| |
| |
| |
De samenhang der vaardigheden
Kroniek van het Nederlands voor anderstaligen
P. de Kleijn (Den Haag)
- Koffie of thee? - Doe maar koffie.
- Doe de groeten aan Kees. - Zal ik doen.
- Dag, hoe gaat 't? - Goed, en met jou?
- Waar blijf je nou? - Ik kom eraan.
Het leven van iedere Nederlandstalige zit vol met dit soort ogenschijnlijk onbeduidende zinnetjes. Ogenschijnlijk: voor adequaat sociaal contact zijn ze onmisbaar. Wie als anderstalige het spel volledig wil meespelen, zal ze dus ook moeten verstaan en begrijpen en zal moeten weten tegenover wie op welk moment wat gezegd moet worden. Dat lijkt makkelijk - het zijn immers zeer frequente cliché-uitdrukkingen - maar door het hoge idiomatische gehalte en door de soms merkwaardige culturele lading laten ze zich minder snel overmeesteren dan men zou verwachten. Terwijl echt overmeesteren bovendien inhoudt dat het juiste ritme, de juiste klemtoon en de juiste intonatie wordt gekozen.
Deze overwegingen hebben Jeanine Deen en Chris van Veen ertoe gebracht om in navolging van de Jazz Chants van Carolyn Graham een groot aantal van deze cliché-zinnetjes te verwerken tot veertig korte dialogen. Die dialogen gaan over begroeten, gesprekken voeren, afscheid nemen, weggaan, iets niet weten, verstaan of begrijpen, vragen stellen en antwoorden geven, bedanken, bemoediging en begrip vragen of geven, feliciteren en wensen formuleren.
De Taalriedels, zoals de auteurs deze cliché-zinnetjes noemen, zijn niet bedoeld om latente grammaticale of lexicale kennis aan de oppervlakte te brengen of om deze uit te breiden. Daarom vind ik de ondertitel cursus spreekvaardigheid enigszins misleidend omdat men bij een ‘cursus spreekvaardigheid’ geneigd is te denken aan een bredere aanpak dan die van Taalriedels. Dat is geen kritiek op Taalriedels, maar op de formulering van de ondertitel.
Taalriedels beogen een redelijk goede uitspraak (met inbegrip van intonatie, ritme en zinsaccent), spreekgemak, gevoel voor de juiste riedel op het juiste moment en het bijbrengen van zelfvertrouwen.
De auteurs zeggen dat Taalriedels bedoeld zijn voor beginners maar ook voor gevorderden. Wie een uit taalriedels samengesteld dialoogje bekijkt of beluistert, zal misschien het nut ervan voor gevorderden in twijfel trekken - het ziet er allemaal nogal gewoon uit - maar ik geloof dat de auteurs terecht ook de bruikbaarheid voor gevorderden claimen, al zal in het laatste geval de aanpak wat anders moeten zijn dan bij beginners.
Taalriedels gedijen het beste in groepen van tien of meer personen. Ze moeten namelijk geoefend worden in koor. Maar voordat het koor mag inzetten
| |
| |
(de produktieve fase), moet er eerst het nodige voorwerk verricht worden (de receptieve fase). Deze laatste houdt in dat men, per riedeldialoog, de tekeningen laat bekijken, naar de cassette laat luisteren, de bijbehorende gatentekst laat invullen, de klanken, de betekenissen en de functies bespreekt en aandacht vraagt voor culturele eigenaardigheden, bijvoorbeeld voor het gegeven dat op de vraag: Hoe gaat het? niet altijd een waarheidsgetrouw antwoord wordt verwacht of gegeven; of voor de subtiele dans die bij Laat maar zitten wordt opgevoerd om te laten weten of men het aanbod aanneemt (Maar je krijgt het wel terug) of, al dan niet gemeend, afwijst (Jij hebt vorige keer al betaald).
In de produktieve fase gaat het erom dat de leerlingen zich de cliché-formules en de daarbij behorende intonatiepatronen eigen maken. Omdat het ritme daarbij een belangrijke rol speelt, loopt er met de dialogen een zachte ‘tik’ mee die als een soort metronoom de vereiste cadans aangeeft. Dat is nuttig en dat is bovendien heel leuk. Behalve door deze ‘tik’ wordt metriek en melodie soms ook nog versterkt door rijm en door herhaling van zinnen.
De docent kan ook zelf de taalriedel voorlezen en meetikken, en als hij geen ritmegevoel heeft, kan hij ‘cursisten met een goed ritmegevoel vragen om mee te tikken’ (Docentenhandleiding). Zelf zou ik bij het verzorgen van de ritmesectie de cursisten hoe dan ook zo snel en zoveel mogelijk inschakelen en dat niet laten afhangen van een docent die niet tot twee kan tellen. Die ritmische betrokkenheid lijkt me namelijk een belangrijk onderdeel van het leerproces en een krachtige stimulans om bij de les te blijven.
De bijgeleverde cassette is ingesproken door Jenny Arean, Edwin Rutten en Chris van Veen. Ze doen dat heel goed. Natuurlijk, doordat de stemmen de strakke cadans van de dialogen moeten volgen, klinken ze niet altijd ‘zoals in het echt’, maar de afwijkingen zijn gering en didactisch verantwoord. Voor het overige zijn de dialogen uit het leven gegrepen, hoewel ik het jammer vind dat ze allemaal, op één na, de je- en jij-vorm gebruiken en niet een wat grotere plaats inruimen voor u.
De auteurs geven bij de dialogen uitvoerig aan hoe er zowel receptief als produktief mee gewerkt kan worden. Die uitvoerigheid begint een beetje een vast onderdeel te worden van iedere in Nederland verschijnende taalcursus en levert dikke en dure docentenhandleidingen op. Daar is niets op tegen zolang de suggesties daarin zinvol zijn. In Taalriedels staan veel nuttige suggesties en bruikbare aanwijzingen. Maar omdat men ervoor gekozen heeft bij iedere dialoog hetzelfde lesschema volledig af te werken, wordt er veertig keer gezegd, zonder enige verdere toevoeging: illustratie bekijken, cassette beluisteren/gatentekst invullen, ritmisch naspreken, reageren in dialoogvorm. Dat lijkt me minder zinvol.
Voor het overige is Taalriedels, ook voor de extramurale neerlandistiek, een aanwinst waarvan het nut zich niet beperkt tot het aanleren van intonatiepatronen en alledaagse uitdrukkingen. Door de aandacht voor de culturele aspecten van deze uitdrukkingen en door vragen als: hoe is dat in je eigen land, biedt deze cursus ook goede aanknopingspunten voor discussie?
| |
| |
Deen, Jeanine en Chris van Veen, Taalriedels. Een cursus spreekvaardigheid Nederlands als tweede taal. Cursistenboek, 108 blz., fl. 27,50, ISBN 90 01 20283 7; Docentenhandleiding, 107 blz., fl. 42,-, ISBN 90 01 20282 9; Geluidscassette, fl. 50,-, ISBN 90 01 20284 5. Groningen: Wolters-Noordhoff, 1994.
*
Buitenlanders die Nederlander willen worden, moeten een ‘inburgeringstoets’ afleggen. Vroeger bepaalde iedere gemeente zelf de inhoud van deze toets. Dat is nu niet meer zo: er is nu één uniforme toets voor heel Nederland. Daarbij worden vragen gesteld over de Nederlandse samenleving en wordt ook de spreekvaardigheid getoetst. Bij de proeftoets spreken was een van de vragen: Waar moet je zijn als je een uitkering wilt krijgen? Het antwoord luidde: ‘Echt waar, het is heel makkelijk uitkering krijgen’. Voor dit antwoord kreeg de kandidaat 0 punten. Terecht, lijkt me, hoewel er met het gesprokene weinig mis is.
Het luisteren of liever nog het begrijpen is hier in het geding. Toch heet zo'n toets een spreektoets. Dat bevestigt het prestigieuze karakter dat zowel door leerder als door docent toegekend wordt aan spreken. Zelden hoor je een anderstalige zeggen: ‘Ik wil leren luisteren’. Dat het een niet zonder het ander kan, beseft men vaak niet.
Gelukkig beseft Anja Fonck dat wel. Zij beseft dat er behoefte is aan luistermateriaal en tevens dat luisteren geen op zich staande vaardigheid is. Vandaar dat haar cursus de titel Rondom luisteren draagt. Haar cursus heeft ook een ondertitel: Luisteren vanuit communicatief perspectief. Ik zou zo gauw niet weten wat dat precies betekent en de ‘Algemene verantwoording’ in de ‘Docentenhandleiding’ praat er ook niet over.
Rondom luisteren is bedoeld voor volwassenen die al een behoorlijke kennis van het Nederlands hebben. Hun worden luisterteksten aangeboden om ervaring op te doen met authentiek materiaal en met de daarbij behorende intonaties en spreekconventies. Voorts moeten ze leren omgaan met ‘woordstromen’ waarvan ze niet ieder woord begrijpen. En ten slotte denkt de auteur dat haar cursus ertoe zal leiden dat anderstaligen meer profijt zullen hebben van radio- en t.v.-programma's en er met meer plezier naar zullen luisteren.
De luisterteksten zijn zoals gezegd authentiek, hetgeen betekent dat ze afkomstig zijn van Nederlandse radio- en t.v.-programma's. Er is gestreefd naar variatie in onderwerpen en in stemmen. In de tien lessen van deze cursus komen de volgende onderwerpen aan bod: liefde voor huisdieren, het verwerken van een inbraak, inbraakpreventie, een moordzaak, fobieën, het observeren van mensen op een terrasje, interview met een schrijver, een zeehondenziekenhuis, het afsluiten van een verzekering tegen bruiloften die niet doorgaan, dieren op de zuidpool.
Selectie van onderwerpen is moeilijk. Ze moeten beantwoorden aan het gestelde didactische doel en ze moeten boeiend zijn, want wie met tegenzin luistert, leert niet veel. Ik denk dat de meeste cursisten met belangstelling de aangeboden
| |
| |
teksten zullen volgen. Maar de beoogde variatie komt slechter uit de verf: drie onderwerpen in de criminele sfeer, drie over dieren en dat op een totaal van tien, dat is jammer, zeker als men ook nog wil bereiken dat de cursist frequenter en voor zijn plezier overschakelt op het enorme praataanbod op radio en televisie. Voldoende variatie is er wel in de stemmen op de geluidscassette, maar wie allergisch is voor Amsterdams moet het interview over dierenliefde overslaan.
De behandeling van een luisterfragment begint met een voorbereidende opdracht waarbij de kennis die de cursist eventueel al heeft, wordt geactiveerd en waarbij woordenschat wordt aangeboden die in de sfeer van het onderwerp ligt. Daarna wordt er op verschillende manieren naar de teksten geluisterd en bij dat luisterproces wordt de cursist veelvuldig aan het werk gezet. Bij wijze van herhalingsoefening kan vervolgens een gatentekst worden ingevuld. Na een bezinkingsperiode moeten er vervolgopdrachten worden uitgevoerd waarbij bepaalde structuren, woorden of uitdrukkingen nog eens onder de aandacht worden gebracht. De behandeling wordt afgesloten met extra activiteiten, veelal spreek- of schrijfopdrachten betreffende het beluisterde onderwerp, maar ook met opdrachten op grammaticaal of lexicaal terrein.
Rondom luisteren munt uit door een gedegen en gevarieerde aanpak, die onder meer tot uitdrukking komt in de tijd die men nodig heeft voor het vervullen van de diverse taken: ongeveer één à anderhalf uur voor de luisteropdrachten en even zoveel tijd voor de vervolgopdrachten en de extra activiteiten. Een sterk punt is ook dat zowel in de voorbereidende fase als bij de eigenlijke luisteropdrachten de cursist een actieve rol krijgt toebedeeld, zodat luisteren heel wat meer is dan het frustrerende en onnatuurlijke beantwoorden van meerkeuzevragen, een bij luistervaardigheid vaak gebruikte oefenvorm. De ‘geïntegreerde aanpak’ die de auteur aanbiedt, betekent dat zij in verband met luisteren ook lees-, schrijf- en spreekopdrachten geeft. Dat is heel nuttig en het plaatst veel opdrachten in een natuurlijkere context.
Fonck, Anja, Rondom luisteren. Luisteren vanuit communicatief perspectief. Nederlands voor anderstaligen. Cursistenboek, 136 blz., fl. 24,50, ISBN 90 5356 152 8; Docentenhandleiding met geluidscassette, 40 blz., fl. 39,50, ISBN 90 5356 154 4. Amsterdam: Amsterdam University Press, 1994 (alleen deel 1 is verschenen).
*
Eveneens van Anja Fonck is Deel 1 van de schrijfcursus Zet het op papier. De auteurs van Deel 2 zijn Marijke Asscheman en Stephanie Kuiper. Ook bij deze cursus vindt men in de ondertitel: vanuit communicatief perspectief. Hierbij kan ik me wèl iets voorstellen. Maar de echte schrijfopdrachten bij Deel 1 betreffen vrijwel uitsluitend het geven van beschrijvingen en dat heeft weinig communicatiefs. Deel 2 lijkt ook het echte communicatieve te ontberen, want daarin gaat het, volgens de ‘Algemene verantwoording’, vooral om aantekeningen maken, verslagen schrijven, samenvattingen geven en conclusies trekken. Wie
| |
| |
echter het feitelijke lesmateriaal bekijkt, vindt daar ook veel opdrachten waarbij het communicatieve aspect wèl aan de orde komt, dat wil zeggen waarbij de schrijver in verbinding moet treden met anderen om zijn mening, gedachten, wensen en problemen kenbaar te maken.
Behalve de ondertitel roept ook de reeds genoemde ‘Algemene verantwoording’ van zowel Deel 1 als 2 nogal wat vragen op. Bijvoorbeeld als men wil weten voor wie deze schrijfcursus nou precies bedoeld is. Voor beginnende tweede-taalverwervers, staat er. Maar er staat ook: de algemene doelstelling is het vergroten van de schrijfvaardigheid. Vergroten: dat impliceert toch dat er reeds enige kennis is? Nu ligt het voor de hand te denken dat Deel 1 voor beginners is en Deel 2 daarop voortbouwt. Maar het gekke is dat doel en doelgroep in beide delen in exact dezelfde (tegenstrijdige) bewoordingen worden beschreven.
Vraagtekens ook betreffende de afbakening van beide delen en hun onderlinge relatie. De ‘verantwoording’ zwijgt daarover. Op grond van het feitelijke lesmateriaal lijkt me dat Deel 1 gebruikt kan worden door bijna-beginners en Deel 2 door enigszins gevorderden.
De cursus is bedoeld voor leerlingen die een opleiding willen gaan volgen bij het beroepsonderwijs voor volwassenen. Dat is een duidelijk intramuraal perspectief. Maar dat perspectief hoeft geen belemmering te zijn om deze schrijfcursus ook buiten de muren te gebruiken. De schrijfopdrachten hebben namelijk weinig met beroepen te maken, maar veel meer met het dagelijkse leven, respectievelijk met het dagelijkse leven in Nederland. Zo wordt bijvoorbeeld in Deel 1 gevraagd een beschrijving te geven van: een voorwerp, verschillen tussen twee tekeningen (kamerinterieurs), een huis, personen en voorwerpen in een huiskamer, een picknick. Of er moet een verhaaltje worden geschreven over twee mensen bij een snackbar of over een serie plaatjes. In Deel 2 is de schrijfopdracht o.a. gericht op: korte mededelingenbriefjes, een uitnodigingsbrief voor een feest, een excuusbrief, een brief over problemen met de walkman, een brief over vakantieplannen, een kort verhaal over een sport. Of men moet aan de hand van plaatjes beschrijven hoe je je haar kunt verven, een samenvatting geven van een interview, van een tekst, het verslag schrijven van een ongeluk, de beschrijving geven van een probleem.
Bovenstaande opsomming wekt wellicht de indruk dat het in deze schrijfcursus uitsluitend zou gaan om schrijven. Dat is beslist niet het geval en de inbedding van de schrijfvaardigheid in andere talige activiteiten vormt een van de sterke en interessante punten van deze cursus. In Deel 1 gaat aan het eigenlijke schrijven (de produktieve fase) een uitgebreide receptieve fase vooraf waarin de cursist met behulp van veel tekeningen en met vragen over deze tekeningen vertrouwd gemaakt wordt met de woordenschat en de zinsconstructies die hij later, bij het vervullen van zijn schrijfopdracht, nodig heeft. Impliciet wordt ook aandacht besteed aan grammaticale problemen (inversie, scheidbare werkwoorden, voegwoorden, vraagwoorden, aanwijzende voornaamwoorden, comparatief).
Ook in Deel 2 wordt het schrijven voorafgegaan door of afgewisseld met lees- en luisteractiviteiten, waarbij gebruikt wordt gemaakt van authentiek of
| |
| |
half-authentiek materiaal. Vanwege de luisteropdrachten hoort bij deze schrijfcursus dan ook een luistercassette (jammer genoeg zonder authentieke opnamen: de teksten zijn opnieuw ingesproken door een beperkt aantal stemmen). Na de eigenlijke schrijfopdracht moet de cursist aan de hand van vragen en van een beoordelingsschema nadenken over zijn eigen schrijfprodukt en het zonodig verbeteren.
Anderstaligen die weinig moeite meer hebben met het schrijven van het Nederlands en slechts zoeken naar syntactische, idiomatische en lexicale verfijning of verdieping zullen in Zet het op papier weinig van hun gading vinden. De cursus beweegt zich op het niveau van het praktische gebruik in een lessituatie en in het dagelijkse leven. Op dat niveau en voor dat doel is het een heel nuttige en aantrekkelijke cursus die, zoals gezegd, zich niet alleen bezighoudt met schrijven maar ook met lezen, luisteren en spreken.
Fonck, Anja, Zet het op papier 1. Schrijven vanuit communicatief perspectief, Nederlands voor anderstaligen. Cursistenboek, 90 blz., fl. 19,50, ISBN 90 5356 079; Docentenhandleiding, 23 blz., fl. 29,50, ISBN 90 5356 110 2. Asscheman, Marijke en Stephanie Kuiper, Zet het op papier 2. Schrijven vanuit communicatief perspectief, Nederlands voor anderstaligen. Cursistenboek, 85 blz., fl. 19,50, ISBN 90 5356 080 7; Docentenhandleiding met geluidscassette, 34 blz., fl. 39,50, ISBN 90 5356 113 7. Amsterdam: Amsterdam University Press, 1994.
P.S. In Nem 2, mei 1995, heb ik een bespreking gewijd aan Mediaprojekt Nederlands. In deze bespreking heb ik erop gewezen dat de gebruiker van dit videomateriaal geen informatie krijgt over de manier waarop met dit materiaal gewerkt moet worden.
Nadien hebben de auteurs van deze cursus mij laten weten dat er bij Mediaprojekt Nederlands ook zogenaamde ‘menu's’ worden verstrekt waarin de docent richtlijnen vindt voor didactisch gebruik. Omdat in het materiaal dat de auteurs mij hadden toegezonden deze menu's ontbraken, kon ik er in mijn bespreking geen melding van maken. Ik geef hierbij graag door dat bij Mediaprojekt Nederlands dus ook didactische informatie voorhanden is.
|
|