëzie. De direct naoorlogse jaren lijken over de oorlog heen de literatuur van vóór de oorlog te hervatten. 1940-1945 wordt het interregnum van het zwijgen. Bertus Aafjes, door Nijhoff binnengehaald als een prins, geldt als de belangrijkste onder de jonge dichters. In 1946 was zijn Een voetreis naar Rome verschenen, dat zijn populairste gedicht werd, twee jaar later gevolgd door Het koningsgraf, dat literair veel hoger werd aangeslagen. In den beginne, waar de dichter zich in het gezelschap begaf van de eerste namennoemer, Adam, kwam uit in 1949. Een van zijn grote bewonderaars was de dichteres M. Vasalis, die in 1947, zeven jaar na haar debuut Parken en woestijnen (een van de populairste dichtbundels uit de Nederlandse literatuur), De vogel Phoenix publiceerde.
Tegen de achtergrond van wat gaat volgen - Aafjes' verzet tegen de poëzie van Vijftig, het geleidelijk in de marge raken van zijn poëzie en die van zijn dichtgenoten, de nieuwe taal verouderde de bestaande in enkele jaren - moet het boeiend zijn, eens alle lovende kritieken op Aafjes' werk bijeen te zien, ook om, met kennis van later, te ontdekken hoe snel de critici omsloegen naar de nieuwe poëzie.
Alleen het tijdschrift Het woord, dat tussen 1945 en 1949 verscheen, trachtte een nieuwe poëzie te vinden. Maar het blad bleek een Johannes de Doper die een heel andere Messias kreeg dan hij verwachtte en verkondigde. Van de redacteuren schreef de onlangs overleden Koos Schuur een poëzie die gebleven is, althans verdient te blijven, want wij vergeten snel, zelfs de allermooiste titel uit de Nederlandse poëzie, zijn Herfst, hoos en hagel. In het proza lijkt, in het vroege werk van Hermans en Gerard Reve, het begin van een breuk met de traditie eerder zichtbaar te worden dan in de poëzie, al ziet de kritiek meer een mentaliteits- dan een literaire verandering.
In 1949 debuteert de in 1922 geboren Hanny Michaelis, met de bundel Klein voorspel. Sommige gedichten eruit moeten al in de oorlogsjaren zijn geschreven. De verzen zijn vergeleken met die van Vasalis - vrouwen werden toen als dichters vanzelf met elkaar en niet met mannelijke dichters vergeleken. Er zijn echter duidelijk andere verwantschappen: met die van de dichters rond het tijdschrift Criterium. Ik citeer ‘Op weg naar jou’.
Op weg naar jou voel ik mijn hart volstromen
met een verrukking, grenzende aan pijn.
De zomer stort zijn fonkelende wijn
uit over groene, vreugdedronken bomen.