men de driedelige Nieuwe literatuurgeschiedenis. Overzicht van de Europese letteren van Homerus tot heden (Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 1994) ter hand neemt. Het boek is de uitgebreide Nederlandse bewerking van Lettres européennes. Histoire de la littérature européenne, verschenen in 1992 bij Hachette (Parijs) onder redactie van Annick Benoit-Dusausoy en Guy Fontaine. De hoofdredacteuren van het Franse origineel stippen in hun ‘Préface’ aan dat de zeer levendige nationalistische obsessie die een auteur vastzet in een geografisch en linguïstisch gebied een taaie traditie is die we hebben geërfd van de 19de eeuw en die het inzicht in de weg staat dat een werk zich inschrijft in een culturele eenheid die een Europese, mondiale dimensie heeft.
In Lettres européennes worden de verschillende nationale literatuurgeschiedenissen niet naast elkaar geplaatst, maar samen behandeld, waarbij echter de originaliteit niet aan de obsessie van de Europese eenheid of het eurocentrisme wordt geofferd. Lettres européennes biedt in zijn uitwerking een enigszins hybried concept: de rode draad van het geschiedverhaal wordt gevormd door genres of thema's, maar ook belangrijke werken worden apart behandeld, evenals auteurs die een ‘phares’- of zoeklichtfunctie hebben gehad.
Het is vermoedelijk dit nogal heterogene karakter van het Franse origineel dat de redacteuren van de uitvoerige Nederlandse bewerking, Siem Bakker, Hugo Bousset en Martine de Clercq, doet spreken van het overzicht als ‘een patchwork, een lappendeken van visies op tekst en context’, waarbij ook termen als ‘zappen’ en ‘labyrintisch verhaal’ vallen. Hiermee wordt impliciet gealludeerd op een postmodernistische benadering, maar van enige bewuste problematisering van onze conventionele perceptie van geschiedenis als een continuum is geen sprake, evenmin trouwens als in het Franse origineel. De Nederlandse gebruiker van het boek is overigens beter bediend dan de Franstalige lezer. Bij de ‘bewerkende’ vertaling van het Europese overzicht werd het origineel met zowat driehonderd bladzijden uitgebreid, dit alles door stukken over Nederlandstalige auteurs in te lassen. Het resultaat is, zoals H. Brandt Corstius voor zijn recensie in de NRC van 27.1.1995 heeft uitgerekend, dat zowat 10 procent van de Europese literatuur in dit overzicht Nederlandstalige literatuur is, een verhouding die vanuit Europees perspectief op zijn minst nogal opmerkelijk is te noemen. Maar dat zal voor de bestemmeling van dit boek, dat is: het grote Nederlandstalige publiek, wellicht geen zorg wezen. Met een boutade zou men kunnen zeggen: alles kan; en dat is dan wél postmodernistisch.
We keren nog even terug naar de ‘dominante’ in de Nederlandstalige literatuurgeschiedschrijving. In de recente discussie, die vooral door het verschijnen van Nederlandse literatuur, een geschiedenis werd aangewakkerd, werd opgemerkt dat in de vakbeoefening van de historische letterkunde sprake is van een lange traditie waarin de strikte tekstinterpretatie wordt gecombineerd met een brede, principieel-historische en -contextuele inbedding van het werk. Dit wordt zeer duidelijk bevestigd in het werk van neerlandici als Herman Pleij en Frits van Oostrom. Deze laatste heeft de leiding van een zeer actief centrum voor Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen aan de Rijksuniversiteit